De Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1869-1870)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
[pagina 142]
| |
De kleine fotograaf.Fotografiën vindt men tegenwoordig overal; zoowel op de kleinste dorpen als in de groote steden treft men ze in menigte aan, en weldra zal de tijd aanbreken waarop hij, wiens portret niet gemaakt werd, bij zijn tijd ten achteren zal gerekend worden. Even als de meeste andere uitvindingen werd ook de fotografie dikwijls aangewend als een middel tot vermaak en uitspanning, en zoo zien wij haar thans reeds in de kinderkamer binnendringen, waar de kleinen zich verlustigen met het portretteeren. Maar al is tegenwoordig die kunst overal doorgedrongen toch zal er nog menigeen zijn die gaarne wat meer daarvan wil hooren: aan dit verlangen kunnen wij niet beter voldoen dan met hier de opmerkingen weêr te geven die een natuurkundige onzer dagen gemaakt heeft vóór en ten tijde der uitvinding zelve. Het was in het jaar 1833 - zoo verhaalt hij; - ik was een knaap van ongeveer 14 jaren, toen mij op zekeren dag de volgende bijzonderheid trof. Ik was er een liefhebber van, om eenige kleine schetsen te teekenen, waarin ik te meer genoegen vond, naarmate ik mij in gunstiger uitkomsten mocht verheugen. Eens zag ik een zeer liet tafereeltje in het huis van een mijner jeugdige vrienden, dat bijzonder mijne aandacht trok; ik verkreeg van den vader mijns vriends de toestemming om het na te teekenen. Het was eene kopergravure uit den ouden tijd in eene lijst gevat, die misschien reeds meer dan 20 jaren altijd op dezelfde plaats, tegen den schoorsteen, had gehangen. Daar het glas mij hinderde nam ik het weg en zag nu dat het beeld daarop stond afgeteekend, wel niet zoo duidelijk en scherp als het oorspronkelijke was, maar klaar genoeg om het te kunnen onderscheiden. Toen ik het eenigen tijd opmerkzaam had gaêgeslagen kreeg ik den lust om te zien of het ook slechts begoocheling was en ik streek met de hand over het glas, maar nu klom mijne verwondering niet weinig toeu ik bevond dat het als in het glas zelve gedrukt stond. Deze laatste bijzonderheid maakte mijne nieuwsgierigheid nog meer gaande, zoodat ik er lang over nadacht hoe zulk verschijnsel, waarvan ik nog nooit had gehoord, ontstaan was. Eindelijk het vruchteloos zoeken en overdenken moede deelde ik mijne opmerking aan mijnen vader meê. Maar hij lachte met mij en sprak: ‘het was wel de moeite waard om daarover zoo langen tijd te peinzen en naar de oorzaak te zoeken van iets dat bekend is. Ik heb het reeds zooveel malen gezien; dat komt van het zonlicht; haal in mijne slaapkamer dat beeldje van St. Jozef, daar zult gij waarschijnlijk hetzelfde vinden, want het hangt reeds sedert onheugelijken tijd op dezelfde plaats.’ Ik ging en keerde weldra met de in een kleinen lijst, gevatte kopergravure weêr; mijn vader nam het voorzichtig uit de lijst en nu toonde hij mij hetzelfde verschijnsel, maar veel duidelijker was het beeld van Sint Jozef op het glas weêrgegeven. De verklaring die mijn vader daarvan gaf was wel eenvoudig maar voor mij niet voldoende. Lang peinsde ik nog op dit voorval dat mijne weetgierigheid zoo zeer had gaande gemaakt doch altijd te vergeefs. Eindelijk ging de eerste indruk verloren en met dezen mijne zucht om de werkelijke verklaring te vinden die niemand uit mijne omgeving mij verschaffen kon en welke ik vruchteloos gezocht had. Zes jaren later - het was in 1839 - studeerde ik aan de hoogeschool; veel werd er in die dagen gesproken over eene uitvinding van een Franschman, Daguerre, die met toepassing van de donkere kamer van den napolitaan Porta en met aanwending van eenige chemische praeparaten het middel had uitgevonden om de beelden, in de donkere kamer verkregen, duurzaam te maken. Het is bekend wat men door de donkere kamer verstaat; het beginsel waarop deze rust is dit: wanneer een zonnestraal door eene kleine opening van een muur of beschot in een, voor het zou licht overigens ontoegankelijk vertrek wordt ingelaten, dan vormt zij in de donkere kamer een beeld of teekening van de voorwerpen, die in een bepaalden kring voor de kleine opening gelegen zijn, zoodat men daardoor gemakkelijk eene juiste schets kan leveren van landschappen, gebouwen, enz.Ga naar voetnoot1) Deze beelden blijvend te maken hadden reeds velen beproefd, maar nu was zooals men zegde genoemde Franschman er in geslaagd; hij plaatste eene verzilverde koperen plaat, te voren goed gepolijst en geprepareerd in de donkere kamer en verkreeg op die wijze een beeld - een lichtbeeld. - Nu kwam mij het verschijnsel van vóór zes jaren weêr levendig voor den geest, en het is te begrijpen dat ik met bijzondere oplettendheid de uitleggingen volgde van mijn professor in de natuurkunde, toen hij ons de nieuwe uitvinding in al hare deelen blootlegde. De professor liet eene donkere kamer naar alle vereischten inrichten, schafte zich verzilverde koperplaten, ïodium, kwikzilver, enz en begon zijne proeven. Met de uiterste nauwgezetheid volgde hij alle voorschriften van den uitvinder op en toen hij alles op rang af volbracht had, verkreeg ook hij eene nauwkeurige schets van het voorwerp dat hij had gedaguerreotypeerd. Nu was ik wel een stap nader gekomen tot de oplossing van het vraagstuk, dat ik mij in mijne kinderjaren gesteld had, maar nog bleef er voor mij eene klove aan te vullen. Immers dat beeld van Sint Jozet en die andere schets waren beiden op glas afgedrukt en zonder eenige, voorbedachtelijk ten minste, aangewende voorbereiding; hier was het beeld ook wel weêrgegeven, maar op eene verzilverde koperen plaat en niet dan na aanwending van vele scheikundige hulpmiddelen, waardoor dat beeld werd vastgehecht. Wederom verliepen er eenige jaren, gedurende welke mijn raadsel nog immer onopgelost bleef; eindelijk daar verspreidde zich het nieuws dat men het middel gevonden had om die beelden ook blijvend op glas over te brengen. Met meer zorg nog dan vroeger verzamelde ik alle inlichtingen die mij konden dienstig zijn om tot de oplossing van mijn vraagstuk te geraken. Zie hier wat ik vernam. Het was weder een Franschman, Talbot, die het werk van Daguerre volmaakte. Zijne uitvinding rustte voor een groot gedeelte op dezelfde proefnemingen als die van Daguerre, en u as slechts eene manier om veel spoediger en gemakkelijker dezelfde uitwerkselen van het zonlicht te verkrijgen, die ik reeds in mijne jeugd had bewonderd. Had ik het glas voor de gravuren met een laag ïodium bestreken, dan zou ik spoediger hetzelfde effect gehad hebben wat nu eerst na een tijdverloop van vele jaren was verkregen. Bij de camera obscura of donkere kamer wordt de zaak door het veel sterkere licht, dat door de lenzen verschaft wordt, nog gemakkelijker en spoediger volbracht, want daardoor kan men in weinige seconden een alleszins zuiver en scherp afgeteekend beeld verkrijgen. Sedert dien tijd is de fotografie nog veel volmaakt; vooreerst door eene veel doelmatiger bereiding der platen waarop men het beeld wil trekken, en ten andere door eenige hulpmiddelen, waardoor men die beelden duidelijker en aanschouwelijker maakt voor onze oogen. In de plaats van de verzilverde koperen platen van Daguerre, gebruikte Talbot, zooals gezegd is, platen van glas die hij eerst met water en verdund salpeterzuur of een ander zuiveringsmiddel zuiverde en daarna met lijnwaad droog wreef; na deze eerste bereiding overtrok hij zijn glas met collodium, eene oplossing van schietkatoen in zwavel-ether en alcohol. In plaats van dit collodium kan men evenwel ook gebruik maken van eiwit, waaraan dit voordeel verbonden is dat men de platen met eiwit bestreken een geruimen tijd vóór men die behoeft te gebruiken kan gereed maken, daar men ze ook droog kan aanwenden, terwijl die met collodium liefst vochtig gebruikt worden. Men kan naar verkiezing tweeërlei beelden, positieve of negatieve nemen, maar voor ieder behoort eene afzonderlijke voorbereiding plaats te hebben. Een positief beeld is zulk een dat de afgebeelde voorwerpen weêrgeeft zooals zij in werkelijkheid zijn, een negatief dat schaduw geeft waar licht en licht waar schaduw moest zijn. Dit laatste wordt gewoonlijk eerst genomen en daarvan het positieve door eene tweede bewerking afgedrukt. Deze manier moet als de meest gewone hier vooral in aanmerking komen. Men kan een negatief beeld vervaardigen op papier of op glas; om het op papier te doen ontstaan moet men dit eerst eene bewerking doen ondergaan die het gevoelig maakt voor den indruk van het licht, welke bewerking hoofdzakelijk daarin bestaat dat men het papier met ïodium-zilver late doortrekken. Daarna stelt men het tusschen twee glazen platen aan de inwerking van het licht in de donkere kamer bloot, waaruit het na eenige oogenblikken wordt genomen; nu bemerkt men aan het papier niets voor dat het in eene oplossing van galnotenzuur gelegd wordt, waardoor het beeld te voorschijn komt niet alleen, maar zóó dat het zich als het ware in het geheel met ïodium-zilver doortrokken papier gevormd heeft. Vervolgens neemt men het overtollige ïodium-zilver weg door het papier in een bad van onderzwaveligzure soda te dompelen. Wil men nu van dit negatieve een positief verkrijgen, dan stelle men het negatieve beeld en een met chloor-zilver doortrokken papier tusschen twee glazen platen aan het licht bloot, waarbij men moet zorg dragen dat de achterkant van het papier aan de werking van het licht onttrokken zij. Daar nu de zwarte schaduwen van het negatieve beeld geen licht doorlaten, maar wel de lichte of niet gekleurde vakken, zoo is het duidelijk dat door de inwerking van het licht slechts deze lichte plaatsen zullen getroffen en daardoor gekleurd worden, waardoor uit het negatieve beeld een positief is voortgekomen, want nu zullen schaduw en licht vallen juist waar zij vereischt worden. Wil men bij voorbeeld van een in het zwart gekleed persoon een fotografisch portret vervaardigen dan zullen in het negatieve beeld de zwarte kleederen wit, en het blanke aangezicht en handen zwart zijn. Houdt men nu dit beeld voor het zonlicht dan zal wel door het witte gedeelte licht stralen maar niet door het zwarte of donkere, zoodat het licht belet wordt te werken op die deelen van het achterste papier die wit moeten blijven, maar de anderen zullen door zijne inwerking zwart worden zooals zij behooren te zijn. Om dit positieve beeld verder tegen het zonlicht bestand te maken en te beletten dat het weldra geheel zwart wordt, fixeert men het door het te dompelen in een bad van onderzwaveligzure soda waardoor het in het papier aanwezige, overtollige chloorzilver wordt opgelost en weggenomen. Meestal maakt men evenwel het negatieve beeld op glas, dat men daartoe met collodium, waarin een weinig jodcalium is opgelost, voorbereid heeft. Door deze plaat eenige oogenblikken in eene oplossing van salpeterzuurzilveroxyde te leggen vormt men in de collodiumlaag wit ìodium-zilver. Na deze bewerking stelt men de nog vochtige plaat in de donkere kamer | |
[pagina 143]
| |
aan de werking van het licht bloot, dat in weinige seconden een voldoend beeld vormt. In een flauw verlicht vertrek begiet men dan de plaat met ijzervitriool of een sterk reduceerend zuur waardoor aanstonds het negatieve beeld te voorschijn komt, hierna volgt de bewerking van het fixeeren en het aftrekken van het positieve beeld, zooals bij het negatieve beeld op papier gezegd is. Tot zoover de opmerkingen van den natuurkundige, dien wij gevolgd hebben. Men meene echter niet dat hiermede alles gezegd is wat die schoone kunst betreft, met andere woorden dat hij, die ons deze regelen ingaf, een volledige uiteenzetting der fotografie heeft gegeven. Behalve deze hulpmiddelen der fotografie zijn er nog meerdere die wij echter hier niet kunnen vermelden daar het nimmer in ons doel kon liggen eene volledige verhandeling over dit onderwerp te leveren, maar slechts eenige toelichtingen, waaruit men in algemeene trekken kan nagaan wat het is te fotografeeren en gefotografeerd te worden. |
|