Kronijk der maand.
Ik kom van het XI Nederlandsch taal- en letterkundig Kongres, hetwelk te Leuven, in dat centrum van geleerdheid volgens sommigen, gehouden werd.
Drie dagen, ja drie volle dagen heb ik mij kunnen verlustigen in de orakeltaal van geleerden uit Noord en Zuid, en gij znlt begrijpen, dat ik nu, zoo topzwaar van al die geleerdheid, weêr gekomen, niet veel lust gevoel om mij te vernederen tot het schrijven eener kronijk.
Doch ik moet mijn plicht doen, en gewaardig mij dus een paar minuten mij met dat schrijven in te laten, ten einde het Kongres naar waarde te vereeren.
Uit Noord en Zuid waren dan de geleerden toegestroomd; er waren daar zooveel zonnen bijeen gekomen, dat het grijze Alma Mater zoo blind zat als een mol bij al den luister en al het uitstralende licht.
Ook, de hemel zij dank, het Kongres zal een heele boel licht hebben achtergelaten, en dát was wel noodig in die oude en domme universiteitstad, die van het moderne licht niets weten wil.
Er waren daar een aantal beroemde mannen te zamen gekomen, om over een aantal hoogst belangrijke vraagpunten te spreken, zonder welker oplossing ik nooit geloof, dat ons lief wereldje nog lang zou bestaan.
De belangrijkste van al was wel de vraag hoe men het woord vélocipède in het nederduitsch zou overbrengen.
De vraag was zóó belangrijk, dat alle de Vélocipedisten hunne rijdingetjes - ja, ik weet niet hoe het voorwerp te noemen - stil hielden en met ingehouden adem, in een heilig stilzwijgen, luisterden om de orakeltaal te hooren die uit Leuven zou opstijgen.
De hoogleeraar de Vries had zich de hoogst gewichtige vraag aangetrokken, en wielde zelfs onmiddelijk met een nieuw woord binnen, zeker zijnde dat zijn haan koning kraaien zou.
Doch hij was de eenige wieler niet; van alle kanten kwamen ze opdagen en de geleerden wielden zoo dapper tegen elkander, dat ze allen in het zand tuimelden, en de woordenstrijd ophield faute de combattants.
Zoodat wij tot op dit oogenblik nog met de benauwde vraag op de lippen zitten: ‘wachter wat is er van den nacht?’
Te vergeefs vragen wij een vonkje licht, hetwelk dat barbaarsche woord verhelderen, uitspreekbaar en verstaanbaar maken zal voor het volk.
De geleerden, na drie dagen in den wijngaard der letteren gewerkt te hebben, zijn huiswaarts gewield of anders gezegd gevélocipedeerd en laten nu het nederduitsche vaderland in de grootste bekommernis achter.
In denzelfden toestand verkeeren al de romanschrijvers, welke op het Kongres aanwezig waren, aangezien de heer Ecrévisse, uit Eecloo niet is komen aanwielen, hij, die beloofd had eens klaar en duidelijk te maken hoe men goede romans fabriceert.....
Laat ons altijd hopen, dat de beroemde man een model van dergelijk boek aan de letterwereld leveren zal; niets toch wielt beter, dan dat men practisch bewijst hoe men wielen moet.
Eene derde belangrijke quaestie, en welke sedert 20 jaren wordt aangewield, stormde andermaal binnen, namelijk die van het nederduitsch tooneel, dat - even als de kazerne, door den heer Rogier - door de velocipedisten ‘des Kongresses’ genoemd wordt ‘de school der beschaving.’
Ook in dit geval werd er verschrikkelijk gewield en ik bewonderde de eindelooze bespraaktheid van zekere geleerden, die uren lang het woord in pacht hebben zonder iets te willen zeggen en zonder tot een practisch besluit te willen komen.
Ik meen dat dit de voornaamste punten zijn welke in het Kongres werden verhandeld; vele andere quaestiën werden aangeraakt - want wat laten dichters en geleerden ongesnoeid! - doch ik wil mij bij de aanduiding der gewichtigste bepalen.
Zeker is 't dat alle de overige vraagpunten met hetzelfde doorslaande talent, als de bovengenoemde, werden behandeld en Leuven gedurende drie dagen een zoo schitterend vuurwerk van geest heeft zien oprijzen dat de studenten van het Alma Mater er suf van zitten:
't Heelal, de hoogeschool staat van 't Congres verstomd,
En weet niet hoe één ding aan zooveel wijsheid komt.
En 't is geen wonder, dat er zooveel geleerds werd voorgedragen: al de redevoeringen waren geschreven, lang en diep in de stilte des kabinets doordacht, gewikt en gewogen.
Dat verdroot nu weêr een der leden, die plotseling met eene motie binnenwielde en eischte dat men voortaan van geschreven redevoeringen zou bevrijd blijven.
De man scheen met Genestet uit te roepen:
Bevrijd ons van den preêktoon, Heer!
Geef ons natuur en waarheid weêr.
Niet ieder wielt zoo gemakkelijk met de tong als de geleerde voorsteller, wiens naam mij ontgaan is, ofschoon bij eene Kongres-celebriteit van ouden datum is.
Och, indien dit voorstel doorgaat en te Middelburg in practijk wordt gesteld, zullen er vele wielers van hunnen twee- en driewieler tuimelen, of duidelijker gezegd, de tribune zal weduwe worden van menig genie!
Ik denk den lezer een zoo volledig denkbeeld mogelijk van de werkzaamheden ‘des Kongresses’ te hebben gegeven; ik zal zoo vrij zijn over te gaan tot eenige tusschengevalletjes, die ‘kleur en geur’ aan de vergaderingen brachten.
Vooreerst moet ik u zeggen, dat er, behalve de mannen met geschreven redevoeringen, een aantal dichters op hunne Pegasus- vélocipède, of volgens hoogleeraar de Vries op hunnen twee- of driewieligen- Pegasus, het worstelperk kwamen binnen gestormd, om er lauweren te plukken.
Een dichter, neem het mij niet kwalijk, kan een zóó heerlijk oogenblik niet ongemerkt laten voorbij gaan.
Men heeft elken dag geen gelegenheid om zoo welgepast een vaarzenstuk te plaatsen en bewonderd te worden.
Nu, de muziek der eerste representatie was pas verstomd en men hoorde nog den aftrekkenden donder der toejuichingen, welke den laatst opgetredene ten deel vielen, of hop! hop!! daar komt professor Smiets op zijnen vélocipède, of neen! hij noemt dien Pegasus een Venloosch peerdje, binnen gestormd.
De dichter, ik beken het, rijdt zeer wel en is een équilibrist van de beste soort.
Diep bewogen heb ik hem het tooneel uit Neêrlands watersnood zien voorstellen, en, ik beken dat ik eindelijk hoogstens te vreden was dat er een einde aan kwam, dewijl ik letterlijk vreesde dat het Kongres nog vóór den tijd zou verdronken zijn.
Nu, die rijder was misschien de beste van al; de meeste overige dichters, die zich na hem opdeden, reden op halsbrekers en hobbelpaarden.
Professor Smiets had echter een ongelijk, dat namelijk van in zijn dichtstuk, en dit in tegenwoordigheid eeniger door en door verlichte mannen, van den Paus te durven gewagen; te durven zeggen - 't kwam misschien zoo met den maat en het rijm uit - dat de Paus een martelaar was.
Ventre-Saint-Gris! dat kon, dat mocht de advokaat Vuylsteke van Gent niet dulden, en bloedrood van ontroering sprong hij op zijnen wieler en wielde stormend binnen.
Dat de Paus een martelaar was in zijn land, kon hij niet aannemen; daar moest, daar zou hij tegen aanwielen, want liet hij dat doorgaan, natuurlijk, dan wielde het Kongres recht op de baan ‘des achteruitganges.’
In een, twee, drie zag ik schier al de Kongresmannen op hunne wielers springen en er ging eene algemeene botsing komen, toen professor Smiets zacht naar zijne plaats wielde en zijn Venloosch peerdje onder zijne bank op stal zette, ten einde het daar van dat lang geplons in ‘gramme baren’ te laten uitrusten.
In een watersnood ontbreekt er natuurlijk geen water, evenmin als op een Kongres: men schepte aldus een vollen beker en dronk aan de verbroedering, waarna de storm bedaarde.
Wat les van verdraagzaamheid had echter de eerw. heer Schuurmans, voorzitter der eerste afdeeling, des voormiddags gegeven!
Men stelde voor een gedenkteeken op te richten aan den dichter Jacob van Zevecote; - ik hoop dat de Kongresleden, die na ons zullen komen, dankbaar zullen zijn en ook eens aan onze hedendaagsche dichters denken!
Een Nederlander vond het geraadzaam te herinneren, dat van Zevecote, of zoo als de geleerden zeggen ‘Zevecotius,’ van het katholicism tot het protestantism was overgegaan....
De mannen des lichts hadden de handen tot kletsen gereed; de mannen der duisternis, en ge begrijpt dat Leuven kroppend vol zit van dergelijk nachtgevogelt, gingen afkeuren.... Dat dachten ten minste de mannen des lichts.
De eerw. heer Schuurmans - dat geen scheurman is - liet echter dit