Wanneer men, bij het naderen der stad, nog onder den indruk verkeert van het heerlijk schoone landschap, dat men is doorgereisd, dan gevoelt men bij het binnentreden der vesting eene sombere gewaarwording, alsof men, voortaan van het genot der schoone natuur verstoken, binnen de muren dezer vesting versmachten moest, zonder iets te vinden dat daarvoor schadeloos zal stellen. Bedrieglijk echter is die gedachte wanneer men Groningen binnen gaat, hoeveel waarheid zij ook moge bevatten bij de intrede van zoovele andere vestingen. Groningen immers bezit vele schoone, prachtige gebouwen; op de eerste plaats moet het stadhuis genoemd worden, waarvan bijgaande gravure eenig denkbeeld kan geven. Het is een trotsch gebouw, dat in den vorm van een rechthoekig hoefijzer met drie sierlijke gevels prijkt. Heerlijk vooral is het gezicht dat men heeft wanneer men van den kant der Groote of Martinikerk, over de Breedemarkt henen, eenen blik werpt op die majestueuze schepping van latere bouwkunde; dan bevindt men zich onder een onvergetelijken indruk geplaatst, dien het overheerlijke front te weeg brengt, en het oog gevoelt zich aangetrokken door die schoone colonnade, uit Bremersteen vervaardigd, die de vooruitspringende, schoone kroonlijst draagt. Ter weêrszijden der pui, door deze kolommen gevormd, voert een arduinsteenen steenen trap tot eene prachtige vestibule en breeden gang, die tot het inwendige van het gebouw toegang verleenen. Hier beantwoordt alles aan de pracht van buiten; men vindt er een aantal zalen en kamers, allen met den meesten smaak versierd, waaronder vooral de groote raadzaal uitmunt. Het gebouw dat tusschen 1792 en 1810 werd opgericht, levert door zijne ligging en bouwtrant een uitmuntend geheel, dat te recht een der schoonste sieraden van Groningen mag heeten.
Onder de kerken bekleedt de Groote of Martinikerk tegenover het stadhuis de eerste plaats. De dagteekening der eerste stichting van dit heerlijke, in gothischen stijl opgetrokken, kunststuk is zeer onzeker, maar het is bekend dat reeds in 1253 de St. Maartenskerk bestond, waarvan in 1465 de toren, door den bliksem getroffen, afbrandde, en dat deze, drie jaren later weêr opgebouwd, de kerk in zijn val vernielde. In 1482 waren beide hersteld. Bij een lengte van 64 bezit zij eene breedte van 27 ellen, welke ruimte door eene dubbele rij pilaren doorsneden wordt. De naam dezer kerk. die hare toewijding aan den ridderlijken Heilige, St. Martinus, aanduidt, doet genoegzaam zien dat zij eenmaal, in betere tijden, tot de viering van den Katholieken godsdienst werd gebezigd, nu echter wordt zij door de Protestanten gebruikt.
In deze kerk vindt men nog het voortreffelijke orgel, dat in 1479 door den beroemden Rudolf Agricola vervaardigd is, en na eenige verbeteringen, in 1691 en 1859, noch altijd door zijne zuivere, krachtvolle tonen de bewondering afdwingt. Het voornaamste sieraad dezer kerk is echter haar toren, die als een der eerste meesterstukken van gothische bouworde geroemd wordt. Dit bewonderenswaardig gevaarte, met zijne vijf galerijen, is geheel uit eene soort van grauwen hardsteen opgetrokken ter hoogte van bijna 95 ellen. Hij is voorzien van eene menigte klokken, waarvan de grootste 22.000 pond weegt, en van een klokkenspel van 36 klokken.
Onder de liefdadige inrichtingen van Groningen moeten wij noodwendig het Doofstommen-Instituut vermelden, dat om zijne menschlievende strekking alle aandacht verdient. Op het voetspoor van den franschen abt de l'Epée, wijdde zich de predikant der Waalsche gemeente. H.D. Guyot, aan de verbetering van het lot dezer ongelukkigen, die van alle verkeer met hunne natuurgenooten verstoken, in het midden der wereld, hun ellendig leven in voortdurende eenzaamheid moesten slijten. Gedurende 40 jaren besteedde hij onafgebroken zijne zorgen aan de stichting, die door hem in het leven werd geroepen, en thans nog aan 150 tot 160 jeugdige doofstommen de gelegenheid verschaft, om hun ellendigen toestand te verbeteren en zich tot een handwerk te bekwamen, waardoor zij later in hunne behoefte kunnen voorzien. Langen tijd was dit het eenige gesticht van dien aard, dat in Nederland bestond, tot dat in 1830 dergelijke stichting werd tot stand gebracht te Gemert. Zij werd in 1840 naar den Huize Nieuw-Herlaar onder St. Michiels-Gestel verplaatst, onder het bestuur van den Eerw. Heer van Beek die later in Antwerpen aan 't hoofd van dergelijke inrichting stond en eindelijk nu, in laatstgenoemde stad, stil, vreedzaam, en schier vergeten zijn leven slijt.
Als hoofdplaats en bijna de eenige stad van aanbelang in de provincie van dien naam, drijft Groningen, een drukken handel in de producten van den landbouw, die voor een groot gedeelte der bevolking eene milde bron van welvaart is om den overvloed van gewassen, welke de grond voortbrengt; men vindt er echter ook eenige fabrieken.
Van de eerste geschiedenis van Groningen is met eenige zekerheid niets bekend; wij weten slechts dat het reeds vroeg door uitgebreiden handel en scheepvaart tot een zekeren trap van bloei geklommen was; dat in 1110 zijne houten omwalling door een muur werd vervangen; dat het in 1284 onder de steden van het Hanze-verbond werd opgenomen. Als leen van het Duitsche Rijk werd de stad en de provincie door keizer Hendrik III in 1040 aan den bisschop van Utrecht geschonken, die echter slechts zelden zijn gezag door de weêrspannige bewoners geëerbiedigd mocht zien. Bij den opstand tegen Spanje in de 16e eeuw was Groningen getuige van het eerste gevecht, tusschen de Spanjaarden noder Aremberg en de duitsche huurlingen onder Graaf Lodewijk van Nassau, bij het gehucht Heiligerlee (1568), waarin Aremberg en Adolf van Nassau sneuvelden.