| |
| |
| |
Allerlei.
Telegraaf.
Te New-York heeft zich eene maatschappij gevormd om China met een telegraafnet te verrijken; zij heeft concessie verkregen. Deze lijn zal de chineesche kust op eene lengte van 900 mijlen, van Shanghaï tot Canton verbinden. De schrandere Chinees zal daarvan in zijn land eveneens gebruik maken als hij het in Californië doet, waaruit voor hem groote voordeelen zullen voortvloeien. Te dien einde zal hij een ander letterschrift moeten aanwenden, want de chineesche letters zijn tot dat spoedig verkeer niet geschikt. Maar, of de Chineezen hun letterschrift opofferen of niet, toch zal deze verandering in dat oude, afgezonderde rijk eene verbetering der zeden ten gevolge hebben. Spoedig zal ook de verbinding door een onderzeeschen kabel tusschen Shanghaï en Yedo tot stand gebracht zijn
| |
De Madonna della Sedia
van Raphaël. De beroemde schilder, van wien wij vroeger gesproken hebben, had tot voornaam onderwerp van zijn genie de Madonna gekozen, zooals hij zelf getuigt. Een gansche reeks van Madonna's spreekt van zijne opvatting van het Moederschap van Maria. Hij schijnt het aardsche schoone in de gelaatstrekken der Moeder Maagd en haar Kind meer op den voorgrond te stellen dan het ideaal, dat het genie van den Christen, gevoelvollen kunstenaar bezielde. Van daar, dat zijne tafereelen, hoe hoog ook gewaardeerd door de kunst, den geloovige als godsdienstig onderwerp veel minder opwekt, dan die afbeeldingen van 't goddelijk Moederschap, welke, hoewel minder in kunstwaarde en koloriet, door idealiteit den mensch tot hoogere sfeeren opvoert. Hiermede willen wij echter den grooten schilder geen paarl van zijne kroon ontnemen, als een der grootste genieën op het gebied der kunst. Wij hebben vroeger zijne Madonna del Pesce gegeven; nevenstaande afbeelding is die zijner beroemde Madonna della Sedia, (O.L. Vrouw van den Stoel.) Wellicht is er geen tafereel, dat dikwijler gecopiëerd is, dan zijne Madonna della Sedia. Eene legende wil, dat het origineel geschetst werd in een bosch, bij het zien van de aanvallige groep eener moeder met hare beide kinderen en wel op den bodem van een wijnvat, daar de schilder op dat oogenblik geen doek bij zich had.
| |
Eene merkwaardige ontdekking
van onderaardsche gangen is bij gelegenheid eener uitgraving in Engeland gedaan. Op de diepte van ongeveer 30 voet stieten de arbeiders bij Redcliffe Hill op den ingang tot eene groote spelonk, die bij later onderzoek geleidde tot een volslagen net van onderaardsche gangen in het Kerspel Redcliffe bij Bristol. Eenige personen onderzochten nader deze gangen onder toezicht van den ingenieur Roberts en van den architect Rice, die een plan der doorzochte gangen zoude opmaken. Toen eerst een enge, lage gang onderzocht was, kwam men aan eene rij van drie gewelfde corridors, die ieder naar eene tegenovergestelde richting voerden. In den middengang moest het gezelschap eerst bijna 10 yards ver, op handen en voeten, onder eene groote rots doorkruipen, vervolgens kwam men in een ruim, hoog gewelfd hol, waaruit weêr andere gangen voortliepen. Twee tot drie honderd stappen verder, door een eagen corridor, bereikte men eene groote zaal, welke de voornaamste spelonk scheen te zijn. Deze was geheel rond en had een gewelf door 8 zuilen gedragen, en een sterken zuil in het midden; zij was 40 tot 50 voet groot in doorsnede bij eene hoogte van 6 tot 8 voet. De ruimte tusschen de zuilen was overal door eene muur afgesloten behalve aan den gang waarlangs de onderzoekers waren binnen gekomen. Uit deze grot kwam het gezelschap in een anderen, breeden corridor, met een schoon gewelf en sterke zuilen aan beide zijden, waartusschen eveneens metselwerk was aangebracht; deze scheen de hoofdingang tot de grootste spelonk geweest te zijn, maar was ongelukkigerwijze door een muur afgesloten. In het geheel werden 6 of zeven gangen onderzocht; een dezer, welke echter afgesloten was, voerde in de richting der haven, waaruit men besluit dat die spelonken in der tijd gebruikt zijn geweest toen Bristol een grooten slavenen smokkelhandel dreef. Naar eene oude kaart van Bristol was in het jaar 1250 te dezer plaatse de kluis van den H. Joannes. Het onderzoek wordt voortgezet.
| |
Een gepast antwoord
Zoo als men weet worden op sommige platen de H. Antonius van Padua afgebeeld met een ezel, en de H. Antonius Abt met een varken, dewijl op het woord des eerste een ezel aanbiddend nederknielde voor het Venerabel, dat door de ketters veracht werd, en de duivel aan den andere verscheen in de gestalte van een varken. - Twee spotvogels ontmoetten eens eenen pater, wiens kloosternaam Antonius was. ‘Hoor eens, Pater Antonius, vroeg de eene, welke Antonius zijt gij toch, die met den ezel of die met het varken?’ Wel weet dan, antwoordde de Pater, dat, als ik met u spreek, ik Antonius met het varken ben, maar spreek ik met uw gezel dan ben ik Antonius met den ezel.
| |
Laatste redmiddel.
Ten bewijze dat onze negentiende eeuw nog immer in verlichting wint en in humaniteit hoe langer hoe meer vooruitgaat, diene deze nieuwste vinding van een menschenvriend onzer dagen. De Heer Dagne, bekommerd over het lot der menschelijke maatschappij, die volgens zijne statistieke berekeningen door den hongerdood dreigt ten onder te gaan, weet geen ander redmiddel tegen het dreigend gevaar, dan eene oproeping te doen aan alle edele menschenvrienden om zich te laten slachten, koken, braden en roosteren. Daar hij een vijand is van gewelddadig ingrijpende middelen wil hij beginnen met hen die zich vrijwillig aanbieden, òf omdat zij het leven moede zijn, òf omdat zij een langduriger lijden hunner medemenschen niet kunnen aanzien. Overigens verklaart hij bereid te zijn zich voor het gebrek zijner medemenschen op te offeren.
Bericht aan onze voortreffelijke kolonie van Gheel: er zullen een aantal plaatsen nooding zijn voor hedendaagsche denkers en menschenvrienden
| |
Americaansche rechtsbedeeling
In eene stad in America werd voor eenigen tijd in een duistere en eenzame straat eenen heer aangehouden door een persoon die hem ten vriendelijkste verzocht, een papier, dat hij hem aanbood, bij den naastbijstaanden gaz-lantaarn te willen lezen. De man las het volgende: ‘Als gij onder het lezen een enkel woord spreekt, zijt gij een man des doods. Geef mij spoedig uwe porte-monnaie en uw horlogie en verwijder u terstond of ik stoot u mijn dolk door het hart.’ De burger bezag den man en bevond dat hij in staat zou zijn om aan zijn vriendelijk schrijven gevolg te geven: zwijgend geeft hij hem dus porte-monnaie en horlogie en verwijdert zich zoo haastig mogelijk. Ook de aanrander gaat zijns weegs maar wordt spoedig achterhaald door een policie-agent, die het gestolene bij hem vindt. Voor den rechter erkende de beschuldigde hetgeen gebeurd was, maar voegde er tot zijne verdediging bij: ‘Mijne Heeren, 't geen die man hier zegt is waar, maar weldra zult gij zien dat de porte-monnaie en het horlogie mijn eigendom zijn. Ik kan lezen noch schrijven; nu vond ik in den avond een papier dat ik niet kon ontcijferen; ik wilde mij er van verzekeren of het voor mij of voor een ander ook eenig gewicht kon hebben en gaf het dus dien heer te lezen. Hij leest het, maar tot mijne verbazing geeft hij mij zijn horlogie en porte-monnaie, en loopt ijlings weg. Ik wilde weigeren maar hij was reeds ver; ik moest dus denken dat het papier voor dien heer wel veel gewicht had dat hij mij zoo ruimschoots beloonde en zich daarna zoo ijlings verwijderde. Nu is het toch onrechtvaardig dat ik zou veroordeeld worden eene vrijwillig geschonken gift terug te moeten geven,’ Hij had zijn pleidooi gewonnen en daarmede een horlogie en eene portemonnaie.
| |
De houtskool.
De wijsgeer Sophronius, veroorloofde zelfs zijne volwassen kinderen niet om met personen te verkeeren, wier wandel niet zedig en deugdzaam was.
‘Maar vader’ zeide eens zijne zeventienjarige dochter, toen hij haar verbood eene lichtzinnige gezellin te bezoeken, ‘Vader, gij moet mij wel als een kind beschouwen, omdat gij meent dat dit bezoek voor mij gevaarlijk kan zijn.’
De vader nam eene houtskool en gaf die aan zijne dochter zeggende:‘neem ze gerust mijn kind, zij brandt niet.’ De dochter nam ze aan en zie hare blanke handen werden zwart en ongemerkt ook haar kleed. ‘Men kan toch niet te voorzichtig zijn,’ zegde zij toen, ‘als men kolen aanraakt.’ ‘Goed gezegd,’ antwoordde de vader, ‘maar gij ziet mijn kind, dat de kolen, al branden zij niet, ons toch zwart maken! Zoo is ook de omgang met zedeloozen.’
|
|