Rouaan.
Wanneer de Seine Parijs verlaten heeft, zet zij haren loop met tallooze kronkelingen voort en bespoelt de zeer oude stad Rouaan, alvorens zich bij Havre de Grace in het kanaal te werpen. Rouaan, de voormalige hoofdstad van het oude Neustrië, bevat al de eigenaardigheden van de provincie Normandië en tevens het woelige en onrustige van de fransche wereldstad Parijs. Het schijnt dat de stad door de eeuwen heen dat tweeledig karakter heeft gehad; altijd was zij in verbinding met de residentie en had haar deel in de gebeurtenissen, die daar plaats grepen en bleef tegelijk eene provinciestad, waarop de invloed van landbouw en nijverheid zeer merkbaar was. Zij verraadt zulks reeds door haren eigenaardigen vorm; aan de kant der Seine, van waar de parijsche beweging de stad binnendringt, is alles leven en gewoel en bemerkt men tusschen de magazijnen en kantoren de prachtige hotels van rijke kooplieden; aan de landzijde vindt men den klemhandel, den burgerstand in aanraking en verkeer met de bewoners der naburige dorpen en gehuchten. Daar hebben de huizen hunne tuinen of tuintjes; aan den oever der rivier is voor natuurschoon geen plaats.
Opmerkelijk is het dat de invloed van Parijs tot heden toe nog slechts op een klein gedeelte der stad gewerkt heeft; hoe meer men zich van den oever der rivier verwijdert, te meer verliest men den indruk van den modernen tijdgeest, die zijne kaartenhuizen op de ruïnen van antieke gebouwen opricht. Met iedere schrede wordt men meer aan den goeden ouden tijd herinnerd door volksgebruiken, zeden en gewoonten, van vader op kind overgegaan, en de levenswijze van zeer vele burgers, die zich nog niet naar de verlangens van de hedendaagsche wereld hebben kunnen of willen schikken.
Wanneer men b.v. des maandags morgens door de binnenstad wandelt, ziet men de vele fonteinen omringd door een aantal arm menschen en deze weèr door de werklieden en meer gegoeden om hun aalmoezen te geven. Die fonteinen vindt men meest bij de kerken; men had met de plaatsing daarvan, in de nabijheid van het Huis des Heeren, ten doel het volk er aan te herinneren dat, even als uit de fontein het water ontspringt, dat den mensch lichamelijk lescht en reinigt, ook de Kerk eene bron is, maar waaruit het water des eeuwigen levens ontspringt.
De maandagsche volksverzamelingen bij de fonteinen in Rouaan zijn een eeuwenoud gebruik; ieder graat daar den arme een aalmoes bieden om zegen te verkrijgen op den arbeid, dien hij gedurende de week verrichten zal.
De oudste van de 40 fonteinen, die men te Rouaan vindt, dagteekent van het begin der 16e eeuw. Een der aartsbisschoppen had met den koning van Engeland als graaf van Normandië in het laatst der 12e eeuw eene overeenkomst gesloten, waarbij bepaald was dat de prelaat in verschillende gedeelten der stad steenen kruisen zou oprichten, op welke de bepalingen der overeenkomst gebeiteld waren. Toen een dier kruisen vervallen was, werd er in zijne plaats door den Cardinaal d'Amboise een fontein gebouwd, die den naam ontving van fontein van het steenen kruis. Genoemde Cardinaal heeft zich, behalve op vele andere wijzen, verdienstelijk gemaakt jegens zijne aartsbisschoppelijke stad door het plaatsen van de klok in den Botertoren; welke in dien tijd zeker als eene reuzin onder hare zueters mocht beschouwd worden. Zij droeg het volgende opschrift: ‘Ik heet Georgius d'Amboise en weeg 36000 ponden, maar die mij nauwkeurig op de schaal legt, zal bevinden dat ik wel 40000 ponden haal.’ Zij werd voor het eerst geluid op den 16n Februari 1502; 16 mannen hadden groote moeite om haar in beweging te brengen.
De beroemde Cardinaal, die door zijne tijdgenooten de vader des volks werd geheeten, stierf te Lyon in 1510 en werd in de prachtige Notre-Dame van Rouaan begraven. Het monument, dat men te zijner eer boven zijn graf heeft opgericht, wordt door alle reizigers bezocht. Het heeft drie hoofdverdeelingen. Het onderste gedeelte bevat tusschen de pilasters voetstukken, waarop wit marmeren beelden staan, waarvan elk op zinnebeeldige wijze een der deug len des Cardinaals voorstelt. Op de tafel der tombe ziet men op den voorgrond in profiel de beelden van den Cardinaal en zijn opvolger in eene knielende houding en in pontificaal gewaad. Tusschen deze beelden prijkt op den achtergrond in eene prachtige lijst het ridderbeeld van St. Joris. De tusschenruimten zijn aangevuld met basreliefs en andere versierselen. Het derde gedeelte heeft den vorm van een hemel; het rust op pilaren en is voorzien van onderscheidene beelden, doelende op gebeurtenissen uit het leven van d'Amboise.
De stichting van de Notre-Dame van Rouaan klimt op tot de eer te eeuwen der Christelijke tijdrekening; sommige schrijven haar toe aan den heiligen bisschop Mellon, apostel van Neustrië, andere willen dat hij op de plaats der tegenwoordige kerk slechts een eenvoudige kapel heeft gebouwd. Zeker is het dat hij deze aan de H. Maagd wijdde en wel om de volgende reden. De bewoners van Neustrië waren diep in het Heidendom verzonken, toen de H. Mellon hun land bezocht; zijne predikatiën stuitten langen tijd af op hunne hardnekkigheid, en er scheen een wonder noodig om hen te bekeeren. Dit wilde God daarstellen. De zoon van den Heiden Precordius verloor bij zekere gelegenheid op eene jammerlijke wijze het leven. De Heilige was in de nabijheid en weende bittere tranen over het lijk. Terwijl hij daar stond, naderde de vader des jongelings en gaf zich, zoodra hij zag wat er had plaats gehad, aan de bitterste wanhoop over. Doch op eens den bisschop naderende, zeide hij: ‘Gij hebt ons verkondigd dat uw God de dooden opwekt; welnu, geef mijn zoon het leven terug, en ik zal in Christus gelooven.’
De Heilige trad terug, want hij achtte zich onwaardig om zoodanig wonder van God af te smeeken, doch zich de oude spreuk herinnerende: ‘als de nederigheid u toeioept: blijf staan, zegt de liefde ga voort,’ wierp hij zich bij het lijk neder en smeekte God door de voorspraak van de H. Maagd, ter eere van Zijn Heiligen Naam, den doode op te wekken. Nu stond hij op, en maakte het kruisteeken over den jongeling, waarop deze ontwaakte en door den bisschop aan zijn vader teruggegeven werd. Procopius geloofde nu in Christus en vele honderden met hem. Ter plaatse waar het wonder was geschied, bouwde de H. Mellon de kerk of de kapel.
Behalve deze kerk bezit Rouaan nog eene andere, eveneens prachtige, gewijd aan den H. Ouaan, aan wien, zoo als velen gelooven, de stad haren naam ontleent. Hare stichting klimt op tot het jaar 399, op welk tijdstip de H. Victricius, een der Apostelen van Normandië, te Rouaan een aantal geestelijke stichtingen te voorschijn riep.
Onder de wereldlijke gebouwen, die eene hooge oudheid hebben, komen voornamelijk in aanmerking het in gothischen stijl gebouwde Paleis van Justicie en het Raadhuis. Van het eerste ontvangen onze lezers eene goed gelukte afbeelding. Het laatste bevat, onder vele andere merkwaardigheden, het portret van den beroemden componist Boïeldieu, die te Rouaan uit zeer armoedige ouders geboren werd. Zij, die met de geschiedenis van dezen in vele opzichten merkwaardigen man bekend willen worden, verwijzen wij naar het werk: souvenirs et impressions de voyage van den burggraaf Walsh, die haar beschreven en aan de begrafenisplechtigheden van Boïeldieu deel genomen heeft. Die geschiedenis bewijst de waarheid van de spreuk uit de H. Schrift, dat God de zijnen uit alle geslachten, en alle natiën en alle standen kiest en van den nederigen mensch een werktuig kan maken ter bevordering zijner doeleinden. Wat vorral merkwaardig moet genoemd worden, is de zonderlinge, laten we liever zeggen, de eenvoudige wijze, waarop Boïeldieu tot zijne bestemming kwam, en waarin niet onduidelijk de vinger Gods zichtbaar was. De burggraaf zal ons verhalen hoe dat plaats had.
Allereerst deelt hij iets mede aangaande de jeugd van Boïeldieu, spreekt over zijn fijn gevoel, dat zich openbaarde in zijne liefde voor alles wat edel, schoon en goed was, en voornamelijk voor de toonkunst waarvan hij inzondeiheid als misdienaar blijken gaf, en doet hem daarna zien als een vijftienjarig jongeling, die van verlangen brandt, om zich een onsterfelijken naam in de wereld te verkrijggen. Om zijn doel te bereiken verlaat Boïeldieu het ouderlijke huis, en komt na lang zwerven in Parijs aan, in de nieuwe wereld, waar hij ‘het slijk der straten vreest, dat hem zal besmeuren, de rijtuigen die hem zullen verpletteren.’
‘Waar zal hij gaan?’ vraagt Walsh. ‘Hij wist het niet. Al voortwandelende en droomende, komt hij aan eene openstaande kerk. Hij treedt binnen en hoort er zingen - helaas, het waren lijkzangen voor een jong meisje; men kon het zien aan net witte doodkleed over de kist, aan de kroon van witte rozen, die er op geplaatst was, aan de gesluierde meisjes, die haar omringden. De wreede slagen, waarmeê de dood een meisje treft, zijn een bron van tranen voor de ouder, en van ingeving voor den dichter. Voor de ouders, is het eene bloem minder in het huis, voor den dichter een engel meer in den hemel. Onze jongeling laat dan zijne gedachten den vrijen loop; zij doorboren het gewelf der kerk en klimmen naar de gelukkige streken, waar de ziel van het meisje wordt gedragen door de seraphijnen, die haar hunne zuster noemen.
‘In die dichterlijke en christelijke vlucht wordt de jonge Boïeldieu ondersteund door de mannelijke stemmen der zangers, de zachtere van de koorknapen en de zoo ernstige en schoone poëzie van het De profundis. Die zangen schijnen aanvankelijk uit de diepte des grafs voort te komen; zij worden allengs duidelijker en sterker als om zich te doen hooren door God, die in het hoogste der hemelen zetelt en eindigen zoo zoet, zoo zacht, zoo welluidend, dat men zou zeggen dat het graf weêr gesloten is en men de stemmen niet meer kan verstaan van hen, die zoo even nog tot den Heer riepen: ‘Si iniquitates observaveris, Domine, Domine, quis sustinebit?’
‘A1 dat verhevene van onzen heiligen godsdienst greep den jongen koorknaap van Rouaan zoo overweldigend aan, zoo gaat de schrijver voort dat hij op een stoel nederzonk en zuchtend stamelde: ‘Indien ik eenmaal toondichter word, en zich datgene ontwikkelt wat ik in mij gevoel, beloof ik U, mijn God, dat ik U mijne zangen wijden zal.’
En Boïeldieu is, zoo wij reeds zegden, een groot componist geworden; zijne nagedachtenis wordt door zijne vaderstad in eere gehouden