Joseph in Egypte.
Nevenstaande gravure is een der schoonste tafereelen uit het heilige Boek der Christenen. Het stelt voor Joseph, door hemelsche ingeving de droomen van den Pharao van Egypte uitleggende, en is genomen uit Schnorr's Bijbel. Het Heilige boek, geeft den kunstenaar de schoonste ideeën voor zijne geestesvruchten. Het handelt over de geheimzinnige lotsbestemming van het Joodsche volk en de stichting van het Christendom.
Op een tijdstip toen de geheele wereld afgodisch was, werd de éénheid van God in de eenige nakomelingschap van Jacob bewaard. Terwijl al de overleveringen van de eerste eeuwen na de schepping der wereld uit 's menschengeheugen gewischt en met fabelen doorweven worden, bewaart een enkel volk zijn geslachtsboom en zijne geschiedenis, die door een onafgebroken rij van patriarchen tot de schepping opklimt. Dat volk is door machtige vijanden omgeven, die het onophoudelijk beoorlogen; de Egyptenaren, de Perzen, de Philistijnen betwisten zijn erfdeel. Tweemaal wordt het gevankelijk naar een vreemden grond overgebracht; maar de muren van Babylon worden geslecht, de zee opent zich om Gods volk te laten doorgaan. Te midden van zoovele wisselvalligheden, toen alles zich schijnt te vereenigen om het te vernietigen en daarmede ook de waarheid, die zijn kleinood was; terwijl zelfs uit zijn eigen schoot zich vijanden verheffen om het in de afgoderij te slepen, hooren wij onophoudelijk de stem der propheten die zijne wankelende getrouwheid staande houden met de bedreigingen en de beloften des Hemels.
Hoe vele volkeren zijn sedert Mozes spoorloos verdwenen! De Babyloniërs, de Pheniciërs, de Meden, de Chaldeërs, de Assyriërs hebben beurtelings hunne macht zien verdwijnen en zelfs hun naam zien vergaan. Barbaarsche volkeren hebben hun erf gedeeld en nauwlijks blijft er van die eenmaal bloeiende rijken een verwarde herinnering in 's menschen geheugen. Maar de Joden hebben al die onheilen overleefd: hun rijk is verdeeld geworden, men heeft hen uit het land hunner voorvaderen verjaagd; Vespasiaan heeft Jerusalems muren omvergehaald, en het joodsche volk, ontsnapt aan de strenge edicten der keizers, heeft zich over geheel de aarde verspreid zonder zich onder de andere menschenrassen te vermengen, immer met ene onschendbare getrouwheid dat boek bewarende, voor dit volk alleen gesloten, waarvan de geheele wereld al de orakelen heeft zien vervullen.
Is er onder al de boeken uit 's menschen hand gekomen een enkele van dat gewicht? De heilige boeken der Egyptenaren zijn verloren gegaan. De boeken van Numa zijn door de Romeinen zelven vernietigd. De zoo vermaarde boeken der Chineezen zijn niet meer in China een voorwerp van vereering; de leer van Confucius is door die van Budha vervangen, hoewel deze niets met de oude overleveringen van het hemelsch keizerrijk gemeens had. Sedert eene eeuw hebben de tartaarsche veroveraars hunne afgoderij gevoegd bij die van de overwonnenen, en in elke afwisseling van eerdienst is de keten der overleveringen gebroken geworden.
Evenwel de vergelijking der boeken van de oudheid met den Bijbel is niet onbelangrijk en nutteloos. Wij bezitten die van China, van Perzië, van Indië en men heeft in de laatste jaren een groot gedeelte der volkslegenden en der volkspoëzie der Oosterlingen bijeenverzameld, zooals in Duitschland de oude scandinavische gezangen, wier echo in IJsland en op de Noordsche rotsen nog niet geheel weggestorven is. Homerus en Herodotes doen ons de wereld-geboorte volgens de oude Grieken kennen.
Voorzeker zijn die boeken, na den Bijbel, de oudste monumenten der letterkunde. Wij vinden daarin de godsdienst-overleveringen der meest verwijderde en meest verschillende volkeren. Maar indien wij die overleveringen onderling vergelijken, worden wij getroffen over de zonderlinge gelijkvormigheid, die zij aanbieden. De grondslag is overal dezelfde, in Judea, in Indië, in Griekenland, in Scandinavië. De schepping, de val der Engelen, de val der menschen, de zondvloed, de ark van Noë, de toren van Babel, die groote feiten, hoewel veranderd, worden in alle oorspronkelijke dichtstukken der eerste volkeren teruggevonden.
Ook de profane geschied-boeken staven de verheven waarheden van den Bijbel. Diodores en Herodotes beschrijven de wetgeving en eenige feiten van Egypte, die in het eerste boek van Mozes verhaald worden. Zoo spreekt Herodotes van de droogte, waarvan vele verwijderde Nijlsteden te lijden hadden, en die de aanleiding gaf tot den invoer van het kanalenstelsel. Nu, de droogte is voor Egypte verwant met onvruchtbaarheid van den grond, de hongersnood moet dan in Egypte geheerscht hebben vóór den aanleg van de kanalen. Beide geschiedschrijvers verhalen van eene daarop gevolgde indeeling van Egypte in akkergronden. Om dat voor een koning mogelijk te maken, moeten er buitengewone omstandigheden hebben plaats gehad.
Welnu, het mozaïsche verhaal geeft de oplossing van dat raadsel. De gevangen Joseph wordt als slaaf aan een der voornaamste officieren van Pharao verkocht; hij voorziet, door goddelijke ingeving bezield, dat de jaren van overvloed door jaren van onvruchtbaarheid zullen gevolgd worden en raadt den koning aan grooten levensvoorraad op te doen. De koning volgt zijn raad, en laat de zorg voor de uitvoering daarvan aan dien wijzen vreemdeling over, wiens voorzichtige raad door de gebeurtenis gerechtvaardigd wordt. Vervolgens, tijdens de jaren van hongersnood bevindt zich Joseph in staat den eigendom van den geheelen egyptischen grond aan te koopen met de granen, die hij uit de magazijnen des konings voor het volksonderhoud gekocht heeft.
De overeenstemming tusschen de verhalen van Mozes en Herodotes zijn zoo treffend, dat de geleerden reeds sedert lang zouden besloten hebben de geschiedenis van Joseph te plaatsen onder de regeering van een der beiden Ramessiden of Sesostriden, indien eene dwaling, reeds door Flavius Josephus begaan, niet beweerd had, dat men door de Hyksos de Israëliten moest verstaan.
Wij vreezen door de aanhalingen van verschillende zoo oude als nieuwere schrijvers en gevolgtrekkingen ten bewijze van de overeenkomst van de oudste geschiedschrijvers met de bijbelsche verhalen onze lezers te vermoeien, wier geloof in de waarheid van de heilige boeken niet geschokt is door den aanval vooral in onzen tijd van vrijdenkers, die in hunne verwaandheid eene schendige hand hebben durven slaan aan Gods orakelen, zoo als het Katholicism die bewaart.
Wat zullen wij daarvan nog meer zeggen!
In de kunsten, in de wetenschappen als in de poëzie hebben alle mannen, wien het nageslacht den titel van grooten hebben gegeven, getuigenis afgelegd van het Licht, waarvan de Apostel-Evangelist gewaagt. Er bestaat schier geen meesterstuk der verbeelding of der gedachte, dat geen belijdenis van de waarheid onzer heilige boeken en van het Christendom is. - De fakkel, die Dante's visioenen verlicht is dezelfde, die zijne stralen op het doek van fra Angelo en Rubens werpt; Corneille, Newton, Michel-Angelo, Pascal, Milton, Vondel, Racine, Murillo, Leibnitz, Tasso, Klopstock, Bilderdijk ontmoetten elkander aan den voet des Kruises, de kroon des Bijbels, en vonden er dezelfde bron van poëzie.