Het lijden des heeren,
Voorgesteld door tyroolsche boeren te Thiersen.
Uit het dagboek van een duitsch reiziger.
Vervolg van bladz. 197.
16. Tooneel in het bosch. Men ziet een grooten, alleen staanden boom op een open vlakte. Judas verschijnt en drukt zijne wanhoop in bittere verwenschingen uit. In doodsbenauwdheid loopt hij te stampvoeten.
De figuur van Judas is zeer goed. Hij heeft niet de duivelsche uitdrukking, die de italiaansche schilders hem gegeven hebben, zooals Leonard da Vinci in zijn beroemd ‘Avondmaal,’ maar toch boezemt hij den grootsten afschuw in. Zijn geel kleed schijnt jaloerschheid te moeten uitdrukken. De verzen, die hij voordraagt, voegen juist bij zijn toestand. Zie hier er een staaltje van:
‘Ieder kan op mijn voorhoofd lezen, dat ik reeds in den schoot mijner moeder een brandstok van de hel was; de eene afgrond roept den anderen. Nooit, zelfs niet na ontelbare jaren, zal ik rust vinden. Furiën, verscheurt mij, beneemt mij het leven; komt tot mij, bestuurt mijne handen, opdat ik met één slag mijn leven en de knagingen van mijn geweten doe eindigen!’ Judas neemt het koord in zijne handen. De goede engel verschijnt, wekt hem op tot boetvaardigheid, doet hem hopen op de goddelijke genade en tracht hem terug te houden van een zelfmoord. Zoo min hier als elders in het drama van het Lijden wordt de barbaarsche leer verkondigd, dat er zonden zijn, die niet vergeven kunnen worden. Judas stoot den engel terug; hij gelooft niet aan de genade, vervloekt haar en zich zelven. De engel verlaat hem treurend.
Uitgeput valt Judas op het gras neêr. Hij slaapt. Petrus evenzeer maar minder schuldig, treedt op en beweent zijne misdaad. Ziedaar wanhoop en berouw! Prachtig schouwspel, een Shakespeare waardig! Petrus verwijdert zich weder onder het storten van bittere tranen. Judas blijft slapen. De afgrond der hel opent zich, en twee duivels springen op het tooneel en voeren een helledans uit rondom den slapenden verrader. Deze ontwaakt; nieuwe woede grijpt hem aan. Een der duivels klimt in den boom; de andere springt onophoudelijk achter Judas. De ongelukkige scheurt zijn mantel aan stukken, werpt zijne sandalen van de voeten, slaat het koord om den hals, klimt in den boom en hangt zich op, bij welke operatie hem de duivel op behendige wijze de behulpzame hand biedt. De voorstelling is zoo natuurlijk, dat men onwillekeurig uitroept: dat is geen spel meer, dat is de naakte werkelijkheid!
17. De twee engelen verschijnen weder en zingen een troostlied, waarvan het refrein is: Mijn Petrus is dan ook gevallen? Het duidelijke doel hiervan is de aandoening, bij den toeschouwer door de voorgaande scène opgewekt, te verminderen.
18. Eene vrouw, een soort van amazone, treedt op; haar gelaat is vuurrood, haar kleed van zwart fluweel, met zilver op vreemde wijze omzoomd. Haar kapsel gelijkt een helm, waarop een gouden veer prijkt. Het is de vrouw van Pilatus, eene geheime leerling des Zaligmakers. Zij drukt haren afschuw uit over het lot, dat Jesus wacht, en vreest dat haar echtgenoot zich aan een misdaad zal schuldig maken. Ten slotte neemt zij het besluit als middelaarster op te treden.
19. Gesprek tusschen den hoofdman van Capharnaüm over de vervolging, waaraan Jesus van wege de goddelooze Joden bloot staat en Pilatus; deze is een edele romeinsche patriciër; hij aarzelt tusschen den plicht, die hem de wet voorschrijft om opstandelingen te straffen, en zijne eigene gevoelens van rechtvaardigheid en menschelijkheid. Zijn costuum is bij uitstek prachtig en den fieren romein waardig. Hij draagt met uitzondering van alle andere, die tot nog toe opgetreden zijn, roode handschoenen, kousen en sandalen.
Tot mijne groote verwondering begon ik nu eerst op te merken, dat rood en geel de voornaamste kleuren waren in de romeinsche costumen, zelfs in die der soldaten. Hoe wisten die tyroolsche boeren dat deze de nationale kleuren der oude Romeinen waren, die nog tot heden in gebruik zijn bij de senatoren van het Capitool, die de Kerk zelfs heeft behouden, tot dat Pius VII geel en wit tot de kleuren der pauselijke vlag aannam?
20. Caïphas en de andere leden van den Hoogen Raad der Joden plaatsen zich voor Pilatus, die op zijn rechterstoel gezeten is. Vier soldaten brengen Jesus voor. Jesus blijft op nieuw op alle vragen het stilzwijgen bewaren. Pilatus vindt geen misdaad in hem. De Joden beroepen zich op Herodes, waarheen Pilatus den Zaligmaker zendt.
21. Herodes zit op zijn troon met de kroon op het hoofd en de schepter in de hand. Hij is op het prachtigst gekleed. De Joden brengen Jesus voor hem; deze blijft zwijgen. De soldaten en knechten kleeden hem als koning. Zij plaatsen hem op een houten blok, omhangen hem met een witten mantel en zetten hem een kroon van stroo op het hoofd. Zij mishandelen en bespotten hem. Een knecht spreekt hem door een hoorn aan het oor, alsof hij doof ware. Evenwel Jesus spreekt geen woord.
22. De Joden brengen hem op nieuw voor Pilatus, zeggende dat Herodes hem den beschuldigde zendt om hem ter dood te veroordeelen. Pilatus geeft hem over om gegeeseld te worden.
23. Jesus wordt gegeeseld; de lompen, waarmede hij omhangen is, doen hier en daar zijne naaktheid uitkomen; zijn bloedende rug is geheel ontbloot. Met deze scène begint de verschrikkelijke werkelijkheid der Passie. De tyroolsche kunstenaars stellen zich niet tevreden met aanwijzigingen of bedekte voorstellingen; zij willen de naakte wezenlijkheid. De toeschouwer moet de waarheid zien, geen schaduw er van. Gelukkig dat zij enkel kunstenaars zijn om de Passie op te voeren.
De hoofdman van Capharnaüm komt op, trekt zijn zwaard, smijdt de banden door, waarmede Jesus aan de paal gebonden is, en verjaagt de beulen. Jesus valt uitgeput ter aarde. Een engel in rouwgewaad nadert Hem, zingt een treffend lied, kust zijne wonden en verdwijnt. Verschillende hemelsche verschijningen volgen elkander op. Zij zijn voor het meerendeel genomen uit de geschiedenissen der Martelaren.
De beulen komen terug, plaatsen Jesus op een houten blok, plaatsen hem de doornen kroon op het hoofd, geven hem een rietstok in de hand en werpen een purperen mantel om zijn bebloede schouders. Daarna voeren zij hem weg.
24. De Joden weder voor Pilatus. Jesus wordt hem als koning voorgesteld. Pilatus verzet zich voortdurend tegen hunne eischen.
25. De vrouw van Pilatus en de hoofdman van Capharnaüm. De eerste erkent Jesus als den Messias. Beiden zoeken middelen om hem te redden. Tusschen de coulissen hoort men den bloeddorstigen schreeuw: Kruisig Hem!
26. Pilatus nogmaals op zijn rechterstoel. Barrabas wordt vrijgesproken en Jesus ter dood veroordeeld in weerwil van de smeekingen van de vrouw van Pilatus. Een schildknaap brengt hem een bekken met water. Pilatus wascht zijne handen en verklaart zich onschuldig aan het bloed des veroordeelden.
Een heraut treedt langzaam op den voorgrond van het tooneel en leest het doodvonnis, dat in zeer gezwollen stijl gesteld is. Het begint met deze woorden: ‘Wij, Pontius Pilatus, landvoogd van Judea, in naam des romeinschen keizers.’ Er wordt in gezegd dat Jesus beschuldigd en veroordeeld is als oproermaker, en omdat hij de misdaden heeft bedreven, die achtereenvolgens geclassificeerd en genummerd worden opgenoemd. Het beruchte stuk eindigt met de woorden: ‘Wij bevelen dus uit naam van de romeinsche wetgeving en van de opperste joodsche wetgeving, waarvan ons de uitvoering is toevertrouwd, dat Jesus enz. Gegeven in onze residentie Jerusalem den 15 van de maand Nizan in het jaar 4420.’
Pilatus breekt den rietstok en Jesus wordt weggevoerd.
27. De twee engelen verschijnen en zingen hun vertroostend lied.
Het tooneel van de Passie. De stoet der kruisiging. Voorop de romeinsche standaard met de initialen S.P.Q.R., de hoofdman en de soldaten. Daarop volgt Jesus met zijn blauw rood kleed, dragende zijn kruis. Beulen, soldaten en knechten sluiten den stoet, die gevolgd wordt door eene onafzienbare volksmenigte. Jesus valt. Simon wordt genoodzaakt hem zijn kruis te helpen dragen. De stoet verdwijnt achter het tooneel.
Maria Magdalena en Veronica komen schreiende op, ook de H. Joannes. Trompetten doen zich van achter het tooneel hooren; zij verkondigen de aankomst van den stoet; deze verschijnt wederom op het tooneel, om de kruisiging te volvoeren. Jesus valt onder het kruis; de vrouwen troosten hem. Dit tooneel doet het hart bijna breken. Jesus doet zwijgend een gebed. De vrouwen schreien; hij troost haar op zijne beurt. Veronica droogt hem het aanschijn met een doek af. In den doek ontdekt men een afdruksel van het Goddelijk gelaat.
Op den achtergrond verschijnt de Hooge Raad der Joden.
Ik zal den lezer het schouwspel der kruisiging besparen: zij wordt uitgevoerd met een verschrikkelijk realisme tot in de kleinste bijzonderheden, dat het bloed bijna doet verstijven. De lanssteek van Longinus en het bloed, dat uit de zijde vloeit en ter aarde valt, ontbreken niet. Men behoeft tyroolsche zenuwen maar ook tyroolsch geloof om een tooneel te leveren en bij te wonen, dat zoozeer de menschelijke natuur geweld aandoet.
Ik beken dat ik een oogenblik had van zoodanig afgrijzen, dat ik mij wilde verwijderen; echter wist ik mijn gevoel te overwinnen. Ik erkende dat het drama van het Lijden niet kon eindigen zonder de kruisiging, maar geloofde toch dat men zich eenigermate had kunnen bedwingen in die uitdrukking van den dorst naar het christelijk martelaarschap, die zooveel heiligen verteerde.
Men kruisigde vervolgens de twee moordenaars en verhief toen het kruis. De goede moordenaar hiel zich stil; hij scheen onderworpen in zijn lot; de kwade scheen evenwel zijn rol tot het laatst te willen volhouden, want hij deed alle moeite om zijnen beulen te ontkomen. Hij brulde als een wild dier en spartelde zoodanig, toen men zijne handen en voeten vastnagelde, dat ik het hoofd afwendde.
De H. Vrouwen komen bij het kruis. Magdalena omhelst het. Allen blijven staande. Dat verwonderde mij, en ik riep mij onwillekeurig de prachtige fresco van Friesole in den St. Marcus te Venetië voor den geest, waar de H. Maagd wordt voorgesteld als in zwijm gevallen.Ga naar voetnoot1)
Het begint donker te worden, te bliksemen en te donderen. Het voorhangsel des tempels scheurt van boven tot beneden. Phariseërs, doodelijk verschrikt, snellen op den voorgrond. Eindelijk komt men tot de afdoening des kruizes. Onbegrijpelijk is het hoe de acteur na een vermoeiend spel van vijf uren het zoo lang heeft kunnen uithouden aan het kruis; zijne voeten vonden geen ander steunpunt dan een plankje en zijn handen geen ander dan ijzeren krammen, waarin zij opgesloten waren. Alleen een man van bijna bovenmenschelijke spierkracht kan dusdanige wezenlijke marteling doorstaan, die een waren heldenmoed vereischt. Na de afdoening verschijnen de twee engelen. Alle aanwezigen zingen het slotkoor, een prachtig antiek lied.
Het scherm valt. Een boer komt voor het tooneel en verkondigt aan het publiek dat er een uur pause zal zijn, in welken tijd men zich zal kunnen ververschen, en dat drie kanonschoten het vervolgen van de voorstelling zullen aankondigen.
Het was één uur. Gedurende vijf uren hadden wij onafgebroken het wonderlijkste schouwspel bijgewoond, en wij stonden op, terwijl ons een lange zucht ontsnapte. Wij gingen door de nauwe deur en zagen de groene bergen, door glansrijk licht beschenen; het scheen als waren wij de slapers van Ephese, die plotseling ontwaakten na een slaap van eenige eeuwen en met onze oude denkbeelden. Wij leefden op dat oogenblik in een tijdperk, dat door tyroolsche boeren 1800 jaar teruggevoerd was.
(Slot volgt.)