Het Kersfeest.
Juicht, Volken, Juicht! en looft den Heer in dankbaarheid, want heden is u de Verlosser geboren; heden zal de ongerechtigheid van de aarde uitgewischt worden.
Na eene lange verwachting van 40 eeuwen; na zoovele verzuchtingen van Oudvaders en Profeten is Jesus geboren uit de zuivere en onbevlekte Maagd Maria. Allen jubelen bij het aanbreken van dat gelukkig oogenblik. ‘Wilt niet vreezen,’ zeide de Engel aan de herders, ‘want ik verkondig u eene vreugdevolle tijding, die u en alle volkeren met blijdschap zal vervullen; heden is u de Verlosser geboren; gaat en gij zult een kind vinden, omwonden met doekjes en liggende in eene kribbe.’ Nauwlijks was deze tijding aangekondigd, of het uitspansel des Hemels wedergalmt van het schoone gezang, door ontelbare engelenkooren aangeheven: Glorie zij God, en vrede zij den mensch!
De hemelen juichen, want God wordt de eer wedergegeven, Hem door het wederspannig menschdom ontroofd, de altaren van den Allerhoogsten worden hersteld en een offer wordt opgedragen, der goddelijke Majesteit alléén waardig.
God versmaadde de offeranden der oude wet; de tijd was daar, dat de waarheid de schaduw zoude vervangen, en het teeder lichaam, waarmede Hij zijn eenigen welbeminden Zoon omhuld had, was het welgevallig offer, dat Hij eeuwen lang verwachtte. Jesus zal zich slachtofferen als mensch en het slachtoffer doen aangenaam wezen, als God. Heden draagt Hij zichzelven op aan zijnen Hemelschen Vader, terwijl de stal Hem tot tempel, de kribbe tot altaar strekt
Heden begint Hij die bloedige slachtoffering, die Hij later op Calvarië zoude voltrekken; reeds doordringen zijne teedere verzuchtingen de wolken des Hemels, reeds wasschen zijne tranen de smet, waarmede de zonde onze ziel bezoedeld had.
De Kerk juicht! en in verrukking roept zij uit: O gelukkige, schuld, die ons zulk eenen Verlosser bezorgd heeft! Zij juicht! en tot blijk harer blijdschap ontheft zij heden hare kinderen van de strenge wet van onthouding en versterving. Zij juicht! en in hare vreugde veroorlooft zij haren priesteren heden driemaal het H. Misoffer optedragen tot herinnering van de eeuwige geboorte van den Zaligmaker als God, van zijne tijdelijke als mensch, en van zijne geestelijke door zijne genade in onze harten.
De aarde juicht! en alom verheffen zich duizenden vreugdekreten bij het aanschouwen van het blijdevol verlossingsuur; want eindelijk ziet de gevallen mensch de kluisters vallen, die hem 4000 jaren gekneld hielden. De mensch, tot hiertoe ter prooi aan zijne driften, ontwaardde in zichzelven den wreedsten strijd; verwijderd van zijnen Schepper, werd hij geslingerd door de ontroeringen van zijn eigen hart, en, bevochten door de ongehoordste tegenstrijdigheden, vond hij nergens rust, noch vrede, omdat hij deze zocht in de misdadige oorzaak zijner onrust. Hij was vleesch geworden, en de geest alleen konde hem de kalmte wederschenken, die hij verloren had. De zinnelijkheid, of liever de wulpschheid was de koningin, de godheid der wereld; alles boog zich voor haar, en haastte zich, haar te aanbidden; overal had zij haren zetel gevestigd, en trotsch zwaaide zij haren zegenvierenden schepter; terwijl zij den mensch, als eenen onttroonden koning, gekluisterd aan hare zegekar, overal rondvoerde.
Welnu, het uur slaat, dat de mensch aan zijnen val zou ontrukken, hem zijne vroegere heerschappij zou wedergeven en den vrede sluiten, dien hij nimmer had moeten verbreken. Om den onverstorvenen mensch opterichten en te hervormen, toont hem Jesus den eenigsten weg van strijd en overwinning in Zijne geboorte. Zijn school is eene stal, Zijn leerstoel eene kribbe, Zijne lessen, de tranen, het lijden, en het stilzwijgen zelf. Om de zoo diep ingewortelde drift van zinnelijkheid uitteroeien, vertoont Hij zich heden in eenen staat van armoede en ellende.
Verwijderd van Hem waren goud en marmer tot versiering zijner verblijfplaats; verwijderd het purper tot optooiing zijner kleeding. Arm is de plaats, die Hem ziet geboren worden, arm de moeder, die Hem baarde, arm de kribbe, die Hem ontving, arm de doekjes, die Hem dekten. Alle mogelijke rijkdommen had Hij zich kunnen verschaffen, met alle pracht en genoegens had Hij Zijne wieg kunnen omgeven, één woord slechts: en paleis, en troon, en purper, en hovelingen ontstonden, om Zijne intrede in de wereld te vergezellen en allen luister bij te zetten, maar Hij verachtte iedere ijdele grootheid, en, om ons te veredelen en te onderrichten, verkoos Hij armoede boven rijkdom, en is Hij rijk zijnde arm geworden.
Hij komt ter wereld met het roemvol zegeteeken der versterving, om den mensch te veroordeelen, die zich slaaf maakte van zijne zinnen en naar eene rust haakte op aarde, die hem slechts toegezegd was in den hemel. De driften hadden den goddelijken eeredienst verbasterd in eene schandelijke afgoderij, waardoor de gevallen mensch wierook offerde aan het schepsel, en de ondeugd hare vereerders vond. De Verlosser verbrijzelt heden alle afgoden, die de mensch zich had opgericht; een nieuwe godsdienst verheft zich op de puinhopen van het verpletterde godendom. Eene stem roept ons toe uit Bethlehem: aanbid, o mensch! hetgeen gij verbroken, en verbreek hetgeen gij aanbeden hebt.
Geene driften komt Jesus vleien, geene begeerlijkheid voldoen; Hij redetwist niet. Hij onderwijst. Hij gebiedt ons neder te knielen voor Zijne kribbe; Hem te volgen naar Calvarië, alvorens ons te zullen verheerlijken op Thabor. Een oogslag op de kribbe, en voorgelicht door den fakkel des geloofs, roepen wij uit in de overtuiging van ons hart: ziedaar mijnen Schepper, mijnen God, en mijn voorbeeld. Hij wordt geboren in armoede! Hij ligt uitgestrekt op eene handvol stroo, omwonden met eenige nietige doekjes en blootgesteld aan de nijpende koude van een guur jaargetijde, en ik zou willen leven in het voortdurend genot van vermakelijkheden; ik zou mij willen nedervleien op de sponde der wellust, ik zou mij willen omhangen met rijke en zedelooze kleederen. ik zoude het minste lijden niet kunnen verdragen?
Wij bedriegen ons derhalve, met de deugd te willen doen overeenstemmen met een gemakkelijk en wellustig leven, want de Zaligmaker verstoot iedere zinnelijkheid in zijne geboorte, en het begin zoowel als het einde, van Zijn stervelijk leven kenschetst zich door lijden en ontbering.
Geen ander paleis, dan eene stal, geen troon, dan eene kribbe, geene weelde, dan die der armoede, geene vrijheid, dan het afhankelijke en onderworpene leven van Nazareth, geene leering, dan die der boetvaardigheid en zelfverloochening; deze leer alleen zal bekrachtigd worden door het genezen der kranken. het zien der blinden, het hooren der dooven, het wandelen der kreupelen en het verrijzen der dooden. en dan eerst zal Hij den troon des hemels bestijgen, om in eeuwigheid te heerschen aan de rechterhand Zijns Vaders, nadat Hij den galgenboom des kruizes zal beklommen hebben. Dit alles, zegt de H. Bernardus, leert ons de stal, toont ons de kribbe, en leeren ons de doekjes.
Moge deze stem weêrgalmen in onze harten; mogen zij terugkaatsen op onze zeden! Dat nimmer het verwijt van den H. Joannes aan de Joden op ons zijne toepassing vinde, dat de Zaligmaker zich te midden van ons bevindt, zonder dat wij Hem kennen. Hij komt de duisternissen van onzen geest verdrijven, de driften van ons hart beteugelen en de wonden onzer ziel genezen. Sluiten wij derhalve onze oogen niet voor het licht der genade, maar beantwoorden wij de liefde van Hem, die, om ons zalig te maken, Zich vernietigde en die ons overbracht uit de magt der duisternis tot het rijk des lichts.
Volgen wij onzen dierbaren Verlosser! ofschoon een harde strijd ons wacht, en verachting ons erfdeel is. Weleer beklommen de volgelingen des Christendoms schavot en brandstapel; die eeuw van bloed is voorbij; daarom nogtans is het den Christen niet gegund, zich aan eene verwijfde rust overtegeven. Neen! hij moet arbeiden en strijden; hij moet zich verloochenen en versterven. In onze tijden vervangen verachting en bespotting, die ellendige wanklanken van het paleis van Herodes, de bloedige treden van Golgotha; en tot het einde der eeuwen zal het Christendom de zelfverloochening met haren goddelijken Stichter moeten deelen.
Onderwerpen wij ons aan deze raadsbesluiten der Voorzienigheid, en toonen wij ons waardige kinderen van onze voorvaderen, van wie men zeide: Hecht hun een doornen kroon op het voorhoofd, en een edele trots zai hen bezielen. De Zaligmaker droeg geene andere: Hem navolgen is overwinnen!