Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 5(1830)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] Lied op den Wijn. (Naar het Hoogduitsch.) Voorwaar, men mag der dranken vorst hem roemen, Des edlen wingerds zoon! Alle andre mag men onderdanen noemen, Hoe ook hun trots hem hoon'. Het water is, waar hij als vorst mag spreken, Een armen boer gelijk: Men geeft, als dien, ofschoon 't de druif moet kweeken, Het van verachting blijk. Het plompe bier, hoe 't ook in 't glas moog pralen En 's vorsten plaats vervang', Het stijgt, met hen, die zich daarop onthalen, Niet boven burgerrang. [pagina 140] [p. 140] De thee is van de klasse der geleerden. De stumper, bleek en naar, Slacht de op zwart zaad gezette hoogvereerden Van der Poëten schaar. Heer koffij, vaak in geestelijk geleide, Is ook een dames-vrind: 'k Ben jegens hem, uit achting voor die beide, Tot smalen ongezind. Hij poogt den Wijn niet van den troon te dringen, Gelijk der Britten pons; Noopt deze 't hart tot onnadenkend zingen, Nooit klink' haar lof bij ons! Neen, niet bij haar kan men zich zalig wanen, Die ons de tonge schroeit: Ze erlangt haar zoet van 't riet, door 's Negers tranen En bloedig zweet besproeid. Bisschop en kardinaal zijn haar verwanten, Met rum en advocaat, Die gif, voor artsenij, in de aders planten, Den edlen Wijn ten smaad. [pagina 141] [p. 141] 't Zijn bastaards, vuil en vuig gebroed te noemen Van dampig kolenvuur. De Wijn is telg der Zon; hij slechts mag roemen: Ik ben uw zoon, Natuur! Zij heeft haar' lieveling gekroond tot Koning, Met eigen, achtbre hand; Zij bragt, door hem, de vreugde in elke woning, En vlocht den broederband. Heil dan den vorst, die dorstigen wil laven En zoo veel leeds verzacht! Hem danken wij de koninklijke gaven: Gezondheid, Moed en Kracht. IJ. A. Vorige Volgende