Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 5(1830)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Welkomstgroet Bij de eerste vergadering der Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, Afdeeling 's Gravenhage, 1828. Knakt de najaarsstorm de twijgen, Stuift het vale blad ter neêr, Laat de nachtegalen zwijgen Onzen Zangtijd zien wij weêr; Laat de Winter snerpend loeijen, Alles door zijn' adem boeijen, Altijd blijft de Schepping groot; Zij doet ons naar 't Schoone streven, Hier in klanken weder geven Wat zij voor ons hart ontsloot. [pagina 74] [p. 74] Zagen wij haar schoon verspreiden Bij der Lente morgengroet, Toen de boomen en de weiden Prijkten in een' zachten gloed; Hoorden wij het koeltje suizen, Gouden halmen, golvend ruischen, Bij het brandend zomerweêr; Zagen wij de Rozen bloeijen En de Druif in purper gloeijen Langs der bladren schaduw neêr. Laat dan hier de snaren beven, Ons is rijke stof gegeven Sinds dit blijde wederzien. Ziet de barre Winter naderen, Die wil ons bijeen vergaderen, Laat dan vrij de Zomer vliên. Neen, de ruwe en dorre streken Zwijgen voor den Dichter niet, Alles, alles hoort hij spreken En de weêrklank - is zijn Lied. [pagina 75] [p. 75] Als de zon, bij 't morgenkrieken, In den heldren dauwdrop blinkt, En de wind met moede wieken Ademloos ter nederzinkt, Dan, dan spant men blijde snaren, Dan bezingt men 's levens vreugd; 's Grijsaards klanken hoort men paren Aan de zilvren stem der Jeugd! Wen de maan naauw uit de kimmen Vriendlijk blikt op 't kabblend meer, Als vermoeid van 't opwaarts klimmen, Vlugtig daalt ter ruste neêr; ô! Dan doet ze ons zingend klagen, Doffe toonen dwingt ze ons af, 't Zoekend windje hoort men vragen Waar is uw Geliefdes Graf.... Wie voelt niet een' gloed ontsteken, Als Natuur in nacht verzinkt Zal een Star nog tot ons spreken, Die langs zwarte wolken blinkt, Komt dan Dichters, Kunstgenooten, Komt, de volle borst ontsloten [pagina 76] [p. 76] In deez' Tempel, in dit uur, Wilt 't verheven Schoon bezingen Waardoor gij u zaagt omringen In den Tempel der Natuur. Hadde ik kracht naar wil bekomen, 'k Steeg als de Aadlaar in de lucht, Of mijn taal vloeide als de stroomen Zacht gelijk het koeltje zucht. ô, Wat kan me uw Kunst bekoren Als gij in uw gloeijend Dicht Weet te schildren voor mijne ooren, Dat gij spreekt voor mijn gezigt. Als uw Zangen ons doen streven Naar een hart zoo rein en blij, Dat de Winter van ons leven Altijd voor ons Lente zij. C. GÉBEL. scheveningen. Vorige Volgende