Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 5(1830)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Het Kameleon. Think others see, as well as you. Merrick. Een Vreemdling wandelde aan de kust, Waar de asch van 't groot Carthago rust: Daar kwam een tweede hem te moet, Als landsman kenlijk, bij zijn groet. Men zet zich neêr, en 't lijdt niet lang Of 't reisverhaal is drok te gang: Elk brengt wilvaardig voor den dag, Wat raars en schoons hij zwervend zag. Tot A. begint: ‘Het koddigst dier, Mij ooit bejegend, huisvest hier: 't Figuur haast als een hagedis; [pagina 36] [p. 36] Een krulstaart, tien duim lang, zoo 'k gis; De tong voor mug en vlieg te gaauw; En nu de kleur? - denk! hemelblaauw!’ ‘Blaauw! blaauw!’ smuilt B. ‘'k herken uw beest; Maar, vriend, dat is nooit blaauw geweest. Men hiet het een Kameleon. Ik vond het, schuilend voor de zon In 't lommer van een dadelbosch; Daar kroop het, net zoo groen als 't mos!’ ‘Noch boom, noch struik, een mijl in 't rond, Waar ik het mijne kruipen vond: Ginds; aan dien naakten puinhooptop. Het volle daglicht scheen er op; Geen mooglijkheid tot oogbedrog; En 't Beest was blaauw; dat zeg ik nog!’ ‘Groen! groen! geloof mij!’ ‘'k Zeg u blaauw!’ ‘Groen!’ ‘Blaauw!’ Zoo gaat het; snaauw op snaauw. Men stampvoet, blikoogt, vloekt, en zweert: De vriendschap was in grim verkeerd! [pagina 37] [p. 37] Als, zie, een Derde wandlaar kwam, Die reeds van ver hun twist vernam! Hij spreekt: ‘Mijn Heeren, kiest in mij Een scheidsman! 'k hoor tot geen partij. Bij 't lamplicht ving ik, heden nacht, Het Dier, dat u aan 't kijven bragt, En draag 't, in dezen doek geknoopt, Naar Tunis, of 't er iemand koopt. Ik weet naauwkeurig wat ik ving: Zwart! pikzwart was het leelijk ding! Is 't blaauw, of groen, dan sta ik klaar, En eet het op, met huid en haar!’ De doek, waarin 't gevangen zit Gaat los; zij zien het; - en 't blijkt wit! - Géén sprak er, dan 't Kameleon; Juist van een ras, dat spreken kon'. Het sprak: ‘Goê luidjes, hoort hoe 't is; Elk had gelijk, en elk had mis! De kleur, bij dieren van mijn slag, Verwisselt zes maal op een dag. [pagina 38] [p. 38] Doch laat mij nu in vrede gaan! 'k Biede u een raad, als losgeld, aan: Schijnt andren wat u krom scheen regt, Heet niemand daadlijk dom of slecht.’ A. C W. STARING. op den wildenborch. Vorige Volgende