Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 3(1828)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina *20] [p. *20] [pagina *21] [p. *21] [pagina 197] [p. 197] De Drenkelinge. Romance. Ziet gij dat groene terpje daar, Bij gindschen wilgenboom, Waar 't bruisen van den snellen vliet, Het hart vervalt met schroom? 't Is schoone Leontines graf. Ga, pelgrim, ga wat zijlings af, En wacht u voor den stroom. Eens had de gouden dagvorstin Haar baan half afgespoord, En 't meisje hoedde 't wollig vee Daar aan den waterboord; [pagina 198] [p. 198] Zij boog zich langs den oever, dronk.... Maar ach, zij wankte, stortte en zonk Tot in den afgrond voort. Heur trouwe hond, die, van het strand, Zijn jonge herderin In 't warlend water zinken zag, Sprong ook er ijlings in. Hij zwom en kermde wijd en zijd, En, ach! vermiste voor altijd Zijn goedige vriendin! En droevig toog hij weêr naar 't strand, En hield er trouw de wacht; Maar toen het klotsend water zwol, Bij 't naken van den nacht, Werd door de golving 't teeder lijk, Gekneusd, misvormd, langs puin en slijk Aan d'oever weêr gebragt. Heur schaapjes keerden ook alleen En droevig naar den stal. [pagina 199] [p. 199] Men wist niet wat men denken mogt Van 't zonderling geval. Het volk snelde in verbazing aan En zag, bij 't schemerlicht der maan, De ontslapene op den wal. En ieder borstte in tranen uit, De rouw was ongewoon. De jonglingschap rieg weenend uit: ‘Zij was te jong, te schoon!’ En Echo, met dien rouw begaan, Hief d'opgevangen treurtoon aan: ‘Zij was te jong, te schoon!’ Heur schaapjes kwijnen treurig weg En gaan niet meer ter wei; Maar Philax bleef bij 't grafgesticht, Aan Leontines zij'; Daar waakt hij heele nachten lang, En mengt met Philomeels gezang Zijn treurig lijkgeschrei. [pagina 200] [p. 200] Maar als het middernachtuur naakt, Dan komt zij t'elken keer, En dwaalt, bij 't schemerlicht der maan, Den oever op en neêr. En Philax, die haar graf bewaart, Lekt haar de handen, kwispelstaart, En dan verdwijnt zij weêr. De jeugd komt jaarlijks aan haar graf, Daar bij den wilgenboom, En vlecht er doodenkransen om. Naak, pelgrim, zonder schroom. Want schoon u Philax steil beziet, Hij hindert toch een' pelgrim niet; Maar wacht u voor den stroom! antwerpen. F. DE VISSER. Vorige Volgende