Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 2(1827)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 229] [p. 229] De Roos. Dartelend fladderde Zephir in 't rond, Kustte den dauwdrop van bladers en bloemen; Hagelwit prijkte de Roos langs den grond, En scheen het meest wel haar schoonheid te roemen; Smalend en schimpend op anderer blos, Staat zij daar, trotsch op haar' zilveren dos. De Eerste der vrouwen verschijnt in den hof, Vleit zich op 't schitterend bloembed ter neder: Arm is de schepping, haar kleuren zijn dof, Nu 't beeld der Godheid, zoo trotsch en zoo teeder, Zoo, door Gods hand, uit den sluimer gewekt, Prachtvol voor de aard' daar ten toon ligt gestrekt. [pagina 230] [p. 230] 't Roosje, zoo blank, als de sneeuwvlok, van blad, Zag voor het eerst van vrouw Eva den boezem, 't Schitterendst blank, dat de schepping bezat; Schaamte verspreidt zich op knoppen en bloesem; Weg was de trots en de waan, eerst zoo groot: 't Blozende Roosje bleef voortaan nu rood. J.J.F. WAP. Gent. Vorige Volgende