Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 2(1827)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] Konar Romance. Bruisend water, sta toch stil! Laat mijn' Konar over: Want uit uwe koude kil Beide ik hem in 't loover. Heel den guren langen nacht Hield ik aan uw' oever wacht. Zoeter is het in mijn' schoot Dan op uwe stroomen. Felle winden, laat zijn boot Veilig tot mij komen! Woeste golven, legt u neêr, Nat zijn bruine wang niet meer! [pagina *11] [p. *11] [pagina 183] [p. 183] Morgen, morgen zal mijn hand Konars trouw beloonen; Morgen, morgen de echte band Onze min bekroonen. Bruisend water, stil u toch! Morgen!... ach! waar toeft hij nog? Reeds verrijst een gouden tint Aan de vale kimmen, Zie, de jonge dag begint Meer en meer te glimmen; Op haar purperen kales Stijgt de hemelsche Bodes. Aller bergen zwarte spits Wordt met licht omtogen, En der sterren laatste trits Flaauwt aan de opperbogen. Enkel nog de morgenster Glinstert hel,.... en hij is ver! [pagina 184] [p. 184] Sluit dan toch uwe elpen poort Voor mijn blikken open! Drijf de donk're nevels voort, Die het nachtfloers knoopen; Lieve zon! bestraal de kust Eind'lijk gansch weêr, na uw rust! Laat mij turen langs den vloed, Tot ik hem zie nad'ren. Rust'loos rolt het bruisend bloed, Angstig door mijne ad'ren. Kom, o kom toch, blijde dag! Zeg mij, wat ik hopen mag! 'k Dank u, vriend'lijk morgenlicht, U, o vloeijend water! Klaarder is 't voor mijn gezigt, Stiller 't zacht geklater Uwer golven om den zoom Dezer stranden, lieve stroom! [pagina 185] [p. 185] Goede visscher, werp uw net In de groene baren: Want in haar fluweelen bed Is het veilig varen.... Veilig? ja! 't bevredigd meer Brengt mij mijnen Konar weêr! Zie, daar ginder dobbert hij, Dwarlende op de stroomen. Goede visscher, zeg het mij, Zou hij spoedig komen? Ook wel eerder ging hij heen; Nooit zoo lang was ik alleen. En al nader zwom de boot, Nader op de golven, Maar den stuurman in den nood Hadden zij bedolven, En in zijn bestorven hand Klemde hij des vaartuigs rand. [pagina 186] [p. 186] Door der winden woest geweld Sling'rend rondgedragen, Was de boot op 't waterveld Eind'lijk omgeslagen. Zielloos dobb'rende aan het roer, Dreef de minnaar, die haar voer. En, door diepen rouw gebukt, Volgde ras de droeve Hem, die, van haar hart gerukt, Sluimerde in de groeve. En de dood vereende toen, Wat het leven niet mogt doen. G. GRAVÉ Jz. Amsterdam. Vorige Volgende