Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 2(1827)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 179] [p. 179] De geboorte van Jan van Eyck. Fragment. Aan de oevers van de Maas, die met zijn zilv'ren stroomen Den Vaderlandschen grond bespoelt, zijn vruchtb're zoomen Al kabb'lend kust, verheft zich de oude stad Mazeijk, Trotsch op den kunstroem van den grooten Jan van Eyck, Die in haar' grijzen muur het eerste licht mogt groeten; De Genius der kunst kwam daar hem blijde ontmoeten; 't Vuur der verbeelding, de Idealen van het schoon Omstuwden daar zijn wieg, en reikten reeds de kroon Der Vlaamsche school aan 't wichtje toe. Met welbehagen Hield vrouw Natuur het moederoog op 't kind geslagen! Zij scheen te juichen, daar ze in nieuw sieraad gehuld, Door zijn geboort' den wensch der kunsten zag vervuld. [pagina 180] [p. 180] Een held're hemel deed de gulden zonnestralen Op 't spieg'lend Maasvlak langs de golving hupp'lend dalen, En vormde, daar een drift van zwanen 't diep doortoog, Op de effen waterbaan een' rijken kleurenboog. Het Zuidewindje streelde en kruid en bloem en boomen, En deed rondom het kind de zoetste geuren stroomen, Die ooit de wellust aan den Arabier kon biên; Men zag de somb're zorg het ned'rig dak ontvliên; Genoegen, blijdschap en verrukking zweefden binnen, Vermeesterden zijn ziel, en boeiden hem de zinnen. 't Gegons der bijen, van den Yver 't schitt'rend beeld, Was als een harmonie, die hart en ooren streelt, En aan den zang gehuwd der teed're nachtegalen, Een' heil'gen eerbied voor het wicht scheen af te malen, Ter viering van het eêlste en schoonst' geboortefeest, Waarvan geen Fabeleeuw in 't kunstgeschiedboek leest. 't Was, of de aloude Rijn zijn achtb're waterstroomen, Tot aan zijn' oorsprong, moedeloos, scheen in te toomen; Of Etna's vuurkolom in gloeijend letterschrift, Den naam van Jan van Eyck in 't luchtruim had gegrift. 't Schijnt, dat de schimmen van der Grieken kunstenaren Zich met Apelles rond de wieg der kunsten scharen, [pagina 181] [p. 181] Dáár staamlen, neêrgebukt, vervuld door ed'le spijt, ‘O eind'loos lange Kunst! o korte Levenstijd!!...’ De Tijber, de Arno en de Po, trotsch op hun vloeden, Zag men, de Maas ter eer, zoo 't scheen zich rugwaarts spoeden. 't Was, of der Alpen kruin, die lucht en wolken splijt, Een' eergroet aan de komst van 't wichtje had gewijd. Ja Rome en Griekenland, door eeuw aan eeuw bezongen, Vereerden Nederland, wiens roem nu was voldongen: Triomf, mijn Vaderland! gij Brugge, en stil Mazeijk Zult eeuwig schitt'ren door den roem van uw' van Eyck! A.J. DUNCAN. Gent. Vorige Volgende