Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 1(1826)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Uitboezeming. Welkom! welkom! keert gij weder, Blijde ontwikk'ling der natuur? Alverkwikkend zonnevuur, O, hoe koestrend stroomt gij neder! Alles rukt zich, uit den dos Van den winterkoning, los. - Wat schakeersel, wat al kleuren Spreidt ge, o Lente, op gindsche weî! 't Is als of de jonge Mei, Om de harten op te beuren, Aller tinten bonten schat, Om zich op de beemden spat. [pagina 220] [p. 220] Wat vermag de kunst der handen Bij zoo heerlijk een verschil? Bloeimaand mengelt wat zij wil Onder 't kleedsel van de landen, In het bloeisel van den boom, Om de boorden van den stroom. Zeg mij, schoonste der godessen! Zeg mij toch, van waar de kracht, Die gij spilt aan elk geslacht? Kunstigste aller kunst'naressen, Lente! spreek: van waar de gloed, Die de teedre kiemen voedt? Arbeidt ge in uw stille kluizen Door uwe eigen kracht alleen; Oorzaak en gewrocht in één? Neen, godesse! uw wondre buizen, Elk vermogen, elken keest, Hebt gij van der geesten Geest. [pagina 221] [p. 221] Zonder dien zoudt gij de dalen Niet bekleeden met uw groen, Noch zoo menig bloemfestoen Op uw schoone borst doen pralen, Blinkende als de dageraad, Wen de dagpoort open gaat. Uwe schoonheid treft de zielen, Want een godlijk werk zijt gij. U beminnen willen wij, Maar voor uwen maker knielen, Want zijn grootheid is het beeld, Dat in uw gewrochten speelt. Leg de kiem der purpersappen In de malsche wijngaardvrucht; Spreid uw geuren door de lucht; Drenk, uit uwe volle nappen, Nog den oogst van 't voedend graan, Als het op den halm zal staan! [pagina 222] [p. 222] Maar verspreid, verspreid het tevens, Dat gij niets dan werktuig zijt; Dat de aanbidding, zijde en wijd Toekomt aan de bron des levens, Dien, die vóór u is geweest, Aller geesten hoogsten Geest! G. GRAVÉ, Jz. amsterdam, 1825. Vorige Volgende