Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 1(1826)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] Het vallen der bladeren. Weêr is de lieve zomertijd Geweken; Weêr giert de storm door beemd en bosch, Rooft bloem en boom hunn' hoogtijdsdos, En doet natuur verbleeken. Weêr plast en stort de regen neêr Bij stroomen; Weêr zijn de dagen kort van duur; Gelukkig, die, bij 't haardsteêvuur De buijen mag ontkomen! Gelukkig, die, van kommer vrij En zwoegen, In 't vrolijk hoekje van den haard Zijn huisgezin ziet zaamvergaard, In onverpoosd genoegen. [pagina 196] [p. 196] Gelukkig, die, met blij gemoed, De vruchten Van lang betoonde vlijt geniet, Niet angstig in de toekomst ziet, Van knijzen wars en zuchten. Maar ach! wanneer men 't turend oog Laat waren Op bloem en boom, nog korts zoo schoon, Wie slaakt dan niet een' droeven toon Om 't vallen van hun blâren? Wie staat dan niet, van rouw versteld, Te staren, Wanneer hij 't loof van bloem en plant Vertrappen ziet in 't mullig zand, Of drijven op de baren? Helaas! wie dan geen enkle zucht Doet hooren, Hij weet niet wat natuur ons leert, Zoo vaak het gure najaar keert, En 't boomloof gaat verloren. [pagina 197] [p. 197] ‘Hecht, stervling! hecht u niet te zeer Aan de aarde.’ Zoo is haar leer, zoo is haar raad, ‘Want alles, wat zij schenkt, vergaat, Hoe hoog het blinke in waarde. Ja! alles waar ze uw oog en hart Meê streele, Hoe rijk in pracht, hoe schoon van vorm, Verstuift als 't blaadje voor den storm, En valt den worm ten deele. Ook u valt eens het lot te beurt, Om 't even, Of 't hutje u voor de orkanen dekt, Of 't hoog paleis tot woning strekt, Waar lachjes u omzweven; - Om 't even of ge op 't vorstlijk dons Moogt rusten, Of 't vunzig stroo uw leger is, Waar gij verkrimpt van 't spijsgemis, Als een den dood bewusten.’ [pagina 198] [p. 198] Gelukkig, die zich 't eeuwig heil Beloven, Wier ziel deze aarde ontvaren mag, In 't uitzigt op den lentedag, In 't paradijs hier boven. J.G. GREB. rotterdam, 1825. Vorige Volgende