Belgische Muzen-Almanak. Jaargang 1(1826)– [tijdschrift] Belgische Muzen-Almanak– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] De Lente-avond. De dag zinkt in de kimmen; Wees welkom, avonduur! 'k Zie reeds uw purper glimmen: Hoe schoon is thans natuur! De laatste zonnestralen Doorgloeijen mat het veld, En sterven in de dalen, Waar schaduw 't rustuur spelt. Betoovrend streelt het blozen Der bloesemtwijgen 't oog, En dwingt den voet te poozen, En boeit den blik omhoog. [pagina 63] [p. 63] Zacht zweeft op donzen vlerkjes Een koeltje door de blaân, En voert, langs bloemen-perkjes, De zoetste geuren aan. Het lied der Filomeelen Stort in het jeugdig hart, Door teêr aandoenlijk kwelen, Een wellustvolle smart. Der beekjes kabb'lend water Lokt, door zijn droef geluid En murmelend geklater, Tot zoete mijm'ring uit. De dorpsklok luidt den vrede, Door 's veldlings zang begroet, En deelt zijn kalmte mede Aan 't felst geprangd gemoed. De star der liefde flonkert Met stillen zilverglans, Daar Febus gloed verdonkert, Aan 's hemels blaauwen trans. [pagina 64] [p. 64] De borst zwelt van verlangen, Van nameloos genot; En onder jubelzangen Stijgt 's eedlen ziel tot God. Ja welkom, vriendlijke avond, Met uw' verheven toon; Gij zijt mij zielelavend. Ja, avond, gij zijt schoon! C. TEN HOET, J.Z. nymegen, 1825. Vorige Volgende