| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Huwelijksgroet
Aan Z.K.H. Prins Willem-Frederik-Karel der Nederlanden en H.K.H. Prinsesse Louise-Augusta-Wilhelmina-Amelia van Pruissen.
U, tweede Zoon van Neêrlands eersten Koning
En jongste Telg van Pruissen, klinkt mijn lied!
Ontvangt het als een hulde en needrige eerbetooning
Die 't rein gevoel eens vrijen Belgs u biedt.
Heil, Vorstlijk paar, dale op uw sponde neder!
Een ongestoord geluk ruste op uw' echt;
In U hereenig' zich de band, maar grootscher, weder
Die beide Rijken aan elkander hecht;
Twee Rijken, lang door de eer en 't bloed verbonden
Dat door Oranje- en Nassaus aadren speelt!
Dit heilig zustersnoer moog' thans aan de aard verkonden: -
‘De laatste wond van Nassau is gebeeld!’
| |
| |
Die heldenstam, voor meer dan drie paar eeuwen
Aan Neêrlands eerste Vorstenteelt verwant,
Was overlang de roem der Aard- en Waterleeuwen
Van Batos erf, en 't vrije Nederland.
Uw Stamhuis, al te vaak in 't wee der tijden
Geslingerd en vervolgd, maar nooit ontaard,
Verhief zich telkens weêr na 't onverdiende lijden,
En bleef der glorie zijner vad'ren waard.
Herkent dien roem, doorluchtige Echtgenooten;
Het bloed, dat Duitschlands troon een' Keizer schonk;
Dien boom, die altijd vrucht en bloesems draagt en loten,
En 't licht dat, waar het scheen, met luister blonk!
Herkent, vooral, het volk voor 't welk uw Vader
Europa's schoonsten zetel heeft gesticht;
Treedt nooit het grafgesteent' des eersten Willems nader,
Of denkt aan zijn' volbragten heldenpligt!
Geen heldenstam, doorluchtige Echtelingen,
Blonk met meer stillen luister in den druk;
Geen, die zich met meer waarde en grootheid zag omringen
Bij 't stadig klimmend Vorst- en Volksgeluk.
| |
| |
ô, Dit geluk zij ook uw' echt beschoren;
Het bloeij', met licht omstraald, door de eeuwen heen;
En 't late nageslacht zie nog dat schijnsel gloren,
Dat U in 't prilst der jeugd reeds 't hoofd omscheen.
Nooit treft het licht der wijsheid 't oog der volken
Vergeefs, wanneer het afstraalt van den troon:
't Wordt vaak bestookt, vervolgd uit donkere afgrondskolken;
Maar 't flonkert veilig om der Vorsten kroon.
Een fredrik hendrik deed het zegevieren
Op dweepzucht en geweld in Nederland;
En 't nachtgespuis vlood voor zijn schitt'rende banieren,
In spijt van Spanje op vrijen grond geplant.
De groote fredrik daagde 't op in 't Noorden. -
En zoo daar 't licht der eeuw nog schijnsel geeft,
Zoo 't daar zijn stralen schiet langs Rijn en Weissels boorden,
't Is door zijn' geest, die over Duitschland zweeft.
En Gij, uit beider Vorstlijk bloed gesproten,
In wien zich beider moed en grootheid paart;
Die zelfde geest van deze uwe eedle naamgenooten
Make U nog luisterrijker eerkrans waard!
| |
| |
Gelijk twee vlieten, uit één bron ontsprongen
En door een zelfde welling voortgestuwd,
In ongelijke streek en kronk'ling voortgedrongen,
Zich weêr in grootscher bedding zien gehuwd;
Om als een stouter landstroom voort te vloeijen,
Door vruchtbare oevers in hunn' loop omzoomd,
Die alles om zich heen ontluiken doen en bloeijen,
Waar 't helder nat met dart'le golving stroomt;
Zóó, Vorstlijk paar, vereenige in uw telgen
Zich de eerste kiem van Nassaus oud geslacht,
In beider takken van den boom, die in der Belgen
Gewijden grond zijn schoonste ontwikk'ling wacht!
Van hier moet zich die stroom gestaâg verbreeden,
Van hier zijn vruchtbare armen zijwaards slaan,
En schooner toekomst in zijn kronk'ling tegentreden
Met al de kracht van een verjongd bestaan.
Reeds schonk ons de echt van uw' doorluchten broeder
De schoonste hoop voor dit toekomstig lot;
En Neêrlands maagd, het oog gekeerd naar d'Albehoeder,
Smeekt thans voor U het zaligst echtgenot.
| |
| |
Van U ook wacht zij, in den rei der volken,
Een' aan haar waardigheid gelijken rang;
En, hoe ook de afgunst poog' die zelfwaardij te omwolken,
Zij smeekt dien van haar' Vorst en 't Staatsbelang.
Geen ijd'le volkentrots bestiert die beden. -
Wanneer zij 't oog op Nassaus telgen slaat,
Dan durft zij onbeschroomd uw' Vader tegentreden;
Dan smeekt zij, maar met fierheid op 't gelaat. -
De Oranje-Vorst duldt kinderen, geen slaven,
Geen vleijende oogendienaars om zich heen;
Hij vordert hulde en trouw, geen laffe wierookgaven;
Bij hem is Land, en Volk, en Vorst slechts één.
Uw voorbeeld kan het best die leer verkonden:
't Lot plaatste U in een glansrijk middenvak,
Waarin uw deugd, aan troon- en volksbelang verbonden,
Reeds meer dan eens een troost'lijk licht ontstak.
Ga voort, en doe van daar die held're stralen,
Aan 't hoogst geluk der volk'ren naauw verpand,
Door alle rangen heen geleidlijk nederdalen;
En blijf er steeds de hoop van 't Vaderland!
| |
| |
Het oog ziet uit dien stand met meerder klaarheid,
Dan van den top der Vorstenzetels neêr;
En dringt met sneller blik tot in de kern der waarheid;
En vindt, misleid, het oogpunt ligter weêr.
Verraad en ontrouw, vleijerij en logen
Omdijken vaak den troon van allen kant;
Een valsche wierook blindt somtijds der Vorsten oogen,
Wanneer hun stoet eendragtig zamenspant.
Wanneer zij, dus vermomd, den troon genaken,
Wordt Vorst en Volk door U het ligtst gediend;
Dan kunt gij 't zekerst 't heil van Nederland bewaken,
Als wijze, als held, als Vorst en menschenvriend.
Blijf, Vorstlijk paar! de heldre baak der Belgen;
Wees in dien stand ons-aller oogenlijn;
En moge uw echtverbond, doorluchte Vorstentelgen,
Het lichtend middenpunt van Nassaus zetel zijn.
luik, 1825.
|
|