| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
De stichting der Fransche Academie in 1635, redevoering gehouden op 24 Juni, in de openbare zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie, door Baron A. de Maere, bestuurder der Academie. - Gent, A. Siffer.
Het was een uitmuntend gedacht, in den schoot der Vlaamsche Academie de geschiedenis te verhalen der stichting van de Fransche Academie, op wier leest al de tegenwoordige Academiën min of meer geschoeid zijn geweest Baron de Maere heeft het gedaan, duidelijk en aantrekkelijk, in eene allersierlijkste taal zoo ten opzichte van stijl als ten opzichte van uitspraak: hij schetst ons hoe die wereldvermaarde instelling hare wieg vond in eene private vereeniging van 8 of 9 letterlievende mannen, die om zoo te zeggen in 't geheim bijeen kwamen ten huize van Conrart, raadsheer en secretaris des konings; hij doet ons de namen en de werken kennen der leden van die voorloopster van dat geleerd lichaam, dat wereldvermaard is geworden; hij verhaalt ons hoe op de vriendelijke verklikking van de Bois-Robert Richelieu er toe kwam, ondanks de leden zelven, in 1635, onder Lodewijk XIII, van dat klein cenakel eene staatsinstelling te maken waarvan 40 onsterfelijken deel mochten maken.
De eerste bestuurder was de Serisay, de eerste kanselier Desmarets, de eerste bestendige secretaris Conrart en de eerste drukker ervan was Camusat.
De Academie werd in den beginne met geenen geestdrift onthaald: het Parlement liet op hare goedkeuring wachten en uit het publiek werd zij bestookt door spotschriften en allerhande hekel- en puntdichten.
Hare eerste werkzaamheid bestond in het inrichten van spreekbeurten, het uitschrijven van prijskampen en het opstellen van een woordenboek. Hieraan werd begonnen door Chapelain, voortgewerkt door Fabre de Vaugelas, Menage, Thomas Corneille enz. en in 1694 verscheen de eerste uitgave, gevolgd in 1718 door eene tweede, in 1762 door eene vierde en door eene zevende in 1879.
Melden wij ook dat de nieuwe Academie een deel van haar buskruit nutteloos verschoot in aanvallen tegen Corneille, die in zijn ‘Cid’, afbrekende met het oude stelsel van de drie eenheden van tijd, plaats en handeling, de tooneelletterkunde uit hare pramende kluisters verloste. Verachtend noemde men dit genie ‘een ellendige Spaansche snoever’.
In 1663 werd de afdeeling gesticht van ‘Inscriptions et Belles lettres’, in 1666 die van ‘Sciences’, in 1671 die van ‘Beaux-arts’ en in 1795, jaar 4 der Republiek, die van ‘Sciences morales et politiques’. Ditzeltde jaar doopte men de vereeniging van al die afzonderlijke deelen met den naam van ‘Institut de France’.
Zijne boeiende voordracht sluitende, eindigde baron de Maere als volgt:
‘Ik eindig dus. Veel had ik echter nog kunnen mededeelen; doch
| |
| |
genoeg heb ik gezegd om U te doen zien, hoeveel punten van gelijkenis er, bij hare geboorte, tusschen de Fransche en Vlaamsche Academiën bestaan hebben.
Beiden zijn hare stichting aan een verlichten en vermogenden Minister verschuldigd; beiden hebben moeten worstelen tegen vooroordeel en partijgeest; beiden zijn beschimpt en bespot geworden en hebben die onverdiende aanvallen met onverschilligheid bejegend.
Onze oudere zuster heeft haie werkzaamheden gedurende weldra drie eeuwen in alle richtingen van den menschelijken geest kunnen uitbreiden; geen punt onaangeroerd gelaten, en daardoor als een schitterende meteoor den hemel der beschaafde volkeren kunnen verlichten; terwijl wij nauwelijks de eerste jaren van onzen levensloop hebben doorworsteld en het veld, dat wij moeten ontginnen, is, en zal blijven, een beperkt veld; maar niettemin is onze roeping verheven en drukt op ons een zware zielelast. Wij moeten de zedelijke en intellectueele ontwikkeling van een uitverkoren volk, vroeger zoo hoog in de letteren en schoone kunsten aangeschreven, bevorderen en verdedigen, en dat zullen wij doen!’
Eene Nederlandsche Hoogeschool in België. - In de laatste algemeene vergadering van het XXIIIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, dat verleden jaar te Antwerpen werd gehouden, werd eene commissie benoemd, die tot zending kreeg een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid van het inrichten eener Nederlandsche Hoogeschool in Vlaamsch-België. Deze commissie werd samengesteld uit de heeren Max Rooses, Juliaan De Vriendt, Juliaan Van der Linden, Flor. Heuvelmans, Jan Van Ryswyck, Prof. J. Mac-Leod, Prof. J. Obrie, Edm. Fabri, L. Ducatillon, Julius Sabbe, Pol De Mont en Leonard Willems.
In hare eerste vergadering benoemde deze commissie tot voorzitter Dr. Max Rooses, tot ondervoorzitter Prof. Julius Obrie, tot secretarissen Pol De Mont en L. Ducatillon en tot verslaggever Prof. J. Mac-Leod. Van het vermogen, dat haar was toegekend om zich, wanneer haar dit oorbaar mocht voorkomen, nog andere personen toe te voegen, maakte de Commissie gebruik door de benoeming tot lid van Prof. Ed. Bouqué.
Nadat verscheidene vergaderingen aan het bespreken van het voorstel waren gewijd, bracht Prof. Julius Mac-Leod in de zitting van 30 Mei jongstleden een verslag uit, dat in alle opzichten een voor onzen taalstrijd allerbelangrijkst stuk mag heeten, ook omdat nien daarin de wederlegging vindt van de drogredenen, die in den Senaat en elders tegen het gebruik van het Nederlandsch als taal der wetenschap werden uitgekraamd.
Op treffende wijze schetst de verslaggever de nadeelen, die aan het gebruik eener vreemde taal bij het Hooger Onderwijs verbonden zijn. Terecht doet hij opmerken dat Vlaamsch-België thans nog het eenige vrije land in Europa is, waar het Hooger Onderwijs eene vreemde taal spreekt en waar het aldus in de onmogelijkheid verkeert den heilzamen invloed uit te oefenen, waartoe het geroepen is. Eene Hoogeschool, waar niet in de taal van het volk wordt gedoceerd, kan nooit bij machte zijn voor dat volk een echt middelpunt van geestesleven te worden.
Prof. J. Mac-Leod is van meening dat er geen sprake kan zijn van het oprichten eener nieuwe Hoogeschool: in de vernederlandsching van de Gentsche Hoogeschool alleen kan en moet de oplossing van de quaestie gezocht worden. Feitelijk wordt overigens deze hoogeschool grootendeels door Vlamingen bezocht. Uit eene door den geachten verslaggever medegedeelde statistiek over het jaar 1895-1896 blijkt namelijk dat het aantal Vlamingen 449 bedroeg, waarbij 14 Noord-Nederlanders behooren ge- | |
| |
voegd te worden, terwijl het aantal Walen 94 en het aantal vreemdelingen 117 bedroeg. Daarbij mag niet worden uit het oog verloren dat verreweg de meeste Waalsche en vreemde studenten tot de bijzondere technische scholen behooren, terwijl aan de vier faculteiten de Vlamingen eene overgroote meerderheid en de Walen slechts een onbeduidend getal uitmaken.
Hoe zou nu die vernederlandsching geschieden? Het verslag, waarmede de Commissie zich eenparig vereenigde, stelt voor dat de thans aangestelde hoogleeraren door de Regeering zouden verzocht worden voortaan hun onderwijs in het Nederlandsch te geven, terwijl alle te benoemen leeraren zouden verplicht worden dadelijk in het Nederlandsch te doceeren.
Verder behandelt Prof. J. Mac-Leod op meesterlijke wijze al de bezwaren, die tegen de door hem voorgestelde regeling zouden kunnen geopperd worden. Het zou ons te ver voeren, wilden we die hier in den breede vermelden. Wij bepalen er ons bij den lezers van dit tijdschrift den welgemeenden raad te geven zich dat kostbare stuk aan te schaffen, dat tegen den uiterst geringen prijs van 10 centiemen wordt verkrijgbaar gesteld.
Moderne Sprookjes van Rudolf Baumbach, bewerkt door J. Pée. - Dat nieuw leven dat in de Zuid-Nederlandsche literatuur gekomen is, moest gansch natuurlijk nieuwsgierigheid verwekken voor wat bij onze naburen gebeurt op hetzelfde gebied, en vooral in Duitschland. De heer J. Pée die zich in dit opzicht reeds zoo verdienstelijk maakte door zijn verhandelingen over Sudermann, en door zijn vertaling van het Verloren Paradijs van Fulda, biedt ons heden een bewerking aan van de Moderne sprookjes van Rudolf Baumbach, en geen betere keus kon gedaan worden. R. Baumbach is tegenwoordig de meest geliefde der moderne Duitsche schrijvers. Zijn de werken van Hauptmann vol bijtende sociale satire, die van Fulda, van Sudermann vol dramatische en psychologische toestanden, zij dragen in zich een onderwerp van hevige discussie die sympathie of antipathie verwekt. De sprookjes van R. Baumbach, integendeel, gaan rechtstreeks tot het hart van het volk, door hun eenvoud, door hun gemoedelijken toon en vooral door die atmosfeer van wilde, gezonde vrije natuur die om hen zweeft. Het zijn meestal korte novellen, aan het landelijk leven ontleend, spelend in een wonderlijk krachtig beschreven natuurscene, en waardoor een legendarisch verhaal loopt, die aan het geheel een eigenaardige tint geeft. Frisch als een tuiltje wilde bloemen zijn deze sprookjes die de geuren van de weide, het ruischen van het oude dennenwoud, gansch het panorama van Thuringen, van waar Baumbach geboortig is, rondom den lezer verwekken.
De vertaling, of beter de bewerking van Dr J. Pée, mag als onverbeterlijk beschouwd worden. De zwierige eenvoudige sprookjestaal van Baumbach is op uitstekende wijze weergegeven. - De vorm is zuiver Nederlandsch zonder een enkele zwakheid, wat een ‘tour de force’ is, daar de beste, immer onwillekeurig onder den invloed staat van de taal waaruit hij vertaalt en er de wendingen of uitdrukkingen van overneemt.
Het boek dat op zeer kunstvolle wijze uitgegeven is, werd door den teekenaar A. Van Neste, met een tiental zeer eigenaardige platen versierd, die geheel en al in den trant zijn van het boek zelf, en die eens te meer voorspellen dat de jonge kunstenaar geroepen is om éen onzer beste ‘verlichten’ te worden.
Het Volksbelang beoordeelt het werk als volgt:
Wij vinden hier niet uitsluitend het feeëensprookje, maar eene verrassende en verrukkende dooreenstrengeling van sprookje en novelle,
| |
| |
verteld door ieman! die beschikt over eene fijne opmerkingsgave, eene rijke phantasie, een dichterlijk gemoed en een pittigen verhaaltrant.
Er steekt eene roerende lijdensgeschiedenis in Eenbeen en den Beuk, eene brok leven in het Water der Vergetelheid, den Bilzenmaaier, het stalen Hangslot; er ligt eene idylle ten grondslag aan het Water van de Jeugd; er zit schalksche humor in Wat de Huissleutel vertelde, de bevrijde Zielen en de stomme Koningsdochter. En overal is de toon eenvoudig en treffend, zoodat het wel niet anders kan, of groot en klein moet in dit net verzorgde boek behagen vinden.
De Duitsche modernen doen kennen is sedert jaren het streven van Dr. J. Pée: dat mogen, onder meer, zijne lessen in de Gentsche University Extension getuigen en zijne studiën over de Duitsche dramaturgen van de nieuwe richting. Met deze Moderne Sprookjes in 't licht te geven bleef hij dit streven getrouw en vestigde hij de aandacht op een aantal pareltjes, die naar meer doen verlangen.
Ziehier ook wat Pol de Mont er over schrijft in ‘De Vlaamsche school’ in zijne nieuwe Kolewijnsche spelling:
Wat Pée ons te lezen geeft, is heus, zuiver Nederlands; niet een misselike poespas van woord voor woord vernederlandste germanismen. En hier zat hem juist het moeilike en gevaarlike voor de vertaler! Hij heeft begrepen dat het er op aankwam, niet elke zin, noch minder elk woord, maar elke gedachtenreeks eerst in zich op te nemen, geestelik te ‘verorberen’ als 't ware, en ze in eigen intellekt te laten beklijven tot ze er uitzag als zijn eigenste eigendom... En eerst dan, na dit noodzakelijk assiemielerings-proses, liet hij zijn model Nederlandsch spreken.
En dát is 't geheele geheim, waarom nu deze zoon van Thuringen er uitziet als 'n ware Nederlander.
Met deze metamorfoze wens ik de heer Pée van harte geluk.
Engelen-Muzikanten naar Fra Angelico, twee prachtige prenten in kleurendruk uitgegeven door de Sint-Augustinusdrukkerij, Gent, Gouden-Leeuwplaats. Prijs: fr. 1,50 het stuk.
De engelachtige schilder van Fiesole, driedubbel engelachtig om zijn engelachtig leven, zijne engelachtige voorstellingen en de reine engelen welke hij zoo meesterlijk schilderde, is de trots der musea van Florentië. Niets is roerender en zalvender dan de stille, aandoenlijke, zachte en toch zoo glanzende tafereelen van dien primitieven kunstenaar, waarin zelfs de naïveteit en de ietwat hoekige en stramme beelden de toeschouwers betooveren.
Zijne engelen zijn wereldberoemd en om ze zoo te kunnen afmalen moet Fra Angelico ze gezien hebben. Het zijn eenige dezer beroemde kunstuitingen, welke de St-Augustmusdrukkerij met eene volmaaktheid en eene pracht zonder weerga in het bereik gesteld heeft van iedereen, aan een uiterst geringen prijs. Met genoegen vernemen wij dat die reeks zal voortgezet worden tot 12.
Deze engelen zijn nagebootst naar een tafereel, waarop zij de koningin des Hemels omringen, Haar vierende met gedans en gespeel; zij bekoren door hunne reinheid en hunne beminnelijkheid en zij glinsteren van het schitterendste en tevens zachtste coloriet.
Vlamingen en Walen. - De heer M. Heins heeft een boek uitgegeven, getiteld: La Belgique et les grandes villes au XIXe siècle, eigenlijk eene statistiek, die niet zonder belang is.
De Flandre libérale beoordeelt het in gunstigen zin en maakt de volgende opmerking:
| |
| |
‘Het geboortecijfer vermeerdert in Vlaanderen, maar vermindert in het Walenland, gelijk in Frankrijk. Uit dezen toestand is af te leiden dat vooral dáar, waar de onwetendheid vermindert en de beschaving verhoogt, het getal geboorten vermindert...’
Hoe uit die cijfers blijken moet dat de geleerdheid bij de Vlamingen verzwakt, en bij de Walen vermeerdert, is ons, en zekerlijk alle man, een raadsel! Naar de Waalsche mijnwerkersgeleerdheid, als van de Fransche blague, hebben de Vlamingen geen het minste trekje. Een oplettende lezer zou eene geheel andere gevolgtrekking nemen, en zeggen: de bevolking van een ras vermindert naarmate het peil der godsdienstigheid en zedelijkheid bij haar verzwakt. En van dat peil, bij de Franschen, heeft men bewijzen te veel: zie maar eens voor de vensters der boek- en printenverkoopers!
Konink. Vl. Academie. - Zitting van 10 Augustus: De commissie van nieuwere taal- en letterkunde geeft in bedenking of het niet noodig wordt, maatregels te nemen tegen de verwarring veroorzaakt door de Kollewijns-spelling en waardoor de eenheid van spelling, volgens De Vries en Te Winkel, in de scholen, enz., wordt bedreigd. b) Of er geene pogingen moeten worden aangewend, om de beoordeeling over den Vlaamschen cantaten-prijskamp voortaan toe te vertrouwen aan eene jury, door de Vlaamsche Academie benoemd; c) Of er geene stappen zullen aangewend worden om de erkenning vanwege het ministerie te bekomen van de twee commissién, in de Academie benoemd: de commissie van nieuwere taal- en letterkunde en die van geschiedenis bio- en bibliographie.
Uit de door de Commissie voorgestelde prijsvragen worden door de koninklijke Academie de volgende gekozen voor 1899:
Oud-germaansche taalkunde: Eene taalkundige studie, zoo volledig mogelijk, over de oudnederfrankische eigennamen. - Prijs: 600 frank.
Middelnederlandsche taalkunde: Een woordenboek der middelnederlandsche eigennamen. (Geene eenvoudige nomenclatuur, maar alles wat daarbij kan vermeld worden; tevens opgave van plaatsen, waar elke aangeteekende naam voorkomt). - Prijs 600 frank.
Letterkunde: Eene verzameling oude liederen zoo veel mogelijk met de melodiën. - Prijs: 600 frank.
Taalkunde: Een handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen, met uitleg en toelichtende voorbeelden, zooveel mogelijk uit de beste Nederlandsche schrijvers. - Prijs: 1000 frank.
Eene zoo volledig mogelijke lijst van de verwerpelijke neologismen, die heden gebruikt worden in de Nederlandsche taal, met aanwijzing van hunnen oorsprong en hunne onnauwkeurigheid, alsmede van de juiste Nederlandsche woorden, uitdrukkingen of zegswijzen. - Prijs: 600 frank.
Voor 1900. Vak- en kunstwoorden: Volledige Nederlandsch-Fransche en Fransch-Nederlandsche vakwoordenlijst over het notariaat.
Volledige Nederlandsch-Fransche en Fransch-Nederlandsche woordenlijst over de veeartsenijkunde. Zooveel mogelijk met bijvoeging van de gewestelijke woorden en uitdrukkingen, en teekeningen waar het past.
In het antwoord zullen de mededingers ook zooveel mogelijk de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen mededeelen. Prijs: 600 frank.
Ter verheerlijking van den dichter Karel Lodewijk Ledeganck voeren Dr. Claeys het woord in een merkweerdig stuk proza, en dichter Emmanuel Hiel in eene sierlijke poëzie.
| |
| |
Zitting van 15 Sept. - De heer baron de Maere, waardeerde in eenige woorden de beteekenisvolle diensten welke de heer Micheels, dezer dagen overleden, aan de Nederlandsche letterkunde in het algemeen en aan de Academie in het bijzonder heeft bewezen.
Aan den heer Claes wordt de taak opgedragen voor het aanstaande jaarboek de biographie te schrijven van den geleerden aflijvige. De vergadering stemt bedankingen aan den heer J. Broeckaert, die, op de begraving des heeren Micheels, te Elsene, de gebruikelijke redevoering uitspraak. Ook dat stuk zal in het bulletijn overgedrukt worden.
De heer D. Claes doet daarna lezing van een verhaal in verzen, getiteld: Broeder Jan. De Minderbroedersklokken te St. Truiden (1798-1799).
In de toekomende zitting wordt overgegaan tot het benoemen van een werkend lid in vervanging van wijlen den heer J. Micheels.
Davids-Fonds. - In zijne laatste vergadering heeft het Hoofdbestuur beslist een hulpgeld van 2000 fr. te verleenen voor het monument van den Boerenkrijg, te Hasselt.
Den 4 October geeft de afdeeling Zele weder een feest, bestaande uit de opvoering van ‘Hugh Scott’ door I. Albert en ‘Naar Matadi’ door Silvester. Dezer dagen zal de afdeeling van Gent hare luisterrijke prijsuitdeeling houden aan de bekroonden in hare Vlaamsche prijskampen.
Uit de ‘Handelingen van het XXIIIe Nederlandsch Taalcongres’: De heer Is. Albert bespreekt de inrichting en de werkzaamheden der Leescommissie, door de Regeering ingesteld. Hij maakt zich de tolk der ‘klachten’ aangaande de samenstelling dier commissie; dat deze ‘te veel uit eigenlijk gezegde letterkundigen bestaat, die nooit tooneelwerken voortbrachten en daardoor niet genoeg rekening kunnen houden van de tooneelwaarde der stukken’.
De heer A. dacht er niet aan, toen hij die woorden te Antwerpen uitspiak, dat twee leden van gezegd comiteit bekend staan als tooneelschrijvers; dat een ander lid een der knapste tooneelliefhebbers van België is geweest, wiens verslagen over de ingezonden tooneelstukken doorgaans al de feiten aanhalen, die in 't opzicht van tooneelkunde aan te wijzen zijn; dat al de leden van de Commissie ook deel maken van de Provinciale Tooneelcommissiën, en derhalve geregeld den schouwburg bezoeken, met dit gevolg, dat zij, door lange ervaring, klaar genoeg zien wat er, in tooneelkundig opzicht, aan de stukken ontbreekt. Bovendien - meent hij misschien dat de Leden der Commissie het tooneel enkel bestudeeren uit de hun voorgelegde Vlaamsche stukken? Dat zij geene kennis hebben van de goede tooneelgewrochten uit den vreemde? Dat het hun ontbreekt aan oordeel en smaak?
Met den Belgischen Tooneelschrijversbond vraagt de heer A. dat al de belanghebbenden in de Leescommissie zouden vertegenwoordigd zijn, en stelt voor, deze saam te stellen uit drie letterkundigen, drie tooneelschrijvers en een schouwburgbestuurder of artist van een bezoldigden tooneeltroep. De tooneelschrijvers zouden zelven eene dubbele lijst van candidaten aan den heer Minister voorstellen, die daaruit eene bepaalde keuze zou doen. Het bedrag der premiën zou aanzienlijk vermeerderd worden - dit spreekt wel van zelf!
Waarom dit alles?
Omdat zekere stukken van zekere schrijvers door de Leescommissie, volgens beredeneerde verslagen daarover uitgebracht, niet goedgekeurd werden.
| |
| |
De tooneeltaal, zegt de heer Albert, is eene geheel andere dan deze voor andere letterkundige vakken; men moet ‘letten op de handelingen van iedere rol; wat de spelers dienen te doen wanneer zij niet of weinig te spreken hebben’ enz. - Om over deze punten een oordeel te vellen is hoegenaamd geen tooneelschrijver noodig: iedereen ziet of de gesprekken bondig, levendig, d.i. geschikt zijn voor het tooneel; of de personen wandelen, zitten, zwijgen of handelen.
De heer Van Driessche, noemde het premiestelsel ‘eene macht in de handen der Regeering’. - Iets geheel vonkelnieuw! juist als de bewering van dienzelfden heer, dat ‘een tooneeltroep of directeur, die een verworpen stuk zou opvoeren, de gunst van het Gouvernement zou verliezen. - In welken almanak mag de heer V. Dr. dit gelezen hebben?
Hij, en de heer Hendrickx, maken ons nog iets anders diets: ‘het premiestelsel werd in voege gebracht om eene soort van liberale propagande te maken door het tooneel, om de maatschappijen in kleine plaatsen eerst en vooral te vergoeden.’ Men zal niet zeggen dat de tegenwoordige regeering zoo iets doet!
Ten slotte, de heer A. heeft op het Congres beweerd ‘dat er schrijvers geweest zijn die hun stuk terug ontvingen van het Leescomiteit, zonder een enkel woord waarom het verworpen was, en die hetzelfde stuk zonder er één letter aan te veranderen, twee maanden later opnieuw inzonden en het alsdan zagen primeeren (Gelach - volgens de Handelingen van 't Congres).’
Wij lachen mee! 't Komt er op aan, te weten in welken zin er te lachen is. Het woord zou even goed, of beter, in den barbierswinkel, dan op een Taal- en Letterkundig Congres gezegd zijn.
Varia. - Van Woordenschat, Verklaring van woorden en uitdrukkingen onder redactie van Taco De Beer en Dr. Laurillard is verschenen de aflevering gaande van Kettingganger tot Landbill.
- De achtste en laatste bundel van Pater Van Hoogstraeten's Studiën en kritieken, heeft het licht gezien. Hij bespreekt Multatuli, Potgieter en Bilderdijk. Dit merkwaardig werk van den geleerden Predikheer zij warm aanbevolen.
- Den 4 September werd te 's Gravenhage een gedenkteeken opgericht aan Constantijn Huyghens; het standbeeld van professor Van Beneden zal wellicht dit jaar niet geplaatst worden; Vilvoorde heeft een gedenteeken opgericht van schilder Portaels.
- In den prijskamp uitgeschreven door het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs voor een handboek tegen het drankmisbruik (500 fr.) zijn, in verdeeling, de werken bekroond der heeren Hanus, te Mechelen en Melchior, schoolopziener te Hasselt.
- De Paus looft in de katholieke tentoonstelling van Turijn eenen prijs uit van 10,000 frank voor eene schilderij de H. Familie voorstellende.
- Aanbevolen aan de lezers van Het Belfort, Levenschets van Karel-Lodewijk Ledeganck, door Lodewijk Opdebeek, uitgegeven ter Nationale Drukkerij, Gaucheretplaats, 8, te Brussel. Dit werkje bevat menige onuitgegeven bijzonderheden over den dichter en stelt den zanger der Drie Zustersteden in het beste daglicht.
- Naar aanleiding der wet die verordent dat voortaan de Burgerwacht in het Vlaamsche land in de moedertaal zal aangevoerd worden, kondigt de heer Van Hove het verschijnen aan van Werk der vervlaamsching van leger en burgerwacht. Prijs: fr. 0,50.
| |
| |
- Eene les van practische vlaamschgezindheid geeft Hoogleeraar De Ceuleneer in de tentoonstelling te Brussel. In de uitstalling onzer hoogeschool zijn de opschriften van zijn vak, aardrijkskunde en oudheden, uitsluitend in onze taal.
- Het beredeneerd verslag over den derden driejaarlijkschen wedstrijd van tooneelletterkunde, uitgeschreven door de stad Antwerpen, is verschenen en strekt tot eere van zijne schrijvers de heeren Julien Van der Voort, A. Moortgat en F. Van Cuyck. Werden bekroond: voor het ‘Zangspel’ Rafaël Verhulst, te Antwerpen; voor het ‘Tooneelspel’ J. Van Kersbergen, te 's Gravenhage; voor het ‘Drama en treurspel’ P. Van Assche, te Brussel (Galswinthe), Is. Bauwens, te Aalst (Twee Tijgerinnen); Hubert Melis, te Antwerpen (Koning Hagen). Voor het ‘Blijspel’ kon geen enkel der 20 ingezonden stukken in aanmerking genomen worden.
In het algemeen is het peil van den prijskamp voldoende, doch velen meenen zich geroepen en leveren het bewijs dat studie en oefening niet genoeg in eer gehouden worden. Hier oppert zich weer de vraag of het met prijskampen is, dat men meesterstukken zal doen voortbrengen, doch op alle gebieden schijnt dit artificieel stelsel van aangejaagde cultuur failliet gemaakt te hebben. Ja, het gebeurt aleens dat een wedstrijd voor den eenen of anderen de deur openzet, die toegang levert tot het publiek, doch genieën vinden doorgaans hunnen weg en eindigen, met door eigen krachten, zich te verheffen, terwijl het stelsel der wedstrijden ons overstelpt met middelmatigheden. Hier, gelijk in het onderwijs onzer schilderacademiën, worden daarenboven velen door die kunstmatige middelen soms effen af uit hunne baan geslingerd. Hoevele schilders hebben wij niet, die beter decoratieschilders zouden zijn? hoevele pseudo-letterkundigen, hoevele gediplomeerden die beter te huis zouden zijn in den handel of in een eerlijk en winstgevend ambacht?
Standbeeld van Willems. - Het ontwerp om dit monument op te richten op den Zandberg zou misschien kunnen bestreden worden onder voorwendsel dat de plaats te klein en te onregelmatig is. Inderdaad de plaats is niet groot, doch onzes insziens toch voldoende; edoch men zou den blok huizen tusschen de Hoogpoort en de magazijnen van de wed. Van der Cruyssen kunnen afbreken en alzoo een vierhoekig pleintje bekomen. De kosten zouden niet te aanzienlijk zijn: de vier of vijf gebouwen, welke men zou wegruimen, hebben geene overgroote waarde, en zou men ook de geringheid der geldmiddelen van de stad Gent inroepen om het ontwerp te verstooten - er is middel om op een ander punt besparingen te doen. Onze officiëele Hausmannen hebben 't in het hoofd gezet, de geheele noordzijde der Catalognestraat af te breken om, naast den ontblooten gevel der St-Nicolaaskerk, eenen tuin aan te leggen. Men vermindere dit plan tot de helft: men legge de pastorij der St-Nicolaasparochie neer om de keik te ontblooten, maar men late de verdere gebouwen, tot en met het huis des heeren Blommaert, staan, welker afbraak gansch nutteloos, ja in onze oogen eene wezenlijke geldverspilling zoude zijn. Het centrum cener groote stad moet niet in hoven herschapen worden, maar dienen tot handel en nijverheid. Een tuintje achter de St.-Nicolaaskerk ware voldoende. Zoo zou de schoone tempel aan die zijde vrij komen, en zou de nu al te smalle weg bij het Bellort meer dan voldoende ruimte krijgen. Maar de Korte-Ridderstraat (alias Kudderudutstraat) vraagt men misschien? Welnu, die zou voor een gedeelte verdwijnen, in plaats van geheel en al gelijk men voorgenomen heeft te doen; juist het punt, waar zij smalst is, zou afgebroken worden.
Geijverd dus, om Willems' beeld op den Zandberg te stellen!
D.
| |
| |
- Prijs van Rome voor de muziek. - Ziehier sedert 1841 de namen der laureaten in chronologische volgorde: Soubre, Samuel, Gevaert, Stadfeldt, Lassen, Demol, Benoit, Radoux, Dupont, Huberti, Waelput, Van den Eeden, Servais, Devos, Tinel, Dupuis, Dubois, Heckers, Gilson, Lebrun, Mortelmans, Lunssens en nu in 1897 Ju[...]gen van Luik. Een tweede prijs werd toegekend aan M. Ras-e van Brussel en M. Van Der Meulen van Gent. Er waren 6 mededingers in loge mogen gaan, waarvan 4 van Gent.
De prijs bestaat in eene reisbeurs van 4000 frank 's jaars gedurende 4 jaar.
- Een voorloopig comiteit is te Gent tot stand gekomen om eene huldebetooging in te richten ter eere van Mevrouw Van Peene die thans haar negentigste jaar is ingetreden. Mevrouw Van Peene is de weduwe van den dichter van ‘De Vlaamsche Leeuw’, zij heeft een groot aandeel gehad in de tooneelkundige gewrochten van haren man en mag door haar kunstig optreden als tooneelspeelstet als de grondlegster aanzien worden van het Vlaamsch tooneel alhier. De oproep is geteekend door L. De Vriese, E. De Vynck, G. D'Hondt, P. Geiregat, R. Millecam, J. Stappaert, H. Wannyn.
† P.V. Bets, geboren te Tienen in 1822, pastoor-deken van Zoutleeuw, lid van het hoofdbestuur van het Davids-Fonds, ridder der Leopoldsorde, schrijver van de geschiedenis van Neerlinter, Oplinter, Bunsbeek, Hauthem, Hakendover, Wommersom, Esemaal en Zoutleeuw, van de levens van den H Jozef en den H. Antonms van Padua, van Bedevaart naar de voornaamste heiligdommen van Frankrijk, Veldlogt der Franschen en der Hollenders in België ten jare 1635. De Pacificatie van Gent, uitgegeven door het Davids-Fonds. Hij werkte mede aan verschillende tijdschriften en het on ler andere in het Belfort verschijnen: De Fransche omwenteling. Met den heer Fr. de Potter en wijlen Lodewijk Mathot was hij belast door het Davids-Fonds de Vaderlandsche Historie van David tot op onze dagen bij te werken. De eerw, heer Bets was een geleerd, werkzaam en hartelijk man, door iedereen, die hem kende, bemind, geeerd en gewaardeerd. Altijd op zijn post in de vergaderingen van het Davids-Fonds bewees hij groote diensten aan die instelling.
† Jan Micheels, geboren te Maastricht in 1831, oud-leeraar van de Nederlandsche taal aan het atheneum en de hoogeschool van Gent, werkend lid der Vlaamsche Academie, ridder der Leopoldsorde. Bijzonderste werken: Othelo van Shakespeare, Wegens de kroon van Demosthenes, Het derde hekeldicht van Persius, alle met verklarende aanteekeningen, levensbeschrijvingen van Marnix van St-Aldegonde, Benjamin Franklin, professor Vrede, professor Roersch. De Herleving, De leeraars van de Nederlandsche taal op een Vlaamsch atheneum, Eene heerlijke aanwinst voor onze letterkunde, De letterkunde in eene beschaafde samenleving, De Geschiedenis beschouwd als de beste leerschool van vorsten en volken, De algemeene heerschende richting bij de opvoeding der jeugd en inzonderheid Prudens van Duyse, zijn leven en zijne werken, een standaardwerk, uitgegeven door de Vlaamsche Academie. Verder leverde hij bijdragen in De Toekomst, Het Belfort, Revue trimestrielle, Revue de l'Instruction publique enz. Thans arbeidde hij aan een uitgebreid werk over Willem I en de omwenteling van 1830.
De overledene was een zeer belezeu en ontwikkeld man, volkomen te huis in de algemeene moderne letterkunde.
† Emmanuel Van Driessche, Vlaamsche strijder en letterkundige, schepene van Elsene en provincieraad-lid van Brabant. Hij schreef: Drie
| |
| |
Vlaamsche novellen, Herman Archel, Moeder Lysbeth, Klaas de veehoeder, De veroordeelde, Wat een meisje vermag, Geschiedkundig overzicht der Nederlandsche taal- en letterkunde en de tooneelwerken: De Flamingant, De zoon des beuls, Soort bij soort. Hij was een der stichters van het Willems-Fonds te Brussel; hij zag het licht in 1824.
† Léon Gautier, staatsarchivist te Parijs, leeraar van paleographie aan de Ecole des Chartes, lid van de Académie des belles lettres, doctor honoris causa der hoogeschool van Louven. Hij werd geboren te Le Havre in 1832. Zijne dood is een zwaar verlies voor de katholieke wetenschap en letteren waarin hij zich inzonderheid verdienstelijk gemaakt heeft door zijne studiën over de middeleeuwen. Bijzonderste werken: Epopées de France, Comment faut-il juger le moyen âge? Définition catholique de l'histoire, Voyage d'un catholique autour de sa chambre, Benoit XI, étude sur la papauté, Portraits littéraires, Chanson de Roland, Histoire de la poésie liturgique au moyen âge en vooral La chevalerie, dit prachtig geillustreerd meesterwerk voor hetwelk hij ook naast andere prijzen den prijs Gobert behaalde.
† Frans Anseele, den 28 September ll. gestorven, te Gent, waar hij als portret- en historieschilder, ook als leermeester in de Teekenkunst (o.a. in St.-Barbaracollege) bekend is. Hij schilderde een aantal goede portretten, als namelijk deze van J. van Crombrugghe, oud-burgemeester van Gent, professor Lentz, en een groot getal kruiswegen, onder andere voor de St.-Martenskerk en het Recollettenklooster, alhier.
† Ant. Van der Linde, bibliothecaris der koninklijke boekerij te Wiesbaden; door zijne opzoekingen heeft hij bewezen dat het Gutenberg is en niet Laurens Koster van Haarlem, die de drukkunst heeft uitgevonden. Hij was geboortig van Haarlem en vereerde de Nederlandsche tijdschiiften, onder andere de ‘Dietsche Warande’, met zijne medewerking.
† G.A. de Boe, van Temsche, bekend in de geleerde wereld om zijne steirekundige studiën. Hij bezat te Antwerpen een eigen observatorium en schreef veel in Ciel et Terre. - Fr. de Pulsky, Hongaarsche oudheidkundige; in 1848 nam hij deel met Kossuth aan de omwenteling te Budapest, in 1860 streed hij onder Garibaldi en werd te Napels krijgsgevangen gehouden. - Louis Desguin, bestuurder van het katholiek blad Le Hainaut, te Bergen, en vroeger opsteller van L'Union de Charleroi. - Valouri, vermaarde Latijnist, senator te Turijn. - Cornel Ujejski, Poolsche dichter vermaard door zijn werk ‘Skargi Ieremisgo’ (weeklachten van Jeremias verschenen ter gelegenheid van den boerenopstand in Galicie ten jare 1846. - J. Van Eeckhoute, stadssecretaris van Roeselare en schrijver van verschillende werken, onder andere Handleiding voor de gemeentesecretarissen, herhaaldelijk herdrukt.
|
|