Het Belfort. Jaargang 12
(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
I.
| |
[pagina 165]
| |
verwondering baren; maar, als men nadenkt dat eene twintigjarige Fransche overheersching in ons land alle nationaal gevoel heeft gedood; als men nadenkt dat de moedwillige Fransche schelmen onze Vlaamsche helden hebben uitgekreten voor Brigands en gelijk gesteld met de vroegere binders en voetbranders (garrotteurs et chauffeurs); als men nadenkt dat onze Vlaamsche jongens vervolgd werden als wilde dieren en uitgeroeid tot den laatsten man toe, ja gelijk galgenaas, tot zooverre dat niemand dierf zeggen: ‘Die man was mijn broêr’, ‘die man was mijn oom’, waarover wij nu zouden roemen; als men bedenkt dat de geleerdste getuigen van al die gruwelen, geestelijken waren, met recht en reden meer bekommerd met de godsdienstbelangen en de onmenschelijke kerkvervolging, stiptelijk aangeboekt; zal men gereedelijk aanveerden dat H. Conscience meest alle zijne inlichtingen moeten putten heeft bij zijn eigen, in de stille boerenwoonsten van zijne geliefde Kempen en op het graf der martelaars. Zelfs legt de vaderlandsche schrijver deze woorden in den mond van zijne heldin Genoveva: ‘Nu zeggen 's lands geschiedenissen geen woord meer van de arme Brigands, die hun bloed bij stroomen voor de gemeene onafhankelijkheid durfden vergieten, toen de steden laffelijk het hoofd bogen voor de vreemde dwingelandij.’ Niet zonder aandoening, schrijven wij hier, onvertaald, eenige woorden over, aan de pen en het hart ontvloeid van Mgr Namêche, op zijnen 80-jarigen ouderdom: ‘Mais brigands pour brigands, nous plaçons plus haut dans notre estime et notre sympathie ceux qui livraient, sur le sol national, cette lutte à mort aux envahisseurs étrangers.’ Neen, de schrijvers der vaderlandsche historie repten geen woord meer over de arme brigands. De tweeboekige Histoire de Belgique van den geleerden kanunnik J.J. De Smet, (4de en laatste uitgave, 1836), bevat zelfs geen wenk over de martelaars; het Manuël van J. David, van 1840 tot 1853 herdrukt en klassiek gebleven tot in de jaren zestig, wijdt er enkel vier regels aan | |
[pagina 166]
| |
toe, vier onbeduidende regelen, waarvan de twee laatste luiden: ‘On appela ces patriotes Brigands, sans doute par le seul motif que les Français leur donnèrent ce nom.’ Voorzeker heeft Conscience eenige verspreide grondstof ontmoet in de kostelijke en bijgevolg zeldzame werken van Borgnet: Histoire des Belges à la fin du XVIIIe siècle; in de Histoire de Bruxelles van Henne en Wauters; en in de Geschiedenis van Antwerpen door Mertens en Torfs. Deze geleerde benediktijnerwerken, vermeenen wij, zijn in den loop der jaren 1840 uitgegeven, en voorzeker door onzen schrijver geraadpleegd, die daarin een goeden oogst voor zijn geliefd onderwerp zal opgedaan hebben. Nogtans het staat vast in onzen geest dat de geniale romanschrijver de eerste de algemeene aandacht ingeroepen heeft op den Boerenkrijg, wiens benaming zelve wij aan hem alleen durven toeschrijven. De naam van boerenoorlog was ons, wel is waar, bekend, van in de collegiejaren, door de wereldgeschiedenis van Moeller, in het zuiden van Frankrijk, in Westfalen, in Bohemen, enz.; doch dat was onze boerenkrijg niet, en het is onbetwistelijk Hendrik Conscience die den schandnaam van Brigands uit de geschiedenis heeft geschrapt, of, nog beter, denzelven verheerlijkt. Het voordeeligste gedacht dat men, vóór Conscience's werk, kon opvatten over de tegenstrevers van Frankrijk, blijkt uit den volgenden karaktertrek, dien wij ontleenen aan het boek: Ruines et paysages en Belgique, (1848), door Eug. Gens, een Leuvenaar, destijds leeraar van geschiedenis aan het athenaeum van Antwerpen. | |
[pagina 167]
| |
De brigands van het Hageland.C'est le Bocage brabançon, et il a joué, à plusieurs époques de notre histoire, le róle du Bocage vendéen. De dorre streek, tusschen Leuven en Diest, thans beplant met eindelooze masten-sperren- of dennenbosschen, was vroeger bekleed met heesters en kreupelhout, van waar de eigenaardige benaming van Hageland. Deze naam werd nooit dan met afschrik uitgesproken, na de gruwelen door de oproerige boeren gepleegd tegen de aanhangers van de Fransche republiek. Ik kende in mijne jonkheid een afgesloofden houtkapper, een eenzaam hutteken te midden van het kreupelhout bewonende, die de vroegere euveldaden nog versch en levendig in zijn geheugen bewaarde. De brave man leverde dikwijls stof aan de avondpraatjes van de naburige dorpen, en stond enkel bekend onder den weinig vereerenden naam van Brigand, zonder dat hij zich deswegens bekreunde en, nog wonderlijker, zonder dat het volk daar smaad of verwijt aan hechtte. Ziehier de oorsprong van dien bijnaam: Hij was ten tijde een aanvoerder der opstandelingen tegen de republikeinsche conscriptie. Men verhaalde van hem de gruwelijkste euveldaden, ja stoute strijdtochten waarin hij met eene woeste wreedheid was te werk gegaan. Op zekeren dag, aan het hoofd staande van vijftig kloeke boerenborsten, brigands geworden om geen soldaten te moeten zijn, bevond hij zich door overmacht in eenen strik gevangen. Er bleef hem geen uitvlucht als de overgave, met de zekerheid van gefusilleerd te worden, of den doodstrijd met het strijdtuig in de vuist. Hij vond er nogtans een anderen: met de toestemming van zijne manschap, was hij vermetel genoeg om den Franschen bevelhebber te naderen en hem te verklaren dat vijftig kloekgebouwde kerels gereed stonden om | |
[pagina 168]
| |
hun leven ten koste van veel bloed te verpanden, doch verzochten op genade ontvangen te worden, met kwijtschelding van oude misdrijven, op welke voorwaarde zij de republiek getrouw zouden dienen. De republiek had krijgsvolk van doen, en dees had voorzeker blijken gegeven van onverschrokkenheid: het aanbod werd toegeslagen. De Brabantsche Brigands, rechts en links, uiteen verspreid in de menigvuldige Fransche legers, lieten van hen niet meer hooren. Hun hoofdman volgde twintig jaren lang de vaandels van de republiek en van Napoleon, van Lissabon tot Moskou, en genaakte eindelijk zijn geliefd Hageland, bedekt met lidteekens van wonden, en met vermorzelde rechterhand, om met zijne linkerhand bij den houthakkers- en houtklievers stiel te leven. Deze eenvoudige geschiedenis is toepasselijk op vele boerenouderlingen der streek.
Het nieuw gewrocht van Conscience, herhalen wij, bekwam een ongehoorden bijval, binnen en buiten 's lands, niet alleen bij deze welke hij wilde leeren lezen, maar bij oprechte geleerden van allen stand, gelijk wij door twee voorbeelden gaan bewijzen. De eerste uitgaaf van den Boerenkrijg verscheen in 1853. Reeds in het jaar 1855 liet de welbekende A. Alvin, alsdan studieprefekt aan het athenaeum van Doornik, eene derde Fransche vertaling drukken bij J. Casterman, niet eene derde uitgaaf, maar eene derde nieuwe overzetting, nu eerst door hem bewerkstelligd onder den titel: La guerre des paysans. Episode campinois. 1793-1798. Terzelfdertijd was een beroemd en berucht Brusselsch advocaat, August Orts, gewezen voorzitter der Kamer van Volksvertegenwoordigers, aan het werk gevallen om een rechtsgeleerd en geschiedkundig tegenhanger aan Conscience's meesterstuk te geven. Zijn lijvig boekdeel verscheen in het jaar 1863, onder den titel: La guerre des paysans, 1798-1799, épisode de l'histoire belge. In | |
[pagina 169]
| |
zijne voorrede verklaart de schrandere advocaat dat Conscience's werk hem het gedacht heeft ingegeven van zijne studie aan hetzelfde onderwerp te wijden, en dat de naam van zijn boek daarom eerbiediglijk blijft: La guerre des paysans; De boerenkrijg. De aandachtige lezer zal denkelijk alreeds opgemerkt hebben dat het romantisch verhaal een voorspel heeft in 1793, terwijl het eigenlijk drama aanvangt in October 1798, om te eindigen in December van hetzelfde jaar. Daarentegen, het boek van Aug. Orts vervoordert tot in de maanden October-November 1799. Deze bedenking geleidt ons tot een tweede axioma, te weten: | |
Het begin en het einde van den boerenkrijg blijven onbepaald bij onze belgische schrijvers.Het valt niet gemakkelijk het begin van den boerenkrijg en deszelfs oorzaken aan te wijzen: de gedachten zijn daaromtrent wijduiteenloopend; doch wij zullen pogen het wargaren los te krijgen. Wij zijn echter van dezen niet die de wet op de conscriptie als hoofdoorzaak van den boerenopstand inroepen en aanveerden: verre van dáár, was de poging veel meer verheven, veel edeler; en het zal ons niet lastig zijn te bewijzen dat de boerenkrijg veel vroeger ontstond als de wet op den gedwongen soldatendienst. Doch uit schrik van langdradigheid wordt het begin verschoven naar het slot, en aangevangen door de ontknooping en ijselijk treureinde. Men schijnt het eens om het beulenwerk der Franschen, het martelaarsdrama der onzen, te laten einde nemen in de maand frimaire (van 21 November tot 20 December) 1798, onbetwistelijk in de Limburgsche Kempen, in Hasselt en op de baan naar Tongeren of St-Truiden. Om den wille der waarheid en der aardigheid, schrijven wij hier eenige brokken uit de rapporten van den divisie-generaal Colaud, getrokken uit den Moniteur, en weinig verschillend met deze medegedeeld door Hendrik Conscience, volgens de gelijktijdige Gazette van Antwerpen. | |
[pagina 170]
| |
Hasselt, 7 December 1798. Les brigands furent forcés de se jeter dans la ville en très grand désordre. Attaqués de nouveau, ils tentèrent une sortie vigoureuse, mais ils furent totalement mis en déroute et poursuivis sur la route de Tongres. Plus de 600 furent tués et jonchèrent l'espace d'une lieue de leurs cadavres... Ce qui reste maintenant de révoltés est dispersé de toutes parts et se réfugie dans les bois. Ils sont dans l'impossibilité de réunir la moindre force et ne tarderont pas à être détruits entièrement. Brussel, 10 December. Cent-six brigands, pris dans le dernier combat, ont été conduits hier dans nos prisons, fortement escortés. Parijs, 4 Januari 1799. Grâce à la vigilance du gouvernement, à l'énergie des autorités constituées et à la bonne conduite des troupes, le calme est rétabli dans les départements du Nord. Ellendige spotternij! De vrede was hersteld in de Noorder-provinciën, dat is in Vlaamsch-België! - Ook alzoo seinde keizer Nicolaas van Rusland aan de hoven van Europa, na den laatsten vrijheidsstrijd der moedige Polakken: De vrede heerscht in Warschau! La paix règne à Varsovie! De gekroonde beul had de geheele stad laten uitmoorden, en de katholieke martelaars rustten voor eeuwig in de vrede des Heeren! Wij moeten wel toegeven dat de eigenlijke boerenkrijgGa naar voetnoot(1) einde nam in de laatste maanden van het | |
[pagina 171]
| |
jaar 1798; doch gelijk er een voorspel was, zoo was er ook een naspel. 't Scheen al gedood, gevangen of gevlucht. Wij lezen nog onder dagteekening van 7 December 1798: Le fameux chef de brigands, Constant de Rouxmiroir, agent municipal, et plusieurs autres chefs sont arrêtés et seront traduits sans délai à la commission militaire, om kort en goed door den kop geschoten te worden. Wij vinden verder in hetzelfde nummer van den Moniteur (17 frimaire): On est à la poursuite des brigands qui se sont réfugiés dans la forêt de Borgt-Lombeek. Hier on est parvenu à en atteindre un petit nombre dont dix ont été tués. Neen, de boerenkrijg was niet uit. De gisting duurde voort, het vuur bleef smeulen onder de assche; het gansche departement der Dijle, met de hoofdstad Brussel, bleef in staat van beleg gesteld, totdat de generaal Cervoni, den 29 Maart 1799, het beleg onthief ‘aucun rassemblement armé n'existant plus dans le Département de la Dyle et la plus grande tranquillité régnant dans le chef-lieu.’ En nogtans was de boerenkrijg nog niet gedaan. Wij geven hier ten bewijze en vertalen gedeeltelijk uit de Histoire de Bruxelles van Henne en Wauters, het avontuurlijk leven van een kopstuk der Brigands...... een held en een martelaar. | |
[pagina 172]
| |
Karel-Josef Jacquemijn.Proetereà multi quos fama obscura recondit. (Virgil. OEneis.) Te midden van den akeligsten toestand, verscheen, als een verrezene, een man wiens loopbaan en zending door niemand ter wereld vast afgeteekend is geweest. Karel-Josef Jacquemijn, te Brussel geboren in de Violettestraat, in het jaar 1761, liet de studie der geneeskunde varen bij de losbarsting van de Brabantsche omwenteling, werd de aanvoerder eener bende vrijwilligers en onderscheidde zich door zijne dapperheid in de gevechten van 21 en 22 September 1790 te Hastière en Falmagne, aan de Maas. Na de beteugeling van den opstand en de ontbinding van het Patriottenleger, werd hij aanvaard in het huzaren-regiment van aartshertogin Maria-Christina, landvoogdes der Nederlanden, en bekwam weldra een luitenantschap bij de Jagers van Laudon. Voortaan zouden de Franschen in hem den hardnekkigsten van hunne tegenstanders ontmoeten. De oorlog tusschen Oostenrijk en Frankrijk woedde met de zonderlingste wederwaardigheden voort. In een slag krijgsgevangen genomen, werd Jacquemijn overgevoerd naar Frankrijk, alwaar hij in betrekking kwam met Georges Cadoudal en andere hoofdmans van den Vendeeschen oorlog. Eindelijk losgelaten en naar België terug gekeerd, bleef hij de zaakgelastigde en de afloerder voor de Vendeeërs in zijn vaderland, totdat zijn heimelijke omgang had argwaan verwekt, en hij opnieuw, in Aalst, werd aangehouden, naar Brussel geleid en opgesloten in het gevang van Treurenberg. Men kwam echter op geene bewijzen uit, en hij werd op vrije voeten gesteld, doch bleef strengelijk bewaakt. Het bleek weldra dat hij manschap werfde onder de misnoegden en met hen onderhandelingen aanknoopte in Den Plaisanten Hof, te Koekelberg. Men legde nogmaals de hand op hem, en voerde hem over naar Dourlens, in het Noorden van Frankrijk, van waar hij, God weet hoe, wist te ontsnappen. Hij bleef eenigen | |
[pagina 173]
| |
tijd verscholen; doch op het onverwachts verscheen hij in het bosch van Loupoigne, nabij Genappe, aan het hoofd van eene bende vastberaden mannen, doende de Franschen de schrikkelijkste verliezen ondergaan. Hij beweerde belast te zijn met eene zending van aartshertog Karel, broeder van keizer Frans II van Oostenrijk, en noemde zichzelf Kozijn Karel van Loupoigne. Zijne onverschrokkenheid, het welgelukken zijner tochten en bijzonder de stoutheid van zijne ondernemingen, - want zekeren dag dierf hij dóórbreken tot Tervueren en Boschvoorde, - joegen de Franschen de schrik op het lijf, die dan ook besloten, kost wat kostte, den brand te stuiten, welke dreigde eene gevaarlijke uitbreiding te nemen. Eene talrijke manschap, een geheel leger gelijk, werd tegen Jacquemijn's bende gericht; het kon niet anders of deze, langs alle kanten omsingeld, werd vernield en uiteengedreven; doch de kopstukken ontkwamen het door de vlucht. Den 26 Februari 1796 sprak een krijgsraad, bij verstek, de doodstraf uit tegen Karel Jacquemijn en Dom Chantine, provisor der abdij van Villers, ‘beticht, zegt het vonnis, de heropbeuring van het koninkdom en van de kloostermacht betracht te hebben, tevens met de uitdrijving der Franschen uit België’. Jacquemijn wist zich wederom schuil te houden. Velen beweerden dat hij naar de Vendée was gevlucht: anderen hielden staan hem dikwijls in Brussel en elders te hebben ontmoet. Inderdaad, bij de losbarsting van den opstand tegen de conscriptie, in het jaar VII der republiek (1798), zag men hem op 't onverwachts op het oorlogstooneel verschijnen, aan het hoofd van talrijke boerenkrijgers. - Wij weten het alreeds, het Belgisch leger te Diest verslagen, hereenigde in Hasselt, en werd aldaar door den overmachtigen Franschen generaal Jardon verpletterd. - Jacquemijn ontsnapte nogmaals, en bracht zijne geredde vechters in eene klaarhageGa naar voetnoot(1) van het | |
[pagina 174]
| |
Soniënwoud. Hoe gering de getalsterkte van zijne bende mocht wezen, hij bleef niettemin de schrik van de partijgangers van Frankrijk: zooverre dreef hij de vermetelheid van drij huzaren aan de stadspoorten van Brussel te gaan oplichten, en deze te dwingen van hem te volgen in het Soniënbosch. Allerlei listen waren alreeds aangewend om hem in handen te krijgen, tuen men in Brussel gelukte de hand te leggen op een zijner zendelingen, die zijne schuilplaats verried. Den 30 Julij 1799 begonnen verscheidene afdeelingen voetvolk en ruiterij eene klopjacht op hem, en, geleid door drij van zijne mannen, op den tocht aangehouden, troffen zij hem eindelijk aan, in de boschengte van het Soniënwoud, tusschen Neerijssche en Tervueren, bezig zijnde met brandewijn uit te deelen aan zijne manschap. Het zicht der onverwachte krijgslieden en van hunne blikkerende wapens ontroerde hem niet: hij vocht met een leeuwenmoed, die een beter lot verdiende. Met een kogel in de bil, zakte hij op den rechter knie, vuurde voort, doodde een sergeant, kwetste verschillige soldaten, totdat hij zelf dood nederviel, in volle borst getroffen door een geweerschot. Zijn afgehouwen hoofd werd naar Brussel gevoerd en aldaar door den beul, op een schavot, vóór het stadhuis, op eenen staak gezet, alwaar het drij uren lang blootgesteld bleef. Op zijne naakte borst vond men een eerekruis, met het wapen van Oostenrijk. Het belang dat de Franschen hechtten aan zijne dood, bewijst genoeg welke vrees hij inboezemde. Bij vonnis van 4 brumaire jaar VIII (25 Oct. 1799) werd het meerendeel der hoofdmannen van den opstand ter dood verwezen, en deze die men kon in handen krijgen, op den Grooten Zavel geguillotineerd. Zoo was de boerenopstand van het jaar VII de laatste weêrklank van den revolutionnairen storm: na October 1799 nam | |
[pagina 175]
| |
Bonaparte het staatsroer in handen, en een nieuw tijdstip van welstand en rust begon. Wie en wat was nu die zonderlinge Karel Jacquemijn die op zijne 38 jaren kon sterven als een middeleeuwsche held, na 20 jaren lang de bloedigste vijand te hebben geweest van de Franschen, van de Franschen alleen? Ja zijn leven is raadselachtig, doch voorwaar die man was geen Brigand. Hij wroegde, hij leed, streed en stierf, noch uit eer- noch heersch- noch geldzucht, maar voor den vrijdom van zijn godsdienst en zijn vaderlandGa naar voetnoot(1).
(Vervolgt.) Dr R. Moroy. |
|