Het Belfort. Jaargang 12
(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Boekennieuws en kronijk.Electriciteit en Magnetisme, door J.-B. Martens, Kanunnik, leeraar van natuurwetenschap in het Klein Seminarie, te St-Ntkolaas. Uitgave van het Davidsfonds dat lof en dank verdient zulk merkwaardig boek ter beschikking zijner inschrijvers gesteld te hebben. Ziehier boe het Fondsenblad het bij zijne lezers inleidt:
Ziedaar het nieuw boek dat de zeer eerw. heer kanunnik Martens onlangs in het licht heeft gegeven, en waarvan wij met het grootste genoegen de lezing komen te voltrekken. Onze lezers, zonder twijfel, weten reeds, door de verschillige voorgaande gewrochten van den geleerden schrijver, met welk talent en op welke ingrijpende wijze hij de belangstelling verwekt voor eene wetenschap, wier studie wel hier en daar eenen hartstochtelijken liefhebber vindt, maar doorgaans toch niet gezocht wordt als het voorwerp eener aangename lezing. Kanunnik Martens kan, in eene gemoedelijke en daarom niettemin letterkundige taal, aan de natuur hare geheimen zóó ontrukken, dezelve ontleden, beschrijven en opluisteren, dat de minst ingewijden de stoffen door hem behandeld, hoe vreemd ook aan hunne gewone begrippen, niet alleen met vrucht maar tevens ook met oprecht genot lezen. Zooveel als een boek van rijke verbeelding, boeien u zijne lessen of voordrachten, laat ons maar liever zeggen, zijne vertellingen over de verschillige takken van natuurkunde. Met eene gedurig aangroeiende en nieuwsgierige aandacht volgt de leser den nauwkeurigen natuuruitvorscher, daar hij niet ophoudt hem van het reeds gekende tot het onbekende, met zooveel behendigheid als degelijke kennis van zaken op te leiden. Zo der zich ooit in afgetrokkene beschouwingen, of hoogdravende wetenschappelijke bespiegelingen of ingewikkelde wiskundige rekeningen te verliezen, maakt hij u dit deel der wetenschap, waarmede hij bezig is, zóó tastbaar, zóó klaarblijkend, dat men zou zeggen, dat de oplossingen der moerlijkste vraagstukken als van zelfs uit zijne pen vloeien. Ten minste zoo aanlokkend als Jules Verne in zijne Wonderreizen, moeten wij ten voordeele van onzen schranderen schrijver aanstippen dat hij nooit, gelijk het wel soms aan hooger gemelden gebeurt, het wonderbare in de natuur overdrijft, noch de niet opgedane ervaringen der wetenschap vooruitloopt, noch het zekere met het onzekere of het nog niet genoeg bepaalde verwart, om daarop toestanden te bouwen die alleen bii de verbeelding te huis hooren. Met kanunnik Martens is men verzekerd iets ter lezing te krijgen dat grondig wetenschappelijk is, en, zonder behulp van ingebeelde vetoveringen op natuurgeheimen die nog niet ontsluierd zijn, legt hij in het bezit van het reeds veroverde zulk eene aantrekkingskracht, | |
[pagina 59]
| |
dat ge zijne boeken als in éénen adem zoudt uitlezen, indien zij zoo zaakrijk en bondig niet waren en er bijgevolg zooveel in staat dat ge in uw geheugen moet prenten, om hem in de ontwikkeling van zijn onderwerp te kunnen volgen. Spreekt hij van Stoomtuigen, van Het Water, van Aardrijkskunde, van Elektriciteit en Magnetism, of van even welk deel der natuurkunde, 't is altijd en overal dezelfde gezellige verteller, dezelfde gewetensvolle leeraar, dezelfde volksverspreider der wetenschap, dezelfde veredelaar der harten door het doen uitschijnen der weldaden, welke de goede God overal in de natuur zoo mild voor den mensch heeft uitgestrooid. Zijn laatste boek, hetwelk wij hier voornamelijk wilden bespreken, bezit al de hoedanigheden zijner eerste werken welke wij daareven hebben opgesomd, doch misschien wel in eenen hoogeren graad. Eenvoud van voorstelling, trapsgewijze ontwikkeling der gedachten, nauwkeurige opvatting van ieder behandeld onderwerp, juiste beseffing van de ongenoegzame inwijding van den lezer dien hij meesterlijk opleidt van de laagste tot de hoogere treden der wetenschap, dit alles treft men aan geheel dit boek door, beter en meer dan in zijne vorige schriften, daar er hier spraak is van die twee geheimzinnige vorstinnen der natuur, welke op de zinnen van den mensch zoo tastbaar en zóó krachtig werken door hare verschijnsels, maar in hun zelfstandig bestaan nog door zoovele verborgenheden omwikkeld zijn. Van den eenen kant, als men den schrijver volgt in hetgeen wij de geschiedenis zullen noemen der verschillige toepassingen van de electriciteit en van het magnetism op het gebied der kunsten, der nijverheid en van gansch het stoffelijk leven van den mensch en van de maatschappij, zou men zeggen dat die twee wondere natuurkrachten te beschouwen zijn als waren zij reeds gansch en geheel afgericht tot den dienst van het menschdom; terwijl, als men hem dan ook volgt in de duizend verwikkelingen, teleurstellingen en moeielijkheden, welke hij u in die toepassingen met den vinger doet tasten, men met hem gedwongen is te bekennen dat er nog veel na te vorschen is, vooraleer die twee natuurkrachten, welke als twee geduchte wonderfeeén overal in 't verborgen werken, ten volle door het menschelijk vernuft tot tamme slaven zullen gedempt zijn. Nu, dat de Elektriciteit-magnetism, voornamelijk tot het voortbrengen van beweging en licht, op het punt is al de andere tot hiertoe gebruikte middels te vervangen, nu dat zij aan de deur klopt om in onze huizen binnen te dringen en er het dagelijksch leven geheel en gansch te vervormen, is het van het grootste belang voor iedereen met die nieuwe hervormster kennis te maken, des te meer dat zij, hoe dienstvaardig zij zich ook in alle vakken wille toonen, toch altijd, zooals onze schrijver zegt, eene afstammelinge, of natuurgenoot is van den donder en den bliksem. Ook kunnen wij niet genoegzaam het boek van kanunnik Martens aanbevelen. Het zal allen, ingewijden en oningewijden, op de leerzaamste en aangenaamste wijze op de hoogte brengen van hetgeen dient gekend te zijn van die zoo nuttige als geheimzinnige toovergodin, welke zich langs om meer veropenbaart als de toekomstige omwentelaarster der stoffelijke maatschappij. Wij kunnen deze beoordeeling niet sluiten zonder aan kanunnik Martens hulde te brengen over zijne toepassing der Vlaamsche taal op de hedendaagsche wetenschap, voor welke men deze uitkreet als onvoldoende en onbevoegd. In al de boeken welke kanunnik Martens | |
[pagina 60]
| |
heeft geschreven, en ze zijn reeds talrijk, hebben wij niet eens ontdekt dat hij moeite had om zijne wetenschappelijke begrippen in degelijk Vlaamsch weer te geven en klaar vooruit te zetten. Onder dit oogpunt mag men hem als meester in het vak voorstellen, en wij uiten hier den wensch, dat hij op dit gebied vele navolgers zou mogen vinden.
Ken u Zelf. - Nederlandsche dicht- en fabelenkrans door Edmond De Geest. ‘Indien ons werkje den verhoopten bijval geniet, dan zullen wij weldra onze gansche verzameling fabelen in denzelfden vorm laten verschijnen, met - als nabericht - eene studie over de apoloog bij alle volkeren.’ Deze mededeeling uit het voorbericht tot Ken u Zelf doet me veronderstellen dat de heer E. De Geest een bijzondere studie gemaakt heeft van de fabeldichters bij alle volkeren: hij zal dus in die studie elementen genoeg gevonden hebben om zijn eigen werk te critikeeren, en die critiek zal alles behalve gunstig zijn. Dat zijn boek voldoet aan alle eischen van de zedenleer, staat hier buiten kijf. Dat de kinderen in deze fabeltjes goede lessen zullen vinden, wordt niet betwist; doch vereischen de fabelen honderd hoedanigheden, dan bezitten die van den heer De Geest er éen, en missen er negen en negentig. ‘De studie der apoloog bij alle volkeren’ had den dichter nochtans de oogen moeten openen. Zoover bracht ik het niet, in mijn studie, maar hield me bij twee standaardwerken die me dienen tot criterium wanneer ik, zooals hier het geval is, fabelen te beoordeelen krijg. Die werken zijn voor de praktijk: Les fables van Jean de La Fontaine; voor de theorie: La Fontaine et ses fables, van H. Taine. De heer De Geest gaat van een valsch standpunt uit: hij beschouwt de ‘moraal’ die zoo eentoonig op het einde van elk zijner fabeltjes in italieke letters komt, als het voornaamste gedeelte van de apoloog, en veiwaarloost het verhaal. En juist die ‘moraal’ is, wat de kinderen het allerminst lezen en onthouden. Dus moet de dichter al zijn zoigen wijden aan het verhaal zoodat het kind, gansch natuurlijk, de zedenles te gemoet ziet. Het verhaal moet het kind tot zich trekken, het doen medeleven, medejuichen, medelijden met de helden. Het kind moet slim zijn met den vos; zacht als het lam; boos op den wolf; sterk als de eik; het moet in de diligentie zitten die het lastig pad opklimt, en zoo komt het, zonder ie veel schrik in de armen van den norschen wijsgeer, die het op het einde van het fabeltje met zijn droge zedenles wacht: ‘Il faut lui dorer la pilule’ De fabelen van La Fontaine zijn in dit opzicht onovertroffen meesterstukken. Fabelen moeten niet alleen lessen van moraal voor het kind zijn, maar ook lessen van taal, van stijl, van vorm. Het is een betreurenswaardig feit dat velen welke voor de jeugd schrijven, zich genoodzaakt voelen, het op een slordige wijze te doen, onder voorwendsel van eenvoud. En hier haal ik nogmaals het voorbeeld van La Fontaine aan, wiens fabelen, modellen zijn, van stijl en vorm. De ‘bonhomme’ had begrepen dat het juist en voornamelijk aan kinderen is dat men op verzorgde wijze moet leeren schrijven. Had Conscience een meer zuivere Nederlandsche taal geschreven, wij zouden, Vlamingen, heden reeds verre boven de Noord-Nederlanders staan, in literatuur zooals dit het geval is in andere kunsten. Ideeen hebben wij, maar immer worstelen we nog bijna allen met taal en met vorm die ons zoo gebrekkig aangeleerd werden. Ik wil niet alleen kwaad zeggen van het werk van den heer De Geest. Er komen in zijn Ken u Zelf stukken voor die wel verdiensten hebben, zoo De Wind en de Eik. | |
[pagina 61]
| |
De wind woei wild en forsch,
Ja, huilde en loeide heftig norsch.
‘Buig!’ snauwt hij boos tot d'eiken stam.
Dien hij in volle vaart ter bane tegenkwam;
‘Buig als het slanke riet, of 'k ruk u schielijk neer!’
‘Nooit!’ sprak de sterke stam, ‘ik stel mij stout te weer;
'k Berust in eigen macht en buige niet
Als 't slanke, slappe riet;
Mijn wil is kracht, ik worstel en ik strijd!’
‘'t Zij zoo!’ weervoer de wind vol nijd...
Hij haalt zijn helsche hoozen bij
En blaast en bruist en beukt met barsche razernij.
Het lichte loover vliegt in dolle vlucht
Scherp suizend door de sombre lucht,
Of wentelt wild dooreen op grond...
Een windhoos schroeft op d'eigen stond.
Pardof!... Een plotse plof,
De reus stuikt om in 't aardsche stof.
‘Begrijpt ge, Boom, hoe ik mijn doel bereik?’
‘Ik viel’ verzucht het hout, ‘doch grootsch zooals een eik!’
Ook taad ik den schrijver aan, in zijn volgenden bundel eklektieker te zijn en zoo maar niet alles wat hij geschreven heeft, te laten verschijnen. Ziften, voornamelijk voor een dichter, is immer nuttig werk.
Hendrik de Marez.
Anemonen, door Anemona. Gent, drukkerij A. Siffer 1897. Prijs fr. 1.50. Dit bundeltje komt mij voor als eene onverwachte oplaaing der Noordsche geaardheid die ergens in een hoekje van ons hart smeult, eene vermenging van etherisch-fijn mysticism en van plotselijke ruwheid. Aangrijpend door soberheid van voorstelling, met ettelijke onbehendigheden, die gewild schijnen, als bij Björnsterne Björnson, en welke de vaak onschoone handeling met eene angstverwekkende gewaarwording van leêgte laten gevoelen, schijnen de toestanden van ‘Anemonen’ stuk voor stuk uit het ontzaggelijke ‘vollem Menschenleben’ gerukt; nu liggen zij daar, en Anemona ontleedt ze met onverbiddelijk snijmes... Vaak biggelt een traan in zijn oog over de noodzakelijkheid van zulke pijnlijke behandeling; doch 't is slechts voor een kort oogenblik dat de mensch over den dokter de bovenhand krijgt. Dokter is hier wel degelijk het gepaste woord, zoo in zedelijke als in stoffelijke opvatting; bijna alle de novellen in het boekje bewegen zich in en om een naar ziel of lichaam ziekelijk wezen; dit hindert mij. Er zijn wel andere kerels dan die laffe, lamlendige ellendeling Elie in ‘Eene Zuster’... Ja, - maar bij nader onderzoek, - ook zóo zijn er velen, en daarom heeft Anemona het droevige, doch onbetwistbare recht, ook zulke karakters te peilen. Anemona - de titel romantisch, het boek leven. Niet het leven in de woelige toestanden der massas, - het grootsche leven der zelfopoffering, bij enkele teruggetrokkene, het bewonderenswaard-eenvoudig voortwroeten van eenige normale burgerszielen. Nu en dan eene apocalyptisch-geheimzinnige bladzijde, - m.i. de min goede gedeelten -, en dan weer op het gewone pad van welke een blik | |
[pagina 62]
| |
in ‘l'au-delà’ een oogenblik deed afwijken. Het boek is oneffen, en dat is het eenigste wat ik er tegen heb; maar Anemona is een nieuweling, en wij zeggen hem een hartelijk Gluck auf! In een woord, het boek is zeer leesbaar; 't zit daarbij in een allerliefst pakje, want het werd uitgegeven door A. Siffer. Gent. O.R.
Liederen en Gezangen voor groote en kleine kinderen, door E. Hiel. Tweede boek. Gent, A. Siffer 1896. Prijs fr. 3.00. Een lieve bundel van die echt Vlaamsche liederen, zooals Hiel gewoon is ze te zingen. Ze behandelen alles: het huiselijke leven, de natuur, het hart, maar vooral straalt er de liefde in door voor die zonnestralen van 't leven, de kinderen; het leeuwenaandeel wordt hun dan ook verstrekt. Een boek dat in de handen van elk weldenkend Vlaming diende te zijn, omdat het de onverbasterde uiting is van een frisch en rein gemoed. De geringe prijs stelt het voor 't overige in het bereik van redereen; het is des te meer aan te prijzen, daar het ook een juweeltje is van stoffelijke uitvoering. U.R.
Theodoor Körner. - Zijn leven en zijne werken, door Dr J. Haller. - Het is ons vergund geweest reeds kennis te maken met een deel van het groote werk dat Dr Haller, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum te Gent, bij Siffer binnen koit zal uitgeven en waarvan de inleiding, gedeeltelijk in ‘'t Belfort’ verschenen, nu het licht heeft gezien. Dr Haller schetst breedvoerig het leven van den jongen dichter, wiens woord en daad den heldenmoed der medeburgers zoo vurig wisten aan te wakkeren, om de Fransche heerschappij van den vaderlandschen bodem te weren en te streven naar vrijheid en onafhankelijkheid. Het werk mag met recht aanspraak maken op volledigheid en volkomen duidelijkheid. Het munt echter bijzonder uit door den bescheiden toon, dien de schrijver aanslaat, den matigen vorm, waarin hij zijne gedachten kleedt en de korte, flinke trekken, waarmede hij om het beeld van zijn lievelingsheld een krans vlecht van de schitteiendste stralen. De persoonlijkheid des schrijvers treedt op den achtergrond. Als een ware geschiedschrijver laat Dr Haller de feiten en gebeurtenissen alleen spreken, en vergenoegt zich met de hoofdstukken te sluiten bij middel van eemge algemeene beschouwingen, waarin hij den geest des lezeis medesleept naar het ideaal, dat hij aan de Vlaamsche jeugd tot toonbeeld wil voorstellen. Want voor haar is het werk bestemd, opdat het de harten onzer jongelingen vuriger zou doen kloppen van innige geestdrift voor vaderland en vrijheid, en van grooteren aandrang naar het goede en het schoone. Daarin ligt juist de verdienste van den schrijver, dat hij de vrucht van zijne nauwgezette navorschingen en onvermoeibaar opsporen zóo in het licht stelt, dat zijn werk kan strekken tot een voorbeeld van opvoeding, denkenskracht en heldenmoed. In het tweede deel geeft Dr Haller een algemeen overzicht van de werken, deelt eene keurige vertaling mede, in Nederlandsche verzen, van de schoonste plaatsen der beroemdste gedichten, wijst hier en daar op een dwaling of gebrek, betreedt het gebied der theorie van de kunst om naar dien maatstaf des te beter zijn bewonderend oordeel over Körner's geniale pennevruchten te rechtvaardigen. De flinke taal, waarin het werk geschreven is, de aantrekkelijke wijze der voorstelling, de zedelijke strekking van het geheel, zullen, wij hopen het, den weldadigen invloed uitoefenen, dien de schrijver beoogt. | |
[pagina 63]
| |
Aan hen, wien de grootsche taak der opvoeding van de jeugd opgelegd is, raden wij ten sterkste aan dit boek te benuttigen, daar het, wat de taal aangaat, voortreffelijk is, en ten opzichte van den inhoud uiterst geschikt is tot vorming van het hart en de ontwikkeling der geestvermogens bij onze Vlaamsche jongelingen. Wij wenschen den jeugdigen, verdienstelijken leeraar van harte geluk en hopen dat de beste uitslag te beurt valle aan dit werk alsmede aan de volgende uitgaven, die de vertaling zullen bevatten van: Jozef Heyderich, drama in één bedrijf, Toni, tooneelspel in 3 bedrijven, Zriny, in 5 bedrijven, welke den schrijver, het meest geschikt schenen tot het bereiken van zijn doelGa naar voetnoot(1). Wij behouden ons voor deze later nader te bespreken. Wij wilden enkel de aandacht onzer lezers vestigen op het verschijnen van het nieuw boek, en er het hooge belang en de groote verdienste reeds nu van doen uitschijnen.
(Volksbelang.) V.
De Gilde der Antwerpsche schoolmeesters van bij haar ontstaan tot aan hare afschaffing, door Edward Poffé. Antwerpen, H. en L. Kennes, boekdeel in 8o van 164 bladz. De schrijver heeft zich reeds bekend gemaakt door eene dergelijke beschrijving eener gilde, n.l. van die der Antwerpsche beenhouwers, van de vroegste tijden tot heden, uitgegeven in 1894. Het hierboven aangeduide werk is niet minder verdienstelijk; het getuigt van grooten ijver en van veelvuldige nasporingen. De Antwerpsche schoolmeestersgilde bezat reeds van oudsher hare statuten, vergaderingen, kapellen en jaarlijksche gastmalen. Zij nam steeds in bloei toe, vooral sedert de kinderen in 1557 door het stedelijk bestuur gedwongen werden de school te bezoeken. Dien tengevolge was hieraan geen ontsnappen mogelijk; de onwilligen zouden eerst ‘bij scheipe admomtie’ aangespoord en daarna gestraft worden. De behoeftige ouders verloren allen onderstand, indien hunne kinderen op straat bleven loopen en de bengels zelve werden bij hun kraag gepakt en in werkscholen geplaatst. De schooldwang is dus, zooals wij zien, niets nieuws, hij bestond reeds lang voor onzen tijd. Uitsluiting en miskenning onzer Vlaamsche taal bestond in de 16o eeuw niet zoozeer als uu, zelfs niet ten voordeele van het alsdan zoo in zwang zijnde latijn. Integendeel, zij diende, zooals het ook heden ten dage in de lagere en middeloare scholen moest zijn, tot grondslag van het onderwijs in alle graden, hetgeen destijds zoo goed werd begrepen, dat niemand zelfs in de naarscholen werd aangenomen, tenzij men eene grondige kennis onzer moedertaal bezat. Ook in de scholen waar Fransch, Spaansch, Itahaansch, meetkunde en andere wetenschappen werden ondeiwezen, werden alleen die kinderen toegelaten ‘die haerlieden duytsch (dietsch) wel moeten geleert hebben.’ Wij bevelen het werk van den heer Poffé, om het leerzame en belangrijke van den inhoud, ten zeerste ter lezing aan.
Dr A.H.
Wonderland, door E. Belpaire en Hilda Ram, Gent, A. Sifter, tweede en derde reeks, 1895 en 1896. Prijs fr. 1,50 elke reeks. | |
[pagina 64]
| |
Die twee reeksen bevatten een veertigtal legenden en sprookjes van verschillenden aard. Velen zijn van den bekenden sprookjesverteller Andersen overgenomen en op Vlaamschen leest geschoeid; terwijl anderen van eigen Vlaamschen aard zijn, gelijk b.v. Kwade Beth, een vertelsel uit de dagen van Keizer Karel V: men komt er ook eenige christelijke legenden in tegen, gelijk Heilige Dorothea, Sint-Germanus, enz. Dit boek mag zoowel kleinen als grooten aanbevolen worden: de eerste zullen met gretigheid die wonderbare sprookjes verslinden, terwijl het voor de grooten niet alleen een schat van vertelsels bevat; maar ook eene mijn van diep wijsgeerige gedachten oplevert; dit is onder anderen het geval voor de sprookjes: Pen en inktpot, Klaasvaak, De bloemen der kleine Ida. De plaats ontbreekt ons om lang over de verschillige hoedanigheden van dit werk te spreken; wat nochtans niet mag verzwegen worden, daar het de grootste verdienste van het werk uitmaakt, is dat dit boek schoon, eenvoudig en verstaanbaar geschreven, toch aan zuiverheid van stijl en duidelijkheid van uitdrukking niets te wenschen laat. Vele gekende sprookjes hebben er bij gewonnen in meer letterkundigen vorm opgediend te worden, dewijl de sprokenboekjes in 't algemeen, zonder smaak en in eenen ongelukkigen stijl geschreven zijn. Dr. B.
Der Urquell. Eine Monatschrift fur Volkskunde, herausgegeben von F.S. Krauss. Der neuen Folge Band I. Heft 1 u. 2. Hamburg, G. Kramer, Leiden, E.J. Brill, 1897. Wij vinden in deze twee afleveringen een 25tal artikels van verschillige medewerkers. Het eerste is Menschenfleischessen, eine Umfrage van den hoofdredacteur; verder Folklorische Parallelen, van Dr. M. Laudan; Moderner Hexenglaube, van verschillenden; Volksliederen en overleveringen uit verschillende gewesten; Spreekwoorden en Spreekwijzen, b.v. over dronkenschap en wel in de Ned. taal, uit de Antwerpsche Kempen en elders. Sommige artikeltjes zijn door zangwijzen opgeluisterd. Eindelijk vinden wij er nog een overzicht van groote en kleine schriften, in de laatste tijden over volkskunde verschenen. Men ziet dus dat in deze 100 blz. niet over gebrek aan verscheidenheid te klagen is. De prijs van het tijdschrift is 5 fr., f. 2,50 in 't jaar.
Josephi Fessler Institutiones Patrologiae quas denuo recensuit, auxit, edidit Bernardus Jungmann. - Ratisbonae apud Fr. Pustet. 1897. Wij vestigen de aandacht op dit belangrijk werk van den te vroeg overleden prof. Jungmann, omdat het niet alleen aan theologen, maar ook aan beschaafde leeken uitstekende diensten kan bewijzen. Men kent den strijd ook heden nog tusschen katholieken gevoerd, omtrent het al of niet gebruiken der christelijke schrijvers in de latijnsche scholen. In dezen strijd willen wij ons niet mengen, maar alleen op het feit wijzen dat terwijl onze jeugd met de classieken dweept, zij van de christelijke letterkunde nauwelijks een begrip heeft. Gebrek aan waardeering volgt het gebrek aan kennis en zoo gebeurt het, dat op alle gebied ontwikkelde menschen, zoo niet met verachting, toch met schouderophalen van onze katholieke letterkunde spreken en schrijven. Men kan hun geen beteren dienst bewijzen dan hun de Patrologie van prof. Jungmann in handen te geven. Zij zullen zonder twijfel de schatten bewonderen, welke in de werken der HH. Vaders en kerke- | |
[pagina 65]
| |
lijke schrijvers verborgen liggen, en door onkunde versmaad en veel te weinig gebruikt worden. Met verbazing zullen zij bij Cyrillus, Chrysostomus, Origenes, Ambrosius, Augustinus en anderen bladzijden lezen, welke ook wat vorm en stijl betreft, met de beste voortbrengselen der klassieken wedijveren. Men vergelijke bij voorbeeld den H. Ambrosius met Cicero, over hetzelfde onderwerp ‘De Officiis’ schrijvend. Behalve menige punten van aanraking en overeenstemming, zal men tegenoverstaande leeringen en verschil van zienswijzen aantreffen. Dit verschil echter pleit geheel en al ten voordeele van den christelijken schrijver, omdat het steunt op de openbaring, welke het licht der rede versterkt, en de kracht van den wil heeft opgebeurd. Daarbij komt de voortreffelijkheid der christelijke beschaving boven de heidensche in het volle daglicht, en begrijpt de lezer dat de vooruitgang op stoffelijk gebied, wanneer hij de ontwikkeling op geestelijk en zedelijk gebied tegenwerkt en belet, geen beschaving mag heeten. Daarenboven is het een plicht voor den katholiek kennis te maken met de beroemdste zonen der Kerk, welke als edelgesteenten aan hare kroon fonkelen. Niet alleen hebben zij de christelijke leer verklaard en veidedigd, zij betraden ook het gebied der wetenschap en der letteren, en leverden meesterstukken aan het nageslacht. Het handboek is verdeeld in twee deelen. De algemeene Patrolo de geeft de algemeene begrippen en inlichtingen omtrent het gezag der kerkelijke schrijvers, omtrent de beginselen van eene wijze en verlichte kritiek, omtrent de vereischte kennis om de HH. Vaders met vrucht te lezen. In het tweede deel ontvangen wij een kort en bondig overzicht, volgens de tijdsorde der schrijvers, welke gedurende de zes eerste eeuwen de Kerk met hunne schriften hebben verrijkt. Ieder verslag over de werkzaamheid der verschillende schrijvers is naar dezelfde methode bewerkt. Vooreerst lezen wij de noodige bibliographische inlichtingen omtrent de bronnen, daarna eene biographische schets van den schrijver met de lijst zijner boeken. Deze worden op bondige wijze ontleed met opgave van hun doel en hun inhoud. Eene bijzondere afdeeling is gewijd aan het theologisch en letterkundig karakter van den schrijver en aan zijne leer, ten bewijze dat de geloofswaarheden in den loop der eeuwen geen verandering of wijziging hebben ondergaan. De kennis, de verklaring, de verdediging van het dogma is aan ontwikkeling en verbetering onderhevig, het dogma zelf blijft, even als het wezen der Kerk, onveranderd. Het werk van prof. Jungmann is - zooals de titel luidt - eene verbeterde en vermeerderde uitgave van de Patrologie van Mgr. Fessler. Deze in 1850 verschenen, had eene herziening noodig. Talrijke werken over de HH. Vaders zijn in de veertig laatste jaren uitgegeven, menig duister punt is opgehelderd, nieuwe gedenkstukken werden ontdekt, menig geschilpunt is beslecht. De wetenschap zal den schrijver dankbaar zijn, dat hij zich de moeitevolle arbeid heeft getroost, het boek van Mgr. Fessler met de eischen van onzen tijd in overeenstemming te brengen; het ontbrekende aan te vullen, en het noodige licht over duistere punten te verspreiden. De dood heeft hem belet zijn werk te voltooien; gelukkig heeft zijn vriend en ambtgenoot prof. Hebbclynck, met hulp der nagelaten schriften, het drukken der laatste bladen kunnen bezorgen. Wij eindigen met den wensch, dat het handboek voor velen een | |
[pagina 66]
| |
leesboek worde, en hen opwekke met de rijke letterkunde der eerste christelijke eeuwen nader kennis te maken. Dr A. Dupont.
Het Vlaamsche Leger, door Edward Van Hove. - De verdienstelijke schrijver hiervan heeft zich waarlijk eene specialiteit gemaakt van de studie tot het vervlaamschen van ons leger. Vroeger gaf hij reeds uit De Vlaamsche taal in het leger (zie Belfort, Maart 1897) en thans kondigt hij aan Krijgwoordenboek en De Vlaamsche krijgsvoorschriften. In het onderhavig boekje toont de heer Van Hove aan hoe het hem zeer doenlijk voorkomt de Vlaamsche zaak in deze kwestie recht te laten wedervaren; hij zou onze 14 linieregimenten (of lijnscharen gelijk hij ze noemt) onze regimenten Groene Jagers, Grenadiers, Karabiniers, Lanciers, Jagers te paard, Gidsen, Schutters, Genie, Tros, Beheer bij helft verdeelen, de eene helft aangeworven in Vlaamsch-Belgie en de tweede in het Walenland, en de eerste afdeeling zou in het Vlaamsch bevolen worden, de tweede in het Fransch. Hij weerlegt de opwerping dat zijn stelsel tot verdeeldheid van het land zou kunnen leiden, hij wijdt uit over ons gebrek aan vaderlandsliefde en over de veizedelijking van den soldaat door de aalmoezeniers; eindelijk bespreekt hij de legerinrichting zelf en pleit ten voordeele van een vrijwilligersleger. Hoogst wenschelijk is het ongetwijfeld te ijveren tot het weren uit onze taal van de bastaardwoorden, doch te groote zuiveringszin kan van Charybde in Scylla doen vallen. De schrijver verwerpt de geijkte woorden: soldaten, bataillon, garnizoenstad, officier, kazerne, lansier, karabijniei, regiment, enz., en vervangt ze door weermannen, bende, burgstad, heerman, knjgeishuis, speerdrager, roerdrager, schaar, enz. Vendel voor compagnie zou er nog door kunnen en misschien ook hopman voor kapitein, doch die dagelijksche gebezigde uitdrukkingen hebben burgerrecht verkregen en zullen het nog zoo spoedig met verliezen. Overdrijving in dezen zin zal eerder nadeel berokkenen in het algemeen, en in het bijzonder aan de stelling vooruitgezet door den propagandist. Daargelaten deze voorbehouding bevelen wij het werkje, tot kennismaking, warm aan bij onze lezers. Het is te verkrijgen aan 50 centiemen bij den schrijver, Brederodestraat, no 237, te Antwerpen.
Die Volkswirtschaft in ihren sittlichen Grundlagen von Dr G. Ratzingek. Freiburg im Breisgau, Herder, gr. 8o, 500 blz. Het is niet vermetel te beweren, dat wij aan Katholieke wetken Over de staats- en volkshuishoudkunde geen overvloed hebben. Het ontbreekt voorzeker niet aan geschriften, welke op min of meer gelukkige wijze het socialisme bestrijden, en zijne stellingen als praktisch onmogelijk, als noodlottig voor de vrijheid en als goddeloos brandmerken. Ook worden voor het volk talrijke mochuren geschreven, welke het privaat-eigendom in bescherming nemen, en het onhoudbare van de beloofde gelijkherd in rechten en bezit in het volle daglicht plaatsen. De dwaling wordt van allen valschen en bedriegelijken toor ontdaan, en in hare afschuwelijke naaktheid ten toon gesteld. Zonder het minste op de verdiensten van deze pennevruchten te willen afdingen, kan men bemerken dat zij soms aan oppervlakkigheid lijden ten gevolge van de onkunde der schrijvers, wien het met altijd vergund is, door lange studie zich op hunne taak voor te bereiden. En toch is het van het hoogste belang in het bestrijden der dwaling | |
[pagina 67]
| |
noch door overdrijving, noch door onwetendheid aan de waaiheid te kort te doen, en den vijand door verkeerde beginselen nieuwe wapenen in de handen te geven. Wij beweren derhalve dat de boeken tot voorlichting van het volk geschreven, willen zij de noodige vruchten dragen, eene grondige studie en kennis bij den schrijver vorderen. Wanneer wij echter deze eischen stellen en een werk zoeken, dat op wetenschappelijken weg de hangende vragen onderzoekt, en in het licht der beginselen door de feiten gestaafd, de noodzakelijkheid betoogt eener christelijke staathuishoudkunde, dan hebben wij niet veel keus, omdat er geen overvloed, maar veeleer gerek aan degelijke werken is. Gaarne geven wij daarom een overzicht van een boek, dat volgens onze meening aan de gestelde eischen voldoet. Het doel van den schrijver komt hierop neer. De beginselen, die het maatschappelijk en huishoudelijk leven beheerschen, worden onderzocht, en hunne waarheid aan de feiten der geschiedenis getoetst. In de eenvoudige en verhevene leeringen van het christendom liggen de grondslagen van het maatschappelijk welzijn; de volkeren welke een anderen grondslag kiezen zijn op den weg van hun ondergang. Gelijk aan enkelen, is ook aan de volkeren de vrijheid verleend de christelijke leering te verachten, om het koude egoisme en de genotzucht te huldigen, maar deze dwaling wordt smartelijk geboet en gestraft. In zulken toestand van theoretische afwijking en feitelijke verwarring verkeert de tegenwoordige samenleving. Millioenen Katholieken gesmukt met den ootmoed van het geloof en de ijverige werkzaamheid der liefde milderen het lijden van onze dagen, en beletten een algemeenen ondergang; intusschen blijft het eene treurige waarheid, dat het groot getal der zoogenaamde verlichten en beschaafden het materialisme huldigt, hetwelk van lieverlede ook in de volksklasse het geloof ondermijnt en vernietigt. Met het geloof gaat de liefde tot God en den medemensch verloren; het egoïsme en de genotzucht vervangen de christelijke deugden; van plichtvervulling, werk- en spaarzaamheid, van opoffering en strijd tegen de hartstochten blijft nauwelijks de herinnering bestaan. Met deze beschouwingen staat de schrijver lijnrecht tegenover de classieke staathuishoudkunde, die het materialisme, onvereenigbaar met de christelijke leer, tot grondslag heelt. Terwijl zij twee hoofdbetrekkingen van den mensch, jegens God en den naaste, miskent, moest zij noodzakelijk het economische leven tot een' zelfzuchtigen wedstrijd verlagen. Zij kent slechts ééne wet: ieder zoige voor zich zelf, de onderlinge mededinging zal het evenwicht handhaven of herstellen, en de samenleving op den weg van den vooruitgang en de openbare welvaait leiden. De historische school wilde de in het oog springende, en door eene treurige ondervinding bewezen gebreken van deze liberale economie genezen, maar zonder gevolg, omdat zij de ware oorzaak dezer tekortkomingen met begreep. De oude school, in stede van het stelsel door de feiten te rechtvaardigen, schreef de geschiedenis volgens de eischen van het stelsel; de jongere school verliest haren tijd met speciale studiën en onderzoekingen van bijzonderheden, zonder tot algemeene wetenschappelijke conclusiën te geraken. Hoe lichtzinnig en oppervlakkig deze school hare taak beschouwt, blijkt uit de methode welke zij volgt. Deze houdt geen de minste rekening met de leer van het Evangelie, met den heilzamen invloed van het Christendom. Zij schrijft boekdeelen over de utopiën van Plato | |
[pagina 68]
| |
en Thomas Morus, over de communistische stelsels van Campanella, Owen, Louis Blanc, maar zij kent noch Christus, noch zijne leer. Onderhavig boek stelt zich ten doel op geschiedkundigen en theoretischen weg den invloed der christelijke leer op het maatschappelijk en economisch leven te bepalen en te betoogen. Op deze wijze zullen de groote vraagstukken van den dag niet alleen door historische beschouwingen, maar ook door theoretische stellingen en praktische wenken en raadgevingen worden opgelost. De schrijver heeft de volle beteekenis van de sociale vraag begrepen: zij is niet alleen de werklieden-, de agrarische-, de crediet-, de dagloonenkwestie, zij is dit alles en nog iets meer. Om hare diepte te peilen en hare verhoudingen te bepalen, is het noodig haar met haie eerste oorzaak in verband te brengen, met de verwijdering der maatschappij van Christus en zijne Kerk. Na het plan van den schrijver met korte woorden te hebben aangeduid, gaan wij tot de uitvoering over. Wij moeten ons echter uit plaatsgebiek tot eenige algemeene opmerkingen bepalen. Het boek is verdeeld in zeven hoofdstukken welke de volgende titels dragen . Huishoudkunde en zedelijkheid (bl. 42). Armoede en Rijkdom (bl. 78). Eigendom en Communisme (bl. 152). Arbeid en Kapitaal (bl. 250). Woeker en Intrest (bl. 362). Theorie en Praktijk (bl. 501). Cultuur en Beschaving (bl. 614). Wij stippen den zakelijken inhoud van het laatste hoofdstuk aan. Het wezen en begrip van cultuur en beschaving. - De wet van den christelijken godsdienst, liefde en vrijheid, als grondslag der beschaving. - Onhoudbaar is de theorie van den strijd om het bestaan. - Het Darwinisme in verband met de dagloonen. - Het Darwinisme en het Malthusianisme. - De geestelijke vooruitgang kan niet door erfelijkheid worden voortgeplant. - De godsdienst bron van den vooruitgang, het ongeloof, oorzaak van het verval der volkeren. - Eenheid en solidariteit van het menschdom. - Zedelijke en economische gevaren van het militarisme. - De oorlog als voorwendsel der cultuur. - Oorzaken van den ondergang der volken. - Treurige teekenen van veival in onze dagen. - Dwalingen der hedendaagsche wetenschap. - Gebreken van onze kunstacademiën en hoogescholen. - Vrijheid van onderwijs. - Geschiedenis en oorzaken der kerkelijke verdeeldheid. - Noodzakelijkheid eener verzoening. - Geloof en ongeloof, het bestendige thema der wereld- en menschengeschiedenis. Wij hebben den inhoud van één hoofdstuk aangegeven, om den lezer in staat te stellen over den rijken inhoud van het geheele werk een oordeel te vellen. Zonder overdrijving kunnen wij zeggen, dat geen enkel punt der menigvuldige vragen, welke met de welvaart der samenleving in verband staan onbesproken blijft. En de tweeledige conclusie luidt steeds ten voordeele van den beschavenden invloed der christelijke economie. Daghelder toont de geleerde schrijver, dat de valsche leer in stede van het kwaad te genezen, hetzelve vereigert of door een grooter kwaad vervangt; terwijl de beginselen van het Evangelie, wanneer zij de maatschappelijke kwalen niet opheffen, dezelve ten minste dragelijk en nuttig maken. Zijn betoog wordt gewoonlijk door eene of andere treffende bekentenis van een tegenstander vergezeld en bekrachtigd. De lezer kan zich derhalve eene wetenschappelijke overtuiging eigen maken, en met volle kennis van zaken over feiten, beginselen, beroemde personen en stelsels oordeelen. De methode van den schrijver verdient alle aanbeveling. Hij weet | |
[pagina 69]
| |
het theoretisch beginsel met het praktisch feit, het afgetrokken en algemeen begrip met de concrete werkelijkheid in verbinding te brengen. Door deze verbinding ontgaat hij het dubbel gevaar van of wel eene droge en dorre verhandeling over de beginselen te leveren, of eene opsomming van losse feiten zonder verband en verklaring. De feiten dienen thans om de beginselen te rechtvaardigen, en deze om de feiten te verklaren. Daarom is de lezing van zijn werk eene aangename en nuttige verpoozing, allen aan te bevelen, welke niet tevreden anderen na te praten, zich een zelfstandig oordeel over talrijke vragen willen vormen. Men kan natuurlijk in menig punt met den schrijver van meening verschillen, enkele zijner stellingen zijn vatbaar voor tegenspraak en wederlegging; niet alle argumenten zijn even krachtig en afdoende, maar deze gebreken kunnen aan de groote verdiensten van het boek geen afbreuk doen. Houdt men rekening met den uitmuntenden geest die het bezielt, met de wetenschappelijke methode, met de keurige en kernachtige taal, met de uitgestrekte geleerdheid, aan de beste bronnen ontleend, komt men tot de onbestrijdbare conclusie, dat het werk aan de eischen van onzen tijd volkomen beantwoordt, en eene buitengewone waarde bezit. Niet alleen brengt het den lezer op de hoogte der oude en nieuwe stelsels, het geeft de geheele historische ontwikkeling van het stelsel, en laat hem den boom uit zijne vruchten, het beginsel uit zijne gevolgen kennen en waardeeren. Uitgebreide registers van zaken en personen maken het gebruik van het boek, en het opzoeken van bijzonderheden zeer gemakkelijk.
Dr A. Dupont.
Koninklijke Vlaamsche Academie. Vergadering van 23 Juni. - Uitslag der wedstrijden: Voor de eerste en tweede prijsvraag: Eene verhandeling over de vormen van het werkwoord in het Oudfriesch, en Eene opgave van bewijsplaatsen uit taalbronnen, dit is uit gedrukte of ongedrukte geschriften, alsmede uit gewestspraken voor elk der woorden, door Kiliaan als ‘vetus Flandricum’ aangegeven, wordt de prijs toegewezen aan den eerw. heer Jozef Jacobs, theologant, te Mechelen. (Het Belfort brengt hulde aan zijnen verdienstelijken medewerker.) De derde prijsvraag over Neologismen wordt tot een volgend jaar aangehouden, alsook de vierde prijsvraag, een Volksboek over de geschiedenis van België van 1792 tot 1814. Tot buitenlandsch eerelid, ter vervanging van wijlen den heer De Backer, wordt benoemd de eerw. heer C. Looten, te Rijsel. Tot buitenlandsch eerelid, ter vervanging van wijlen prof. Acquoy, wordt benoemd de heer Schimmel, romancier en tooneeldichter, te Leiden. Aan het bureel wordt opgedragen eene afvaardiging der Academie bij de onthulling van het standbeeld van kanunnik David te Lier aan te wijzen. Op voorstel van den heer de Potter wordt beslist dat de vergadering van Juli of Augustus aan Ledeganck zal gewijd worden. 's Anderendaags had de jaarlijksche plechtige zitting plaats, waarin het woord gevoerd werd door den Voorzitter Baron de Maere en den heer J. Micheels. De eerste sprak over de stichting der Académie française, door Richelieu, en de tweede over de algemeen heerschende richting bij de opvoeding der jeugd. Beide merkwaardige lezingen zullen verschijnen in de Verslagen en Mededeelingen. | |
[pagina 70]
| |
Davids-Fonds. - De afdeeling St-Nicolaas hield den 13 Juni eene plechtige zitting, waarop het woord gevoerd werd door volksvertegenwoordiger De Vriendt, volksvertegenwoordiger Janssens, Jan De Block van Puurs, Heyninck en Van Havere. Eene gelegenheidscantate door den eerw. heer Th. De Rycke werd opgevoerd. - Op O.-H.-Hemelvaart gaf Assche een concert met voordracht door den zeer eerw. heer Kanunnik Muyldermans over den Boerenkrijg. - Verleden maand sprak de voorzitter Prof. Simons in de afdeeling Brussel over Beowulf, een volksepos uit de VII of VIII eeuw, het oudste dat onze letterkunde bezit, en waarover de redenaar een werk uitgegeven heeft in de Vlaamsche Academie. Het comiteit tot het herdenken van den Boerenkrijg heeft zaterdag laatst uitspraak gedaan in den prijskamp voor een gedenkstuk op te richten te Hasselt Het ontwerp van de heeren De Vriendt en Baggen, van Borgerhout, is aangenomen; de uitvoering ervan is beraamd op fr. 20.000; de heer De Beule, van Gent, die medekampte met eene maquette insgelijks van groote waarde, (de keus tusschen beide was moeilijk) zal eene premie ter vergoeding van zijnen arbeid ontvangen.
Twee woorden nopens dezen prijskamp. Het werk der heeren de Vriendt en Baggen is zeer verdienstelijk; alleenlijk heeft men geoordeeld dat het veel gelijkenis heeft met de monumenten, te Doornik en nog onlangs te Valensijn opgericht. Dat des heeren de Beule, ongelukkiglijk niet voltooid, is stellig beter van opvatting, en meer volledig. Boven de zuil van 't eerstgenoemde blaast een tiompetter (een goed figuur) den aanval; onder aan de zuil is een rondloopend bas-relief, waar de strijd, en eenigerwijze de neerlaag, op afgebeeld is. De heer de Beule heeft boven op zijn voetstuk vijf levensgroote figuren, den strijd voorstellende, en daar onder vier bas-reliefs, de oorzaken van den opstand der Boeren weergevende: de kerkschennis en plundering eener boerenwoning door de Franschen, het vertrek der Boeren naar den oorlog, en het bijwonen der H. Mis in eene schuur door de opstandelingen. Dit geeft dus, geheel en al, en op recht aangrijpende manier, den Boerenkrijg, met de oorzaken, weder. Door de juryleden werd eenparig erkend dat beide gewrochten zeer verdienstelijk te achten zijn. en de keuze moeilijk was. Wij zouden het werk van den heer de Beule in Vlaanderen willen zien oprichten. Mag Hasselt aanspraak maken op een gedenkteeken van den Boerenkrijg, omdat die daar eindigde, Vlaanderen heeft nog meer recht, dunkt ons, op eene duurzame herinnering: te Overmere of te St.-Nicolaas ving de ongelijke, maar heldhaftige kamp tegen de Fransche tirannij aan; hier werd het eerste bloed vergoten, hier vielen de eerste katholieke martelaren voor Huis en Kerk tijdens het verfoeilijk Fransch beheer. Wij doen een oproep tot onze vrienden der Drukpers om hen uit te noodigen eene dagelijksche of wekelijksche inschrijving te openen voor een gedenkteeken in een dezer twee plaatsen. Gelijk Staatsbestuur, Provinciën en Gemeenten voor dat van Hasselt hebben bijgedragen, zouden ook voor het gedenkteeken in Vlaanderen hulpgelden gevraagd en ongetwijfeld kunnen bekomen worden.
David's gedenkteeken. - De stad Lier beijvert zich om de inhuldiging van het gedenkteeken met veel plechtigheid te omringen. Het arduinen voetstuk, 4m50 hoog, is reeds geplaatst en gereed om het bronzen standbeeld van 3m40 hoogte te ontvangen. De feesten duren twee dagen. | |
[pagina 71]
| |
Zondag 22 Oogst zullen de heeren ministers Schollaert en Begerem, de heer baron Osy, Gouverneur der provincie Antwerpen en andere hooggeplaatste personen, om elf uren voormiddag afgewacht worden aan de standplaats van den spoorweg, door al de deelnemende maatschappijen. Deze zullen voorbij het stadhuis trekken, waar de heeren Ministers plaats zullen nemen en zich naar het Kerkhofplein begeven, waar de onthulling van het bronzen standbeeld zal plaats hebben. Verschillige redevoeringen, onder ander door de heeren P. Willems en Dhooghe-Bellemans, provinciaal raadslid. zullen er worden uitgesproken. Ten slotte, uitvoering eener cantate, met groot orkest, David ter eere, woorden van den heer Vermeiren, muziek van den heer Th. van Wapenhoven. In den namiddag banket en muziekuitvoeringen op verschillige punten der stad. Om zes ure. Vertooning van Trouwe in Ontrouw door Hofdijk. 's Avonds. Algemeene Verlichting. Maandag 23 Oogst, om tien ure. Plechtige dienst in Sint-Gummaruskerk, bijgewoond door Z.H. den Kardinaal Aartsbisschop van Mechelen, Mgr den rector Magnificus der Katholieke hoogeschool en andere hoogwaardigheidsbekleeders der geestelijkheid. Lofrede op David door den eerw. heer pastoor Claeys, van Gent. Toon- en Letterkundige zitting ter zale Vredenberg. In den namiddag: Tweede uitvoering der Cantate. Ziedaar eenige reeds vastgestelde punten van het programma, maar wie Lier kent, weet hoe verrassend het feesten inricht. Van nu af is men volop in de weer om ze waardig te maken van David en van de Vlaamsche zaak, die in hem wordt gehuldigd.
De tegenwoordigheid der heeren ministers Schollaert en Begerem zal niet weinig bijdragen om in de tegenwoordige omstandigheid, in de stad bestuurd door den heer Van Cauwenbergh, verslaggever der wet De Vriendt-Coremans, eene grootsche betooging ten voordeele onzer taalrechten te doen ontstaan. Alle overtuigde Vlamingen zullen er heen stroomen om aan David, den geleerden en overtuigden voorvechter onzer moedertaal, eene welverdiende eer te bewijzen. Het Davids-Fonds zal er vooral prijs opstellen de eerste plaats te bekleeden bij deze huldebetooging aan zijnen patroon, waartoe het mild heeft bijgedragen. Het ‘Comiteit voor David's standbeeld’ heeft reeds talrijke uitnoodigingen voor het feest rondgestuurd. Wij zetten onze lezers aan ze ten spoedigste te beantwoorden en de Vlaamsche maatschappijen en kringen, die, bij onwetendheid, er geene hebben ontvangen, aan te raden zich tot het Comiteit te wenden.
Varia. De studentenkring 't Zal wel gaan, te Gent, heeft een referendum over het inrichten van eene Vlaamsche Hoogeschool gehouden; op de 18 ingekomen antwoorden zijn er 2 twijfelachtig (Kurth en Stecher, hoogleeraren te Luik), 3 vijandig (Mgr de Harlez, van Leuven, Seresia, hoogleeraar te Gent, en Senator Tournay) en 13 luiden gunstig: Boucqué, De Ceuleneer, Fredericq, Hoffmann, Mac Leod, Vercouillie, professoren der Gentsche Hoogeschool; Buls, burgemeester van Brussel; Coremans en Van de Velde, volksvertegenwoordigers; Max Rooses; Prayon van Zuylen; Fredericks, leeraar aan het Atheneum te Oostende; Prof. Groll, van Praag. - De prijs Gobert (10,000 fr.), uitgeloofd bij onze Zuiderburen, voor het geleerdste en grondigste werk over de Geschiedenis van Frankrijk, is toegewezen, ten deele van 9,000 fr., aan Histoire des relations de la France et de la Flandre sous Philippe-le-Bel, door Funck Brentano. | |
[pagina 72]
| |
Dit merkwaardig boek, alhoewel in het algemeen niet partijdig, laat toch soms aan Vlaandeien van dien tijd alle recht niet wedervaren. - De Academie van België schrijft voor 't jaar 1898 den volgenden prijskamp uit voor letterkunde (1000 fr.): De geschiedenis schrijven der gebouwen opgetrokken ter Groote Markt van Brussel, na de beschieting der stad in 1695. De feiten blootleggen, eene kunstbeoordeeling vellen der gebouwen en de waarde derzelve doen uitschijnen met het oog op de geschiedenis van den bouwtrant tot welken zij behooren. Voor den prijskamp van beeldhouwkunst vraagt men een vlakbeeldwerk, figuren in half natuuilijke grootte, België voorstellend de vreemde volkeren ontvangende ter gelegenheid der Wereldtentoonstelling van Brussel (Prijs: 800 fr.). - De kunstschilder Albrecht De Vriendt, bestuurder der schilderschool van Antwerpen, is lid benoemd der Academie van Schoone Kunsten van Parijs. Hij en de heer Gevaert, bestuurder van het Conservatorium van Brussel, zijn de eenige Belgen welke die hooge eer genieten. Beide kunstenaars zijn Gentenaren. - Te Urbin in Italië gaat eene internationale tentoonstelling gehouden worden van de schilderwerken van Raphaël, alsmede van de etsen en nadrukken zijner werken en van de werken over den grooteu kunstenaar verschenen. - Onze medewerker L. Scharpé, is buitenlandsch eerelid benoemd der Maatschappij van Nederlandsche Taal- en Letterkunde, te Leiden. - Te Antwerpen wordt geijverd tot het oprichten van een gedenkteeken van Eugeen Zetternam. - Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen onder redactie van Taco H. De Beer en Dr Laurillard. De 9de aflevering is verschenen gaande van Israëliet tot aan Hellingdicht. Het groot Woordenboek der Nederlandsche Taal is weder met eene nieuwe afl. verrijkt: Braaknoot-Brandschatten. Zij is van Dr J.W. Muller.
† Ver Huell, te Arnhem. Nevens bijdragen in de pers schreef hij: Schetsen met de pen, De mensch op en buiten de aarde, Volk en Kunst, Cornelis Troost en zijne werken.
† Jacob de Falke, Duitsche geschiedschrijver. Hij schreef onder andere over het costuum in Duitschland tijdens de middeleeuwen, de kunst ten huize, Hellas en Rome.
† Louis François, Fransche landschapschilder. - Van Havermaet, van St-Nicolaas, leeraar aan de Academie van Schoone Kunsten te Antwerpen. - Tolain, gewezen internationalist, economist, lid van den Franschen Senaat. |
|