| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Een Pionier. J.A. Alberdingk Thijm, 1840-1853, door M.A.P.C. Poelhekke. Nijmegen, L.C.G. Malmberg, 114 blz., gr. 8o.
Uit den titel blijkt reeds dat de schrijver wijlen den heer Joz. Alberdingk Thijm niet in zijne geheele, openlijke werkzaamheid, nog veel minder in zijn dagelijksch leven heeft willen schetsen. Dit eenmaal aangenomen, zal men zich na de lezing dezer bladzijden niet teleurgesteld gevoelen. Verre van daar. Want niet alleen dat dit gedeelte van den werkkring des dichters met even veel uitvoerigheid als nauwkeurigheid is geschreven, maar de jaren omtrent 1850 zijn ook diegenen waarin Joz A.T. op zijne grootste hoogte als dichter stond.
En dichter was hij voor alles! Wij hebben hier dus een ‘brok leven’ zooals de tegenwoordige jonge lieden gaarne zeggen, waarin de dichter zich op 't liefelijkst, het aantrekkelijkst afspiegelt, ofschoon hij hier niet als strijdende pionier maar als ridderlijke menestreel verschijne - eer als een Dante die de rust, dan als de Goth Hildebrand, die den strijd bestaat en kampend zijne innige kracht en grootheid gaat verzinlijken.
Om een tafereel dier dichterlijke jaren te geven, doorloopt de heer Poelhekke, meer beschouwend en genietend, dan oordeelend of critizeerend, Alb. T.'s voornaamste romantische werken van die dagen, toenmaals het eerst in onze zwierig toegeruste ‘Jaarboekjes’, als Muzen-Almanak, Aurora, Vergeet-mij-niet en andere, verschenen.
De heer Poelhekke schetst eerst den tijd waarin de bedoelde gedichten tot stand kwamen, met Braga, Hippokreen-ontzwaveling, en de mannen, vooral die van de toenmalige Letteroefeningen (bijgenaamd ‘Leut- en Lasteroefeningen’) welke hadden ‘Nullum benullum de artibus.’ Hij herdenkt de wijsbegeerte der 18e eeuw, die slechts dorre sporen had achter gelaten en naar iets beters deed snakken.
De behoefte aan nieuwe frissche denkbeelden had den groei der zoogenaamde ‘romantiek’ bevorderd en, vooral in Duitschland, veler oogen weder tot middeleeuwsche toestanden doen wenden. In die beweging deel de A.T. en in de Nederlanden was hij toenmaals bijna alleenstaande in dat genre van dichtkunst. De heer Poelhekke haalt daarbij des dichters woorden aan van 't jaar 1844: ‘Bilderdijk rechts, van Heusde links, mijn Katholicismus in den rug, ging het op een aesthetizeeren.’
Poelhekke wijst vervolgens op den invloed welke een gelukkig familieleven - de aanmoediging, de lof - op den jongen dichter moet hebben gehad, en ontleedt dan den eersten bundel: Drie gedichten, in welke reeds eene groote oorspronkelijkheid heerschte, en waarin aan den soms aangeslagen Byronschen toon vaarwel werd gezegd.
| |
| |
Vervolgens spreekt de schrijver van A.T.'s studiën op taalgebied en zijne kunsttheorie in den Spectator (later Spektator) afgespiegeld. Hij zet uiteen hoe A.T. de taal zelve reeds als een kunstwerk beschouwde. ‘De wetenschap an und fur sich, “zegt de heer P.,” was de zijne niet’ (33); zij moest dienen om de kunst te ondersteunen. En die kunst blinkt zelfstandig uit boven al ander menschenwerk en andere gedachte. Zoo heeft de kunst, eigenlijk ‘niets niet de zedelijkheid, de nuttigheid, en zelfs niet met wetenschappelijkheid in het algemeen te maken,’ schreef A.T., ofschoon deze stelling natuurlijk niet is vol te houden, daar de hoogste schoonheid onvermijdelijk ook de hoogste zedelijkheid omvat. Maar A.T. was een idealist, die het onzedelijke beschouwde als een slecht aanhangsel, dat door het beoefenen der schoonheid kon overwonnen, kon afgeworpen worden. Dat de ondeugd langzamerhand deugd wordt door de kunst, is eene gedachte, niet gansch vreemd aan de Platonische wijsbegeerte en aan haren vertegenwoordiger in Nederland, mijnen edelen, diep betreurden leeraar, prof. Mart. Des Amorie van der Hoeven. Doch daarneven vergde A.T. in ieder kunstwerk een kristelijk beginsel; dat beginsel vond hij echter ook in de 17e eeuwsche schilderkunst - in Van der Helst en Gerard Dou.
Alle wezenlijke uitdrukking van schoonheid gold hem als Christendom.
Terecht merkt de heer Poelhekke op, dat zulke tonen den toenmaligen kunstbeschouwers vreemd in de ooren klonken. Geen wonder dat de tegenpartij steigerde en schuimbekte. Dit wordt door den schrijver pittig en uitvoerig aan 't licht gebracht. Vervolgens ontleedt hij De geboorte der kunst, en verwijst naar P.F.Th. Van Hoogstratens Studiën. Hij is niet blind voor zekere zwakheden van den jongen dichter, maar nog veel minder voor de oorspronkelijke schoonheden van De klok van Delft, van Den organist van den dom en andere perelen, het ‘mystische’ Geertruide van Oosten, en dan nog het Voorgeborchte, waarvan de schrijver den vorm huldigt, ‘want er valt (daaraan) niet dan te prijzen’, doch waaraan hij verwijt, dat Bilderdijk er te zeer als vertegenwoordiger van katholieke beginselen in wordt behandeld, hetgeen voortvloeide uit een ‘te ver gedieven optimisme’ (102), al is het ook in Poelhekke's oogen ‘een voorrecht, een optimist te zijn’ (55). Daarbij geeft de heet P. dan toe, dat de woorden door A.T. aan Bilderdijk in den mond gelegd ‘uit Thijm's geloofsopvatting consequent voortvloeien’ (106).
Eindelijk bespreekt de heer P. nog de strekking van A.T.'s werken en zijnen reinen geest in 't algemeen.
Uit dit kort overzicht moge blijken hoe merkwaardig de bijdrage is door den heer Poelhekke tot de kennis van Joz. Alberdingk Thijm als dichter geleverd. Geene andere deelen uit het openlijk leven des fijnen criticus zullen in belangrijkheid bij deze beschouwingen kunnen halen, omdat A. T's innerlijk leven zich in de jaren, waarin zijn dichtader vooral vloeide, het schoonst, het verbevenst uitsprak; want, een geloovig Christen voor alles, was A.T. in de eerste plaats daarna een dichter.
Van Nu en Straks. IIe jaargang. Nieuwe reeks. Nr 1. - Begroette ik Van Nu en Straks, bij zijn verschijning met een spotlach - welgemeend en oprecht - des te grooter is nu voor mij het genoegen lof te spreken van deze nieuwe reeks. Ik aanbid geenszins wat ik vroeger afbrak, en blijf steeds bij de opinie in mijn critiek van de twee eerste nummers van V.N. en S. uitgedrukt, maar ben ook niet koppig en daarom weiger ik niet dit eerste nummer van de nieuwe
| |
| |
reeks te begroeten als een gelukkig begin, eenvoudig omdat het zoo is. Er zijn ‘Verzen’ van Prosper van Langendonck die uitstekend zijn, wel gebouwd, rhythmisch, en zangerig, zooals Zuid-Nederlanders alleen de Nederlandsche taal kunnen doen zingen. Prosper Van Langendonck houdt veel van Willem Kloos vrees ik, van daar een ietwat pessimistische toon, een ideëenwereld die ietwat versleten wordt,
'k Draai afgezaagde zangen
Zoo doet gij een orgeldraaier zingen, heer V.L. Doe toch uw orgeldraaier niet na!
Verder verzen van J. Mennekens, L. Ontrop, F. Toussaint, Karel Van de Woestijne. Maar waarom zoo moede? In het leven van een dichter, veel meer dan in dat van eenig ander persoon, zijn tegenspoed en droefheid dagelijksch brood, maar waarom, als men nauwelijks twintig jaren aan de schouders hangen heeft, zoo aanstonds de armen langs het lijf laten vallen? Niet dat ik een oogenblik van moedeloosheid met begrijp, doch wat me trof was de algemeenheid van dit gevoel in al de verzen van het eerste nummer van V.N. en S.
Proza van Styn Streuvels, in West-Vlaamschen trant, met een niet onaardige tint van particularisme. Jammer toch dat onze jongere schrijvers zoo weinig hunne proza verzorgen.
Eindelijk een artikel van Domela Nieuwenhuis over de werkzaamheden van het Internationaal Kongres der socialisten te Londen in 1896, een artikel van ironie en van ernst, zeer interessant voor wie aan politiek doet; en last not least, een kruimige en fiere verdediging van onze taal tegen den Senaat en tegen Cyriel Buysse, van August Vermeylen. De Senaat heeft aan de Vlaamsche Beweging een onschatbaren dienst bewezen. De Senaat heeft de Vlaamsche Beweging wakker geschud, en ‘de wakkerschudder is een weldoener.’ De impulsie is nu gegeven, en de negatieve stemming van de Hoogere Kamer zal wellicht de Vl. B. veel verder drijven dan de wet De Vriendt-Coremans het zou gedaan hebben. - Wat nu de zaak C. Buysse betreft, ik geloof dat ze overdreven is. Ik zie niet in waarom iemand die zoo wat belgo-franco Vlaamsch schrijft en wat belgo-fransch, als een autoriteit moet beschouwd worden. De plaats die C. Buysse in de Nederlandsche literatuur bekleedt is te gering en te onbeduidend om eenig belang te hechten aan zijn opinie. Er was ongetwijfeld moed noodig bij Van Nu en Straks om een oud medewerker over boord te gooien, een medewerker vroeger duchtig bewierookt. Doch dat kon heel wat minder dramatisch gedaan worden. Ironie was genoeg. Zoo deed Max Rooses in zijn antwoord aan het Amsterdamsch Weekblad en Max Rooses had den juisten gepasten toon.
Kortom, Van Nu en Straks, begint op uitstekende stoute wijze, de tweede reeks. Het tijdschrift zit in een zeer verzorgd en artistiek pak.
Hendrik de Marez.
Het Nederlandsch geene rechtstaal? - Le Néerlandais est-il une langue juridique? door Frans de Potter.
Onder bovenstaande titels heeft de Koninklijke Vlaamsche Academie in eene Vlaamsche en eene Fransche brochuur uitgegeven de merkwaardige redevoering door haren sekretaris, den heer Frans de Potter in hare voorlaatste vergadering uitgesproken.
| |
| |
Deze redevoering is eene op bewijzen en ernstige taalgronden gestaafde wederlegging van den onzin in den Senaat uitgekraamd, tijdens de bespreking van het wetsvoorstel De Vriendt-Coremans, als zou de Vlaamsche taal de noodige rechtstermen niet bezitten om tot voertaal te dien en van de wetten die het Belgisch volk beheeren.
De heer de Potter bewijst daarin, door de schriften der Nederlandsche rechtsgeleerden Huig De Groot, Asser en anderen, dat het Nederlandsch sedert lang eene rechtstaal was, toen Voltaire zelf van het Fransch zegde dat het une fière mendiante - eene fiere schooister was.
Het werk eindigt met eene zeer uitgebreide lijst van rechtskundige schriften van Noord- en Zuid-Nederlandsche schrijvers.
De Fransche uitgave is, in het inzicht der Academie, bestemd om de degelijkheid van het Nederlandsch als rechtstaal te doen inzien aan de Walen en Vlaamsch onkundige Vlamingen, die aan de armoede van het Nederlandsch willen toeschrijven wat eigenlijk niets anders is dan een gevolg hunner eigene onbekwaamheid en volslagene onkunde.
Deze uitgave is een goed werk, waarvoor de Academie den dank van alle Vlamingen verdient. De druk is uiterst wel verzorgd door het huis Siffer, wiens welverdiende faam, onder dit opzicht, voor goed gevestigd is.
(Fondsenblad.)
Rechtskundig Tijdschrift voor Vlaamsch-België. (Belgische Boekhandelmaatschappij, 16, Treurenberg) prijs fr. 10,00. - De eerste afl. bevat bijdragen van Mr de Hoon, substituut van den Procureur des Konings en leeraar van Vlaamsch Strafrecht bij de Hoogeschool van Brussel (Bewijzen van bekwaamheid voor de uitoefening van rechterlijke bedieningen in Vlaamsch-België) - van Mr Felix Rodenbach, door zijne werken van fiscaal recht zoo gunstig bekend (Het burgerlijk en fiscaal recht vereenigd), - van Mr A. Delcroix, den schrijver van verscheidene zeer gewaardeerde werken over onze kieswetten (Gemeentewetten in Nederland en in België), - van Mr Jul. Vander Linden (Wetsvoorstel nopens het gebruik der Vlaamsche taal voor het krijgsgerecht), van Mr K. Brants, gemeentesecretaris van Etterbeek (Bijdrage tot het samenstellen eener Nederlandsch-Fransche en Fransch-Nederlandsche woordenlijst van rechtstermen en rechtsuitdrukkingen.)
Hoogst belangrijk zijn al die bijdragen, zij zijn in eene klare en zuivere taal geschreven. Terecht mogen wij verklaren dat het Rechtskundig Tijdschrift aan onze verwachting te volle beantwoordt; van nu af heeft het, onder de tijdschriften aan de rechtswetenschap gewijd, eene voorname plaats ingenomen. Wij zijn dan ook overtuigd dat het de grootste diensten bewijzen zal aan alwie eene rechterlijke bediening in Vlaamsch-Belgié waarneemt, niet alleen in taalopzicht, door de Vlaamsche rechtstaal beter te doen kennen, maar ook op louter rechtsgebied, door het bespreken van al wat met het recht in betrekking staat.
L'OEuvre des Écoles gardiennes à Gand: Jubilé de cinquante ans, 1846-1896. - Prijs fr. 3,00.
Dank aan de zorgen der Damen-bestuurleden van het Werk der katholieke bewaarscholen te Gent, is bij M. Alf. Siffer verschenen het merkweerdig verslag door haren zeer Eerw. Voorzitter, M. den kanunnik Segers, President van het Seminarie, voorgedragen op het gulden jubelfeest van 28 December laatstleden. Dit verslag, dat ons de belangwekkendste bijzonderheden mededeelt nopens de stichting en de uitbreiding onzer scholen, is, zooals de Bien Public schrijft, eene der schoonste bladzijden in de geschiedenis der katholieke liefdadigheid te Gent.
| |
| |
Het boek dat wij aankondigen, bevat een welgelijkend portret van Z.D.H. Mgr Delebecque, van den Z.E. Heer kanunnik De Decker, en van de stichters van het Werk der Bewaarscholen, jufvr. Maria de Hemptinne, mevr. de barones J. Casier, mevr. de gravin d'Alcantara, mevr. Jul. Van den Bossche.
Het werkje is prachtig gedrukt en met fraaien omslag versierd.
Het wordt verkocht bij den uitgever ten voordeele van het Werk der katholieke bewaarscholen te Gent.
Karel van Mander. - Onder de verdienstelijke mannen welke gedurende de laatste helft der zestiende eeuw het vaderland hebben opgeluisterd, bekleedt Karel van Mander eene voorname plaats.
Karel van Mander werd geboren te Meulebeke, in Vlaanderen, ten jare 1548 en overleed te Amsterdam den 11 September 1606.
Van Mander was vermaard als dichter, schilder en bijzonder als kunsthistoricus.
Als geschiedschrijver der nederlandsche schilderschool mag hij op de erkentelijkheid van het nakroost en op eeuwigen roem aanspraak maken. Zonder zijn merkwaardig Schilderboek kende men weinig of niets omtrent de nederlandsche schilders die van 1366 tot 1603 met eere het penseel hebben gehanteerd.
Zijn Schilderboek, zegt de beroemde hollandsche criticus Busken Huet, is buiten vergelijking onze beste bijdrage tot de nederlandsche kunstgeschiedenis.
De geleerde bewaarder der Koninklijke Bibliotheek, M.H. Hymans, gaf ten jare 1884-85 eene fransche vertaling in 't licht van Karel van Mander's Schilderboek, hetgeen wel duidelijk bewijst dat dit werk tot op onze dagen wezenlijke waarde heeft behouden. Onlangs nog verscheen bij den heer Alfons Siffer, te Gent, een geleerd werk van M. Leopold Plettinck over Karel van Mander en waarvan de hooggeachte heer Beernaert, staatsminister en voorzitter der Kamer van Volksvertegenwoordigers, met genoegen de opdracht heeft willen aanvaarden.
M. Plettinck stichtte in Antwerpen, ten jare 1888, eene commissie met het doel een standbeeld aan den zestiende-eeuwschen schilder en kunsthistoricus te Meulebeke te doen oprichten.
De heeren Leopold Plettinck, Max Rooses, Pieter Van der Ouderaa, Henri Hymans, Jaak Van den Bemden, Frans Gittens, Lambert van Ryswyck, Dr. Hansen en anderen, begonnen met waren ijver de werkzaamheden der van Mandercommissie.
Een uitzinnig volksvooroordeel deed, jammer genoeg, Karel van Mander als geloofsverzaker aanzien en baarde in zekere kringen eene blinde en soms hevige tegenwerking.
M. Leopold Plettinck bewijst in zijn schoon werk, op onweerlegbare wijze en stukken in de hand, dat Karel van Mander altijd roomsch-katholiek is gebleven.
Hij geeft menigvuldige aanhalingen uit de schriften van Karel van Mander waarin deze openlijk zijne getrouwheid aan het oude geloof belijdt. Men leze daaromtrent het boek van M. Plettinck, bladz. 109 en volgende. Zij die de verheerlijking van den beroemden schrijver van het Schilderboek bekampen, doen het voorzeker stelselmatig en verzinnen 's mans zoogezegde geloofsafvalligheid om hem hatelijk te maken onder het christelijk volk van Vlaanderen. Maar, die valschheid en die dubbelzinnigheid moeten wijken en verdwijnen voor de eeuwige waarheid der geschiedenis en voor de onbetwistbare echtheid der schriften van Karel van Mander zelven.
| |
| |
Weldra zullen de inwoners van Meulebeke hunnen roemrijken Karel van Mander als dichter en kunstenaar mogen vieren en hem tevens als oprecht kind der H. Kerk mogen huldigen. Dan ook zal de vlaamsche kunst eenen schoonen dag beleven en zullen de waarheid en het recht nogmaals over de leugen en het onrecht zegepralen.
- De vrienden van Vlaamsche Kunst en Letteren zullen met genoegen vernemen, dat de hooggeachte Staatsminister Beernaert, het eervoorzitterachap der Van Mander-Commissie heeft aanvaard en dat hij voortaan de werking der vereerders van Karel van Mander onder zijne machtige bescherming zal nemen.
(Vl. Volk.)
Verbetering van den toestand des werkmans en des kleinen landelijken eigenaars, door Baron H. de Royer de Dour, uit het Fransch vertaald onder toezicht van M.J.A. Van Droogenbroeck, lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. Brussel, Belgische Boekhandelmaatschappij. Prijs: 1 fr.
‘Ik woon in mijn huis!’
Daar is iets hartsterkends in dat woord, en 't is niet alleen voor den werkman die 't mag uitspreken eene rijke bron van levensgenot, maar ook een krachtige prikkel om in de wereld vooruit te komen.
Het vraagstuk der werkmanswoningen, in alle steden thans aan de dagorde, dient ook gesteld te worden op den buiten. De noot is hier wel minder dringend, de openbare gezondheid lijdt er minder gevaar, doch oneindig veel goed kan er niettemin ook hier verricht worden, terwijl daarenboven er veel minder bezwaren aan de oplossing in den weg staan: de grond en de bouwstoffen zijn er immers goedkoop en het op zij leggen van wat spaarcenten valt den arbeider oneindig gemakkelijker te lande dan in de stad.
Daarom heeft dan ook de heer Hippolyte de Royer de Dour, vroeger reeds bekroond door de Koninklijke Academie om zijn werk over de Werkmanswoningen in België, een uiterst nuttig werk verricht door in beknopten vorm uiteen te zetten hoe 't werk der arbeiderswoningen te lande dient ingericht te worden. Een voortreffelijk propagandaschriftje noemen wij het, vol kostbare wenken en inlichtingen voor degenen wien 't lot der veldarbeiders ter harte ligt, en ofschoon het nauwelijks 28 bladzijden tekst beslaat het vraagstuk langs al zijne zijden beschouwende. Eene reeks modelplannen van zeven verschillende landelijke werkmanshuisjes, waarvan de waarde 1,050 tot 3,000 frank beloopt, verhoogt daarenboven aanzienlijk de bruikbaarheid van dit alleszins zoo verdienstelijk werkje.
Koninklijke Vl. Academie. - Vergadering van 17 Maart. Regeling van zaken van huishoudelijken aard, lezing door den heer Segers over de nationale richting in de letterkunde, studie welke eene vrij levendige bespreking uitlokt, waaraan deel nemen de heeren De Vreese, De Potter, Micheels en Prayon.
Ter beantwoording aan de prijsvragen voor 1897, zijn ingezonden:
Eerste vraag. Oudgermaansche taalkunde. - Verhandeling over de vormen van 't werkwoord in het Oudfriesch. - Eene verhandeling, met kenspreuk: ‘Thet is thet andert uppa thère forma kest.’
Tweede vraag. Middelnederlandsche letterkunde. - Opgave van bewijsplaatsen uit taalbronnen, d.i. uit gedrukte of ongedrukte geschriften, alsmede uit gewestpraken, voor elk der woorden, door ‘Kiliaan’ als ‘vetus Flandricum’ opgegeven. - Drie handschriften, met kenspreuk: 1o ‘Orboren en nutscap;’ 2o ‘Lust baart moed;’ 3o ‘Thet is thet andert uppa thère ôthere kest.’
| |
| |
Derde vraag. Nieuwere taal- en letterkunde. - Men vraagt eene zoo volledig mogelijke lijst van de verwerpelijke ‘neologismen,’ die heden gebruikt worden in de Nederlandsche taal, met aanwijzing van hunnen oorsprong en hunne onnauwkeurigheid, alsmede van de juiste Nederlandsche woorden, uitdrukkingen of zegswijzen. - Eéne verhandeling, met kenspreuk: ‘Die zijn kind mint, spaart de roede niet.’
Vierde vraag. Geschiedenis. - Een volksboek over de geschiedenis van België van 1792 tot 1814. - Eén handschrift, met kenspreuk: ‘Dit waren jaren van bitter lijden.’
Tot leden der keurraden voor deze wedstrijden zijn benoemd: Voor de eerste prijsvraag: de heeren Willems, Gezelle, de Vreese; voor de tweede: de heeren Gezelle, Gailliard, de Vreese; voor de derde: de heeren Coopman, Micheels, Obrie; voor de vierde: de heeren Coopman, de Potter, Sermon.
Davids-Fonds. Hoofdbestuur. Zitting van 4 Maart. - Er is besloten uit te geven:
a) | Een bundel oude godsdienstige liederen, met begeleiding van Fl. van Duyse; |
b) | Een werk over Gezondheidsleer voor het volk. |
c) | De printen, aangenomen in den wedstrijd voor vier teekeningen betrekkelijk den Boerenkrijg. |
De prijskamp voor deze teekeningen, gedeeltelijk gelukt, is verlengd tot den 10 Mei aanstaande. De mededingende stukken moeten vóór gezegden dag, behoorlijk ingepakt, franco besteld zijn ten huize van den heer P. Willems, hoogleeraar te Leuven.
De onthulling van het standbeeld van kanunnik David, te Lier, zal plaats hebben den 22 Augustus eerstkomende. De heeren ministers Begerem en Schollaert hebben beloofd de plechtigheid te zullen bijwonen.
Samen met het Comiteit voor 't inrichten van het eeuwfeest des Boerenkrijgs, worden door het Hoofdbestuur maatregelen beraamd om in 1898 te Hasselt een gedenkteeken ter eere der Boeren op te richten. De ontwerpen daarvoor zullen in Mei aanstaande worden gekeurd.
Andermaal worden de afdeelingen dringend verzocht, openbare inteekenlijsten te openen voor het vieren van den Boerenkrijg, vooral in die plaatsen, waar een gedenkteeken op te richten is.
Ter gemelde gelegenheid zullen in de hoofdplaats van Limburg groote feesten plaats hebben.
De algemeene vergadering der Afdeelingsbesturen is vastgesteld op donderdag 13 Mei, te Leuven, in de Promotiezaal der Hoogeschool.
- Zijn verschenen: Lied voor mans- of vrouwenstem (gedicht van A.V. Bultynck) en Moeder en Kind (gedicht van Frans de Cort), beide stukken zijn getoonzet door A. Troffaes. Verder kwamen ook uit Mengelingen en Jaarboek van 1897.
De Mengelingen behelzen: De Socialisten en de Godsdienst in de Kamer, door Cl. C. Meijer. - Jan Borluut van Gent (1302), door F. de P. - De boerenkrijg in het voormalig departement der Leie, door Th. Sevens. - De kleine hoeven in België, door E. Vliebergh, - De raadselachtige vreemdeling. - Gedichten.
Volgens het Jaarboek zijn er 63 afdeelingen met 7,272 leden; Brabant telt er 1,231, Limburg 410, Oost-Vlaanderen 1,807, West-Vlaanderen 1,199, Luik en Namen 95. Gent telt het grootste getal inschrijvers, dan komen Borgerhout, St.-Nicolaas, Antwerpen, Brugge, Tienen, Zele en Mechelen. De vereeniging heeft een budget van rond de 26,000 frank.
| |
| |
Dit jaar zullen nog verschijnen: een geillustreerd boek over electriciteit door Kanunnik Martens, eene novelle van E. De Grave, een gedicht van J. Notredame en een deel der vaderlandsche historie van David.
- In de afdeelingen is het op vele plaatsen vol leven en beweging; Brussel hieldt feestzittingen met voordrachten door K. Brants en Troosters, Luik bereidt een feest met voordracht door den eerw. heer A. Cuppens over Gezelle en de vogels.
- Men schrijft ons uit Borgerhout:
Op 25 Februari l.l. hield onze afdeeling haar derde winterfeest voor een overtalrijk publiek.
De tooneelafdeeling van den Oud-studentenbond van St-Norbertusgesticht voerde met veel talent en welverdienden bijval de twee blijspelen: De twee Reizigers en Joost Uilenspiegel op.
Het muzikaal gedeelte was toevertrouwd aan den St-Ceciliakring onzer gemeente. Het luimig koor Nieuwe Bazar, iets geheel nieuws, viel zoo bijzonder in den smaak, dat de zangers tot tweemaal toe werden teruggeroepen, terwijl de prachtige Boerenkrijg, woorden van onzen talentvollen dichter A. Matthys, in eerbiedvolle stilte en vaderlandsche ontroering werd aanhoord. Zeer gepast volgde hierop de voordracht van advocaat Hendrickx, die in gloedvolle woorden de heldendaden afschilderde van die kloeke jongens, - zij wezen dan ook met den naam van Brigands bestempeld - die hun goed en bloed veil hadden voor dit duurbaar land, waar ze de zonen van waren, waar ze de verdedigers van werden en waarvoor zij - bij nooit geëvenaarden heldenmoed - het leven bij inschoten; slachtoffers van eene heilige zaak: de liefde voor godsdienst en land!
Moge het kernachtige woord van den spreker er toe bijdragen om in veler harten de vonk der vaderlandsliefde hel te doen opvlammen, die eilaas! maar al te vaak onder de assche sluimeren blijft!
De Heer Aug. Hendrickx, met zijne immer krachtige tenorstem, oogstte veel bijval in met twee liederen van Spaepen en Rossini. Zoo ook P. Smits met het lied van den Blinde, van Wolfs en De Pooter. Beide puike zangers droegen daarbij nog hun schoonen tweezang voor: Egmont en Hoorn, muziek van Cortal.
Een paar kluchtliederen zeer wel gezegd door den heer Porlet, vielen zooals gewoonlijk buitengewoon in den smaak en deden hartelijk lachen.
Kortom het feest is uitmuntend gelukt en zal ongetwijfeld iedereen bevredigd hebben.
V.B.
Varia. - August Vermeylen heeft als overdruk uit ‘Van Nu en Straks’ een vlugschriftje laten verschijnen getiteld ‘Onze taal vóor den Senaat en vóor Buysse’ waarin hij eenige bedenkingen ten beste geeft over de verwerping van het wetsvoorstel van De Vriendt en Coremans, hij juicht bijna omdat hierdoor het Vlaamsche volk wakker geschud wordt en is van gevoelen dat onze parlementairen in het algemeen de zaak van zeer laag aanschouwd hebben. Wat Cyriel Buysse betreft een oud-medewerker van ‘Van Nu en Straks’, hij bestatigt dat deze nooit echt Vlaamsch geschreven heeft en dat geen kunstenaarsziel kan huizen in iemand die eerst en vooral uitrekent wat een boek hem kan opbrengen.
Verschenen: De heerlijke redevoering welke Dr. J. Bauwens uitgesproken heeft in den gemeenteraad van Aalst, betrekkelijk het zenden van een vertoogschrift ten voordeele van het wetsvoorstel der heeren De Vriendt en Coremans.
| |
| |
Onze geachte medewerker de heer Julius Obrie, onder-Voorzitter der rechtbank van eersten aanleg alhier is gewoon hoogleeraar benoemd bij de Hoogeschool. Hij wordt gelast met de leering van de organieke wetten van het Notariaat en met dien van het opstellen der akten in het Vlaamsch en in het Fransch. Heerlijke aanwinst voor het Vlaamsch Onderwijs.
Ter pers: Het heidensch kerkhof van Pitthem, door E. Claerhout. Prijs, 1 fr.
Prijs des konings. - De jury neeft uitspraak gedaan over de werken, verleden jaar ingezonden in antwoord op de vraag: Geschiedenis der kolonisatie.
De prijs van 25000 fr. is niet bepaaldelijk toegekend, omdat geen enkel werk volledig aan de gestelde vereischten voldeed. Vier mededingers zien nochtans hun werk in aanmerking nemen: MM. Ch. De Lannoye, C.A. Pety de Thozée, E. Carton de Wiart, H. Martel; zij mogen hetzelve, na wijziging, in 1898 opnieuw aanbieden.
Rijksarchief. - De heer K. Piot, Rijksarchivaris, is afgetreden. De rust, welke hij aan de regeering heeft gevraagd, is wel verdiend: hij is zijn 84' levensjaar ingetreden en bewees, gedurende een zestigtal jaren, uitstekende diensten. Opvolger van den heer Gachard, overtrof hij dezen in menig opzicht; Gachard, geboren te Parijs, kende slechts ééne taal; Piot schrijft en spreekt er verscheidene.
Wie zal hem, in de zeer gewichtige betrekking, welke zijn aftreden openlaat, opvolgen? Algemeen wordt verlangd, dat de nieuwe Rijksarchivaris onze taal kenne, want in de verschillige Staatsarchieven van het Vlaamsche land berusten honderden oorkonden, die slechts door een geleerden Vlaming te lezen zijn.
Het Handelsblad, van Antwerpen, breekt eene lans ter gunste van den heer Alf. Goovaerts, thans adjunct-Rijksarchivaris, een zeer beslagen, geleerd man, die talrijke schriften heeft geleverd in het Nederlandsch en in het Fransch. Wij deelen in het gevoelen van het Handelsblad, dat de heer Goovaerts de rechte man op de rechte plaats zou zijn.
Verzekeringen. - De heer Albert Vertongen-Goens, nijveraar te Dendermonde, zendt in de wereld een boekje getiteld: Avant-Projet de Loi sur l'Assurance contre la maladie, les accidents, l'invalidité et la vieillesse, présenté à M. le Ministre de l'Industrie et du Travail.
De verzekeringen overal op de dagorde staande bevelen wij met genoegen dit nieuw boekje aan, dat zeker ook het zijne zal bijdragen tot oplossing dier netelige en brandende zaak.
Geillustreerd Woordenboek der Nederlandsche taal, door R.K. Kuipers. - Het werk is heel en al geschoeid op den leest van den beroemden Webster's English Dictionary en zal volledig zijn in 27 afleveringen aan 2 fr ieder. Amsterdam, uitgeversmaatschappij Elsevier.
Wij hebben reeds in eene vorige aflevering de aandacht onzer lezers geroepen op den Franschen geest van de Revue bibliographique belge. Het schijnt dat de opstellers ervan tot geen inkeer willen komen. Zij schrijven alsof België reeds een gedeelte van Frankrijk ware. Zoo vinden wij in het nummer van Januari bl. 35 nos hivers parisiens; bl. 36: les Italiens auront sur nous une avance sérieuse; die nous wordt in denzelfden zin driemaal herhaald; bl. 37 sprekend van Jeanne d'Arc: nos rêves de patriotisme; elle réveille nos espoirs de revanche.
| |
| |
Maar, beste heeren, vraagt maar dadelijk aan de franschgezinden van den Senaat dat men van België een Fransch departement make: wees in alle geval rechtzinnig en verandert den titel van uw tijdschrift.
Het uitgeven van prachtig geillustreerde boeken wordt meer en meer algemeen bij onze Hollandsche broeders. Na het verschijnen van de zoo verdienstelijke geschiedenis der Nederlandsche letterkunde door J. ten Brink, wordt nu weder een nieuw prachtwerk aangekondigd: ‘Onze Gouden Eeuw. De Republiek der vereenigde Nederlanden in haren bloeitijd’ door Dr. P.L. Muller, hoogleeraar te Leiden, geillustreerd, onder toezicht van J.H. Unger. Het werk zal in 35 afleveringen aan 1 fr. volledig zijn en drie deelen uitmaken.
† Jhr Jan Casier, dichter vol geloof en gevoel, wiens werken, spiegel van zijne ziel, den stempel dragen der edelste en reinste deugd. Hij schreef: Harmonies Chrétiennes, Poésies Eucharistiques, Le Ciel, La Mort, Encensoirs, Flammes et Flammèches, Scintillements, Chants intimes, en hij was secretaris der redactie van Le Magasin littéraire te Gent. Hij sterft nauwelijks 36 jaar oud en dichtte zijn laatste stuk, reeds op zijn sterfbed gekluisterd.
† P. Brouwers. Eere-Hoofdinspecteur van 't lager onderwijs, een der stichters in 1875 en de eerste algemeene secretaris van het Davidsfonds. Hij schreef eene menigte novellen en gedichten waaronder Het lied van de klok naar Schiller en een bundel getiteld Hartelust; onder den deknaam van Hubertz gaf hij verschillende schoolboeken uit. Hij was geboren in 1831 te Stockheim en is gestorven te Achel den 1 Maart ll.
† Pater Faller, gewezen provinciaal der Duitsche provincie der Societeit Jezus, thans overleden in Brazilië, 82 jaar oud. Hij stichtte het gewaardeerde tijdschrift Stimmen aus Maria Laach en fungeerde in de republiek van den Evenaar onder Garcia Moreno als rector der polytechnische school ginder opgericht.
† Mgr. Dehaisne, de geleerde archivaris van het Noorderdepartement te Rijsel en onder-rector der katholieke hoogeschool dier stad. - † Dom Joseph Quandel, abt te Monte Cassino en in de geleerde wereld bekend om zijne weerkundige en sterrekundige kennissen. Hij was vroeger officier van de genie en diende in het Napolitaansch leger bij de belegering van Gaête. - † Frans Van Boghout, Antwerpsch Vlaamsch strijder en schrijver van verschillende tooneelwerken. Hij legde nu juist de laatste hand aan eene volledige geschiedenis van den Meeting. - † Kanunnik Albanès te Marseille, geleerde historicus en oudheidkundige, uitgever van een provençaalsch werk uit de 13e eeuw, Vie de St.-Durceline en historiographe der geestelijke provincien Aix, Arles, Avignon en Embrun. - † Jules Jouy. Parijzische goed bekende liederendichter. - † Karel Cambier gewezen bestuurder bij het provinciaal bestuur van Oost-Vlaanderen, schrijver van onder andere Het boek der goede werklieden in 1887 bekroond in den prijskamp Adelson Castiau (1000 fr.).
|
|