Het Belfort. Jaargang 12
(1897)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Dr Schaepman.Vondel is onder ons verrezen!’ Wie kent die geestdriftige woorden niet, met dewelke Jacob van Lennep, de eerste zangen van Dr Schaepman, en namelijk ‘De Paus’, begroette? Op zijn ouden dag immers, mocht de goede man de blijde hoop koesteren, dat de lier van den onlangs gestorven Da Costa, niet onbespeeld zou blijven; dat bijgevolg de Nederlandsche Letterkunde wederom op een dichter van den eersten rang zou kunnen hoog gaan. Of nu al of niet de stoute verwachtingen van Van Lennep in hunne volheid verwezenlijkt zijn geworden, valt moeilijk te beslissen. Een punt echter staat vast: Dr Schaepman heeft als dichter verbazend veel verdiensten; hij is dichter door en door, dichter in den waren zin des woords, in den ouden goeden trant van Vondel. Maar hij is niet alleen dichter; hij is tevens redenaar, en wel uitstekend redenaar. Zijn vernuft spot met de schoolsche uitspraak, die beweert dat een groot dichter geen groot redenaar kan zijn. Althans, zou men mij iemand weten te noemen, die ten huidigen dage de gaven des dichters en des redenaars, in hoogere mate, in bekoorlijkere overeenstemming in zich vereenigt, dan deze katholieke priester? Zelfs geloof ik dat hij als dusdanig niet vele evenknieën in Europa heeft. En toch is Schaepman niet genoeg gekend! Van 't buitenland is hier natuurlijk geen spraak. Voor | |
[pagina 90]
| |
een Nederlandschen schrijver inderdaad, valt een plaatsken in de wereldletterkunde zeer moeielijk te veroveren. Ja, dit gaat zoo ver, dat terwijl Duitsche, Fransche en Engelsche sterren van tweede en van derde grootte misschien ook wel, geheel de wereld rond, aan het uitspansel schitteren, onze groote Vondel, ternauwernood door enkele vreemde navorschers van den letterkundigen hemel, waargenomen wordt. Maar dit is nu zoo! - Bij ons ten minste, en vooral hier in Vlaamsch België, dient Dr Schaepman beter gewaardeerd. 't Is hoogst billijk. Daarom heb ik deze persoonlijke indrukken, die het herhaaldelijk lezen van 's schrijvers werken op mijn geest en hart maakte, in deze regelen willen overbrengen. De goedgunstige lezer zie dus in deze schets niets anders dan eene poging, aangewend uit liefde tot onze Letterkunde, om aan een machtigen schrijver de welverdiende bekendheid aan te werven. Persoonlijke indrukken, zeg ik! - Inderdaad, ga eens na hetgeen tot nu tot over Schaepman geschreven is, gij zult maar zelden uwe moeite naar waarde beloond vinden. Schrijvers en kunstenaars van naam en geleerdheid hebben wel is waar den bekwamen Nederlander niet vergeten. Alzoo Van Vloten, Bauwens, Minnaert en Leopold namen hem in hunne Bloemlezingen op; P. Van Hoogstraten O.P. gaf eene beoordeelingGa naar voetnoot(1) over zijn opstel: ‘Onze Nationale Kunst’; Dr Polak, Busken Huet en Boissevain lieten hem niet gansch onaangeroerd; voeg zelfs, zoo gij wilt, daar nog 't een of ander bij: toch blijft het ontegensprekelijk, dat al deze beoordeelingen, in geenen deele, aan hetgeen men eene algemeene studie over 's mans werken noemen mag, beantwoorden. | |
[pagina 91]
| |
En waarom, zult gij vragen, werd er zoo weinig over Schaepman geschreven? Is het omdat hij nog onder de levenden behoort? Misschien ja. Doch wellicht daarbij, vinden protestanten en rationalisten, dat het best is den katholieken priester, den ijverigen voorstander van Kerk en Paus, niet te veel in 't licht te stellen. Ware het zoo, 't is eene reden te meer voor ons, katholieken, om Dr Schaepman in zijn waren dag te doen voorkomen.
Dr Schaepman, geboren te Tubergen, in Overijsel, den 2den Maart 1844, studeerde aan de seminariën van Kuilenburg en Rijzenburg, en werd in 1868 tot de priesterlijke waardigheid verheven. Hij bracht vervolgens twee jaar te Rome door. Bij zijne terugkomst in het vaderland, beklom hij het leergestoelte van kerkelijke geschiedenis te Rijzenburg. Sedert eenige jaren is hij lid der Tweede Statenkamer. In ongebonden stijl bezitten wij van hem, letter- en geschiedkundige studiën, en redevoeringen. Tijdschriften als De WachterGa naar voetnoot(1), De Katholiek, Onze Wachter, De Katholieke Nederlandsche Brochuren Vereeniging, enz., weten hem dank, zoo niet voor hunne oprichting zelve, ten minste voor zijne ijverige medewerking. Met Nuijens en Alberdingk-Thijm, verdedigt hij er kloekmoedig de rechten der Nederlandsche Katholieken. Wie bewondert niet, bijzonder korts na de jaren -70, die krachtvolle artikelen, waarin hij zijne warme liefde voor Pius, Paus en Koning, met vollen gloed laat blaken? - In deze laatste jaren, verschenen twee bundels opstellen ‘Menschen en Boeken’Ga naar voetnoot(2), keurig geschreven, en | |
[pagina 92]
| |
getuigenis afleggend van groote belezenheid. ‘Onze Nationale Kunst’ mag als 's schrijvers meesterstuk in ongebonden stijl doorgaan.
‘Schaepmans proza, - getuigt Van Hoogstraten, - spreekt al de talen van de veel aandoeningen des gemoeds; het kan zacht zijn en teeder; het kan woeden als wilde stormen; het kan snijdende kreten jagen uit de borst.... Wat zit er kracht in dat Nederlandsch!’ Ongetwijfeld; 't is een proza vol kern en kruim, een proza waar oneindig veel aan te genieten valt. Geen kost voor tengere magen, voorwaar! Maar kloeke, ernstige gedachten, in zuiveren en afwisselenden vorm; dit alles doorregen met kleurige trekken, oorspronkelijke zegswijzen en beelden, die aan den geoefenden lezer, den stempel van een eigenaardig vernuft aanstonds doen erkennen, en hem als van zelf op de lippen brengen: ‘Schaepman is toch altijd Schaepman.’ Schrijver heeft eene ongemeene meesterschap over de taal. Waarlijk ‘hij toovert er mee’: dit zegde men van Vondel en Bilderdijk: dit past ook op Schaepman. En inderdaad hij ook, hij kan aan onze spraak de welluidendste klanken ontlokken, en ze als doen huppelen op de maat. Jammer slechts, dat in zijn gewrochten nog al bastaardwoorden, die door evenveel beteekenende echt Nederlandsche woorden zouden kunnen vervangen worden, voorkomen. Dat dit gebrek aan Schaepman niet eigen is, dat zelfs veel schrijvers aan dit euvel mank gaan, zal niemand betwisten. Nu, ieder zijn goesting; maar waarom toch in den vreemde gebedeld, wanneer men te huis overvloed heeft? De meeste lezers, als zij voor de eerste maal Schaepmans proza onder de oogen krijgen, zullen | |
[pagina 93]
| |
het toch zoo buitengewoon aantrekkelijk niet vinden. ‘Het is zoo moeilijk, zoo vermoeiend zelfs! en dan de begrippen zijn zoo diepzinnig, de volzinnen zoo lang, en daarbij nog, door allerlei betrekkelijke tusschenzinnen uitgerekt!’ - Het is mogelijk dat Dr Schaepman in enkele zijner opstellen, zijne denkbeelden wel wat verre gaat zoeken, en ze niet klaar en duidelijk genoeg uitdrukt. Doch men neme eens na eenigen tijd Schaepmans schriften weder in handen: de eerste indruk zal teenemaal gewijzigd worden. Wat anders daaruit opgemaakt, tenzij dat men hier te doen heeft met een schrijver, waar men zich eerst aan gewennen moet, vooraleer hem te waardeeren, maar dien men ook - en dit is een kenteeken der groote meesters, - des te hooger schat, naarmate men hem grondiger bestudeert. Eerst na zulke ernstige studie, verstaat men ten volle met hoeveel waarheid een bevoegd kunstrechter kon zeggen: ‘Schaepman is denker, en vraagt denkende en zeer ontwikkelde lezers.’ Hij is een uitmuntend wijsgeer en theologant, maar hij is niet en zal nooit zijn, wat men een ‘populairen’ schrijver noemt. Op hem zelven slaat terug hetgeen hij eens van Da Costa schreef: op het gebied der letterkunde ‘is er eene eigenschap oneindig hooger dan de populariteit, - de onsterfelijkheid’. Of geldt hetzelfde niet van meest al onze groote dichters? Immers, buiten de letterkundigen, wie redt Vondel en Bilderdijk nog uit het stof der boekerijen? En waarom zoo? Waarom laten de meesten, die groote mannen in rustigen sluimer voortdommelen? Is het niet omdat hun verstandelijk peil te hoog boven dat hunner medemenschen verheven is? De toegenegenheid gaat alleen naar diegenen, welker gevoelens gelijkluidende tonen in onze harten vinden. Daaruit volgt, dat meestendeels de koningen in het rijk der letteren, slechts door breed ontwikkel- | |
[pagina 94]
| |
den, die hunnen geest gescherpt, en hunnen smaak gelouterd hebben, innig bemind worden. Wie heeft den moed de groote meesters daarom te beklagen?
Doch laat ons Schaepman zelven hooren. Kom, lezer, wij vertrekken aanstonds naar 's Hertogenbosch, naar de grootsche vergadering der katholieken, van alle kanten van Holland in de kathedraal van St-Jan samengestroomd. 't Is wel uit deze statige domkerk, betooverend schoon in al hare gothieke pracht, dat het ‘plechtig protest’ tegen de godslasterende feesten, waardoor Jong-Italië den 25sten verjaardag van Rome's inneming viert, den geest der Omwenteling moet tegenklinken. Wij schrijven: September 1895. Dr Schaepman verschijnt op den kansel. De schriftuurtekst alleen door den redenaar aangehaald, geeft u als een voorgevoel van het vernuft, waarmede hij eene stof, honderdmaal reeds op touw gezet, met fonkelnieuwe kleuren zal weten te doorweven. ‘Herodes rex... apposuit ut apprehenderet et Petrum... et Petrus quidem servabatur in carcere. (Act. XII 1.3.5) Herodes de koning... voer voort en nam ook Petrus gevangen... Petrus dan werd in de gevangenis bewaard.’ Hoe plechtig en somber tevens, golven de eerste volzinnen onder de oude kerkgewelven! ‘Deze dag is een dag van veel omvattende, verscheiden herinnering. Herinnering van schande voor hen die zegepraalden; herinnering van eer voor hen, die werden verjaagd. Herinnering vol vreeze en siddering voor hen, die het misdrijf pleegden en den buit bemachtigden; herinnering vol hoop en vertrouwen voor hen, die werden beroofd. Herinnering, die de overwinnaars oog en oor doet sluiten voor het verleden, oog en oor doet | |
[pagina 95]
| |
sluiten voor de toekomst; herinnering, die bij de visioenen en de stemmen uit het verleden, de verslagenen met ongebogen fierheid doet uitzien naar de vergezichten, doet luisteren naar de oprijzende klanken van den komenden dag. Het grijs verleden herleeft.’ Dan volgt, hetgeen ik wel de beschuldigingsakte van den stam van Herodes zou noemen. Met onfeilbare oordeelskracht, - ik had haast gezet: met wreede nauwgezetheid, - wordt den algemeenen indruk, die de naam van Herodes op ons maakt, ontleden. De Herodestype is een afschuwlijk samengroeisel van ondeugden, waar drij beroemde vorsten elk hun aandeel in hebben. Heerschzucht en geweld wijst op Herodes den Groote; ontucht en waanwijsheid kenschetst den moordenaar van Joannes Baptista, den bespotter van Christus; ongeloof, lafheid en huichelarij slaat terug op den derden Herodes, die Petrus in den kerker sloot. Vereenig nu al deze trekken tot een wanstaltig geheel en pas het toe op de Omwenteling: dan ziet gij ‘den Herodes van onzen tijd’ Met wat meesterlijke kleuren, in wat gedrochtelijke gestalte, weet Schaepman hem ons voor de oogen te tooveren! Nauwelijks hebben wij dit indrukwekkend tafereel bewonderd, en onze aandoening bedwongen, of de redenaar na een liefdevollen blik op den ‘Petrus van onzen tijd’ geworpen te hebben, vraagt zich reeds af, met welken naam de overweldiging der pauselijke staten dient gebrandmerkt. Statenroof is het... ja, maar nog meer. Laat de geschiedenis hare getuigenis afleggen! Het koningschap des Pausen is eene gave door liefde, door hooge heilige liefde gewekt; het is het werk der Voorzienigheid Gods. Dus: ‘Hier is iets meer, neen, hier is iets anders dan Statenroof’. Hier is ‘een roof aan het heilige gepleegd’, ‘een aanslag op het wereldbestier Gods’; ‘de wereldlijke souve- | |
[pagina 96]
| |
reiniteit des Pausen verwerpen.... is de verwerping van den eeuwigen God uit het openbaar recht der volkeren’, haar aanranden is de hand slaan ‘aan de Kerk Gods, aan de bruid van onzen Heer en Koning Jesus-Christus...’ Hoor nu hoe sprekers verontwaardiging op eens met aangrijpende waarheid in de gedachten, en begeesterde trillingen des gevoels, losbarst. Schaepman vergruizelt de huichelarij dergenen, die den aanslag op Petrus' rechten gepleegd, trachten te verbloemen: ‘Terug, gij huichelaars, terug!... Waant gij in kindschen waanzin, dat uw woord nog geloof kan wekken? Gij noemt den Paus vrij en onafhankelijk, en gij ontneemt hem wat hij tot het beheer der Kerk behoeft. Hij vraagt geestelijke orden; gij verjaagt ze. Hij eischt kloosters; gij sluit ze. Hij wil zendelingen; gij wilt de goederen beheeren van welke zij moeten bestaan. De Paus vrij en onafhankelijk? Zelfs den schijn van vrijheid duldt gij niet... Gij spreekt van trouw, gij spreekt van verzoening, neen, wat gij brengt is logen en haat. Maar weet dit: met hoeveel wolken van woorden gij ook uw haat tracht te omhullen, de roode vlam blaakt door alle omhulselen heen. Wij weten dat alles wat gij biedt schijn is, geen werkelijkheid; schijn van recht, schijn van vrijheid, schijn van souvereiniteit, schijn van majesteit..’ Eene aanmerking wil mij hier de pen uit. Waarom in onze onderwijsgestichten niet wat dikwijlder meesterstukken als ‘Herodes en Petrus’ den leerlingen uitgelegd, en zelfs, gedeeltelijk althans, van buiten te leeren gegeven? Immers er kan voor de vorming van geest en hart groot nut uit getrokken worden; heerlijke klanken, als die er in weergalmen, verwekken nog op ver gevorderden leeftijd, de edelste gevoelens in de ziel en de aangenaamste herinneringen in het geheugen des grijsaards. | |
[pagina 97]
| |
Doch met Schaepman, ‘wij laten Herodes gaan, en zien op naar Petrus’. Met heldere trekken wordt nu de zoete beeltenis des Pausen afgemaald; met geestdrift wordt hem trouw en liefde gezworen. Dan volgt het plechtig ‘protest’. Mij dunkt, de wanden en pijlers der kerk moesten bij deze daverende klanken op hunne grondvesten dreunen! Maar ‘uw protest, zal men ons zeggen, is ijdelheid’. Hoor hoe Schaepman antwoordt: ‘Ons protest een ijdele klank!... Maar God zelf heeft dit protest reeds in de feiten uitgesproken. Wat zegen is door de bres bij de Porta Pia over het land, over het volk dat nu Rome zijn hoofdstad noemt, gegaan? Wat zegen? Eene reeks van zegeningen die den landzaat doen jammeren: A peste, fame et bello libera nos Domine! Een grootheid, die door groote en kleine ergerlijkheden wordt besmeurd; een vrede, die moordender is dan de moorddadigste oorlog; een eenheid, die uiteenspat in partijschappen en in de altijd zich vermeervoudende meervoudigheid der kleine ijdelheden.’ De redevoering eindigt met een roerend smeekgebed tot God en tot Maria: dat de ketenen van den Paus. gelijk eertijds die van Petrus, welhaast mogen geslaakt worden. Zoo wordt nog eens teruggewezen op de hoofdgedachte ‘Herodes en Petrus’.
De lezer zal het ons niet euvel duiden, zoo wij bij deze redevoering wat langer verwijlden. Was het niet beter den redenaar zelven ten onzen aanhoore met een meesterstuk te zien optreden, dan zijne ongemeene verdiensten afgetrokken en droogweg op te stellen en uiteen te zetten? Wat is gezegd van deze rede, geldt in nage- | |
[pagina 98]
| |
noeg evengroote mate van al de andereGa naar voetnoot(1). Alle immers munten uit door regelmatigheid in de opvolging der gedachten, door afwisseling en oorspronkelijkheid in het uitbreiden, door warmte en kracht om te overtuigen en te ontroeren, eindelijk door waarlijk toonkunstige welluidendheid in woorden- en zinnenkoppeling. In 't algemeen is de stijl er vloeiender dan in 's schrijvers letterkundige opstellen; zelfs meen ik er eene met den tijd klimmende neiging tot losheid in de zegswijze waar te nemen. En toch is Schaepman niet wat men een volksredenaar noemt. Waarom, laat zich uit het voorgaande licht gissen; zijne taal is immers die kristalheldere niet, welke alleen het volk kan aangrijpen. Kanselredenaar is hij dan eigenlijk ook niet; hij moet staan voor een tamelijk ontwikkeld gehoor, en wel liefst op groote plechtigheden, in eene talrijke vergadering. In zulke omstandigheden wordt hij, zoowel buiten als binnen Holland, luide en stormachtig toegejuicht. Zoo o.a. verleden jaar te Keulen, op den Katholieken Dag, zoo onlangs nog op het Taal- en Letterkundig Congres te Antwerpen. Waar Schaepman stoffen behandelen kan als de Kunst, het Pausdom, de Kerk, staat hij steeds bovenaan. Deze beide laatste onderwerpen vooral doen hem in geestdrift ontgloeien; hij behandelt ze met die heilige begeestering, die hij wellicht, gedu- | |
[pagina 99]
| |
rende zijn tweejarig verblijf te Rome, bij het brandpunt zelf der zuiverste liefde, in zijn hart aanvuurde. Schaepmans redenaarsgave toont zich echter meer in de kracht van zijn woord en in den drang zijner koninklijke gedachten, dan in bevalligheid van voordracht. Zijn kernachtig woord doet alleen de oogen slaan op den man met edele, diepe overtuiging. Bijzonder kenmerkend is bij hem het vermogen om zijne rechtmatige verontwaardiging jegens personen of leerstelsels, in het hart zijner hoorders te doen overgaan. Dichter blijft hij overal en altijd. Om er zich van te overtuigen, leze men slechts het slot der redevoering ‘De Weg, de Waarheid en het Leven’, uitgesproken ter gelegenheid van het vijf-en-twintigjarig Pausschap van Z.H. Pius IX. Met geheel de katholieke wereld, zingt hij het blijde Te Deum, en vervolgt aldus: ‘Zoo klinkt heden het lied der wereld. Maar luistert, luistert nog! Daar klinkt een andere stem, een stem schooner en voller, rijker en machtiger dan de reuzenstem der wereld zelf. En het wordt alles stil, bij het hooren dier stem - met ingehouden adem luistert de wereld; de Engel des Tijds vouwt de breede wieken toe en luistert; stil is het, stil. En daar klinkt de stem van Petrus, van Pius den Negende: Te Deum Laudamus, Te Dominum confitemur... En nu, ontplooit weer uwe wieken gij eeuwen, en herneemt uwen dreunenden weg, en draagt het rond door de sferen, het lied van Pius: Tu rex gloria, Christe..... Amen.’
(Vervolgt.) J. Salsmans, S.J. |
|