| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Wonderland. Vertellingen door M E. Belpaire en Hilda Ram. 3o reeks. Gent, A. Siffer, 1896. Prijs: 1,50.
Het derde bundeltje veitellingen der juffrouwen E. Belpaire en Hilda Ram zet de reeks van Wonderland op alleszins waardige wijze voort. Grimm, Andersen, Asbjornsen, de Fioretti brachten even als de vorige malen hun aandeel uitgelezen verhalen, op uitstekende wijze gekozen en vertolkt. Zóó, Grimm's Sneeuwwitje, zijn Pen en Inktpot, zijn Rommelbuiksken. Andersen's Vliegende koffer, zijn heerlijk sprookje van den Reiskameraad en dat van de Vijf eiwten in één peul. Asbjornsen's Goudvogel, zijn Ram met het Verken op reis, enz., enz.
Het getal der oorspronkelijke stukjes is ditmaal veel grooter dan in vorige deeltjes. Laat ons de schrijfsters hartelijk daarvoor geluk wenschen. De Kikvorsch, waarmede 't bundeltje aanvangt, in den trant van Andersen, zou zelfs Andersen tot eer hebben gestrekt. De bewerking van de legende, welke in den loop der middeleeuwen in een zoo roerend liedeken werd bezongen, - het Sultansdochterken, - is welgeslaagd De geschiedenis uit Keizer Karels tijd, van de Mechelsche Kwade Beth, kon niet genoegelijker en op boeiender wijze worden verteld. Schoon en verheven is het Kerstliedeken voor arme en rijke kinderen; eene les van naastenliefde en verdraagzaamheid. Maar wat de kroon spant, wat tot het beste behoort dat in de drie tot nog toe verschenen bundeltjes voorkomt, is het zinrijke verhaal van de Peerlen, drie bladzijden lang slechts, doch een meesterstukje, de perel van het heele bundeltje zelf...
Dat wij de talentvolle schrijfster onzen levendigen bijval betuigen spreekt dan ook van zelf. Dat wij de hoop uitdrukken welhaast het verschijnen van 't Vierde bundeltje vertellingen uit Wonderland te mogen begroeten is niet meer dan natuurlijk. En nu dat de tijd der prijsdeelingen weder in aantocht is, meenen wij aan onderwijzers en onderwijzeressen geen beteren dienst te kunnen bewijzen dan hen de reeds verschenen bundeltjes, welke zooveel schoons en zooveel leerrijks bevatten, ten warmste als geschenkboeken aan te bevelen: voor kinderen werden ze geschreven, en van den keus evenals van den trant kan slechts met lof worden gewaagd.
Mijnheer Connehaye, door Virginie Loveling. - L.J. Veen, Amsterdam Prijs fr 4 75.
Het is waarlijk zeer jammer, dat schrijvers zooals Virginie Loveling in hun eigen land zoo weinig gekend zijn. De loomheid, de traagheid tot lezen welke er bij ons in zit, dwingt ze weleens hun lezerskring
| |
| |
buiten Vlaanderen te gaan zoeken en hunne werken te doen uitgeven in Holland; en terwijl ze daar gelezen en geprezen worden, blijft ons eigen publiek zich soms met letterkundigen kost van minder en zelfs van twijfelachtig gehalte tevreden stellen, veelal met verhalen al even flauw van inhoud als verwaarloosd van vorm, wanneer het niet eenvoudig navolgingen of vertalingen zijn van Fransche romans.
Wij zouden ons, bij het aankondigen van het nieuwe boek van Mej. Virginie Loveling, de taak heel licht kunnen maken. De heer Coopman heeft haren roman Een dure Eed, in den laatsten vijfjaarlijkschen prijskamp voor Nederlandsche Letterkunde bekroond, uitbundingen lof toegezwaaid. Hij prees er in den keungen vorm, de zuivere taal, den vloeienden verhaaltrant, den fijnen opmerkingsgeest en de diepe menschenkennis van de schrijfster.
Welnu, geheel deze lofrede is ook op Mijnheer Connehaye toepasselijk. 't Is ontegensprekelijk een der boeiendste verhalen welke onze jonge letterkunde kan aanstippen. We vinden ons verplaatst te midden der hooge wereld eener Vlaamsche hoofdstad, - Gent, - en wonen er het zieledrama bij waarvan Lucette, het lieve dochtertje van rechter Slock (eilaas, de ongelukkige heeft zeven dochters aan den man te brengen!), en Mijnheer Connehaye, de bestuurder eener geldbank, braaf en eerlijk maar met een eigenaardig gierigen trek in zijn karakter, de helden zijn. Mijnheer Connehaye heeft Lucette leeren kennen op het bal van den gouverneur en is op haar verliefd geworden. Het huwelijk wordt besloten. Een naamlooze brief en eene valsche verdenking doen het op het laatste oogenblik afspringen. Nu begint voor beiden een tijd van zware beproevingen. Heel het zieleleven van het jonge meisje, dat zich bedrogen waant, en toch Connehaye niet ververgeten kan, de pijnlijke prikkelingen door de minste voorvallen elken dag op haar week gemoed teweeggebracht, worden met weergalooze kunst, met eene ongeëvenaarde vrouwelijke teederheid van gevoel ontleed en geschilderd Ten slotte grijpt toch de verzoening plaats: de beproevingen hebben beider genegenheid gestaald en gelouterd, en het verhaal eindigt met het zonnige tafereel van het innigste huiselijk geluk voor de twee helden van 't verhaal.
Om de waarheid te zeggen, de titel: Mejuffer Lucette ware passender geweest dan die, welken de schrijfster aan haar verhaal heeft gegeven. In de reeks tafereeltjes, met lichte vlugge hand eerder geschetst dan geschilderd, en waaruit haar verhaal bestaat, wordt Lucette veel meer op den voorgrond geplaatst dan Mijnheer Connehaye. Al de andere personages zijn slechts aangeduid; Lucette en Connehaye zijn uitgewerkt, doch in ongelijken graad. Wij dringen veel dieper door in de ziel en in het lijden van Lucette, dan in de smart van Mijnheer Connehaye Ons medelijden met Lucette is veel grooter dan met Mijnheer Connehaye Deze heeft in zijn karakter een onverstaanbaren gierigen trek, die ons in zekere mate van hem afkeerig houdt. Lucette, volstrekt onschuldig, is ook een volkomen weerloos wezen, en haar wee roeit ons des te meer, naarmate wij haar onmachtiger zien om tegen het noodlot op te komen en haar levensheil te verdedigen.
Moge Mejuffer Loveling onze letterkunde met nog vele werken verrijken, als Een dure Eed en Mijnheer Connehaye!
S.
Jacques de Meyere de Flêtre, Historien, Poëte, Hagiographe (1491-1561). - Lille, V. Ducoulombier, 1895.
Het ‘Comité Flamand de France’ heeft, op 24 September van
| |
| |
het vorige jaar, in de kerk van Flêtres, het geboortedorp van Jacobus de Meyere, het gedenkteeken ingehuldigd, door zijn toedoen opgericht, aan de nagedachtenis van Vlaanderens beroemden geschiedvorscher.
Het werkje dat voor ons ligt behelst het verslag van die plechtigheid, benevens twee belangrijke bijdragen over het leven en de werken van Jacobus de Meyere, door den h.A. Bonvailet, voorzitter van het Comité Flamand, en door E.H. Looten over de Meyeie bebeschouwd als geschiedschrijver en Latijnsch dichter. ‘Beter dan wie ook,’ verklaart de heer Bonvarlet in zijne inleiding, ‘beter dan wie ook weten wij hoeveel leemten onze arbeid oplevert; bijna alles wat wij mededeelen is bekend en al te dikwijls moeten wij ons behelpen met inlichtingen uit tweederhand.’ Hoewel in deze regelen een overdresen zedigheid zich uitspreekt, vestigen wij er de aandacht op, omdat ze tezelfdertijd den wensch ook te kennen geven de studie van Meyerus en zijn werk het onderwerp te zien worden van een grondig ondeizoek. De man beminde diep zijn vaderland, Vlaanderen; geheel zijn leven wijdde hij aan het navorschen van Vlaanderens verleden, en, al teekende hij den uitslag dier gewetensvolle nasporingen op in het Latijn, Vlaamsch en Vlaamschgezind blijft immer de geest.
Zooals G. Gezelle kernachtig het zegt:
was Vlaamsch, gelijk de moeder, die 't
hem zong, en voor hem zorge droeg,
die wakker lag en schreide of loech.
nadien, van woord en wille vast,
om bate aan land en volk en vorst
te doen, als een die durven dorst.
aan God getrouw, zijn leven lang,
als, priester, burger, leeraar, vriend
van al dat eere en lof verdient....
Ziehier, in 't Vlaamsch, de vertaling van 't Latijnsch opschrift dat op zijn gedenksteen te Flêtre gebeiteld werd:
‘Aan Jacobus de Meyere, die te Vleteren geboren werd in 't jaar O.H. 1492, te Belle en te Parijs de Letteren studeerde, en ze te Brugge onderwees. In de kerk van St Donaas vervulde hij het heilig ambt van kapelaan en verkreeg later den titel van pastoor te Blankenberghe. Vlijtig navorscher, spoorde hij de oude gedenkschriften van Vlaanderen op, verspreid te allen kante. De geschiedenis van het vaderland schreef hij met kundige hand tot eeuwige gedachtenis en tot onsterfelijken roem voor zijn eigen naam. Allereerbiedwaardigste priester, slechts levende voor God en voor de Studie, overleed hij in het jaar O.H. 1552, den 5 Februari. Mogen wij met hem in den hemel hiernamaals bekioond worden!’
S.
Leiddraad tot de studie van de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, door A. Riele, leeraar aan het athenaeum te Tongeren. Tongeren, we De Marteau. Prijs fr. 2,00.
Dit werkje is bestemd, in den geest van den Schrijver, om een schoolboekje te worden; het is de samenvatting van grootere geschiedenissen onzer letterkunde, dus zal men er te vergeefs nieuwere en uitgebreide
| |
| |
beschouwingen in vinden, hetgeen niet belet dat het met zeer veel vrucht zal gelezen worden zelfs door die, welke de schoolbanken reeds lang achter den rug hebben. Hetgeen ook het lezen van het boekje vergemakkelijkt en het zeer geschikt maakt voor herhalingsles voor redereen, zijn de kantteekeningen waarin de korte inhoud voor het oog en vedette gesteld wordt.
De verschillende tijdvakken onzer letterkunde worden methodiek voorgesteld en de voornaamste schrijvers ervan klaar gekenschetst en beoordeeld. Verband wordt ook gebracht, hetgeen zeer nuttig is, met de gelijktijdige geschiedkundige gebeurtenissen.
Het boekje wordt zeer waardeerend bij het publiek ingeleid aan de hand van den meester J. Vercouillie, die de voorrede schreef.
Stellig heeft de schrijver naar onpartijdigheid gestreefd, doch ik meen dat er zijn ondanks, op een paar plaatsen, beoordeelende woorden in het boek voorkomen welke niet strooken met onze katholieke denkbeelden op dit en gmdsche punt, en dat in het algemeen, voorwat de hedendaagsche letterkundigen betreft, onze mannen min op den voorgrond gesteld worden dan de andere. Ook van ons standpunt uit, zouden wij gewenscht hebben dat er een woordje waarschuwing gegeven werde betrekkelij k zekere werken welke wij aan de jeugd niet zouden aanraden.
Mits deze vocrbehouding heb ik niets dan lof en hulde aan het werk te brengen.
Le Mouvement Wallon en Belgique. Simples annotations sur le ‘Compte-rendu analytique des débats des Congrès Wallons: 2 Session, Namur (25-26 décembre 1891); 3e Session, Liège (20 novembre 1892); 4e Session, Mons, 1 novembre 1893,’ par D. Crauwers. - Louvain, typ. A. Meulemans, 1895.
‘Ons doel, bij het uitgeven dezer aanteekeningen,’ zegt de schrijver, ‘is onze Waalsche broeders de rechtvaardigheid van de Vlaamsche zaak voor oogen te stellen.’
Eenigen tijd geleden schreef de heer Hamelius met hetzelfde doel, en eveneens in het Fransch, over de Geschiedenis van de Vlaamsche Beweging. Wij deden toen opmerken hoeveel de meeste Vlamingen, hoeveel zelfs de vurigste Vlaamsche strijders, in dat werk te leeren vinden. Van het vlugschrift van den h. Crauwers, dat slechts 31 blz., telt en bestemd is om in vele handen te komen, mogen wij dezelfde verklaring afleggen. Met bijtenden spot doet hij de dwaasheid en het onredelijk fanatism uitschijnen, waardoor de inrichters van de Waalsche Congressen zich onderscheiden. Hunne kunstmatige Waalsche beweging is eene ellendige ea belachelijke naaperij van onze eigen Vlaamsche Beweging; in al hunne Congressen, besluit terecht de h. Crauwers, heerscht dezelfde geest, een geest die kan omschreven worden door de volgende woorden: gezond verstand, weinig; lichtzinnigheid, kwaadwilligheid en onwetendheid, veel.
Eene ‘Schouwzaal van drogredenen uit de redevoeringen van M. Termoma’ heeft de schrijver toegevotgd. De aandacht te vestigen op al den onzin en den gekkenpraat van die heeren is eene kleine wraakneming die ze voorzeker hebben verdiend.
Ein deutsches geistliches Liederbuch herausgegeben von Wilhelm Baeumker, Leipzig, Breitkopf en Hartel, 1895. XVIII en 98 blz.
Dit Liederbuch uit de XVe eeuw, met een groot aantal melodieën, is bewerkt naar een handschrift van het sticht Hohenfurt; het is versierd met eene titelplaat, naar eene teekening met de pen, voor- | |
| |
stellende eenen duivel welke eenen geleerde, met den doctorshoed op het hoofd, met touwen in zijne macht houdt, beteekenende: een armen zondaar, die zich beklaagt dat hij in de strikken des duivels is gevallen, en verlichtende het lied op blz. 48 no XLIX: ‘Ich klag mich armen sunder’. In het handschrift komen nog twee andere dergelijke penteekeningen voor.
In het eerste gedeelte van het handschrift vinden wij de schildering van Christus' jeugd, zijn lijden en sterven; het tweede gedeelte is meer van mystischen aard: overdenkingen over de verhouding der ziel tot God, hare reiniging en verheerlijking door Christus, naar de gedachten die voorkomen in de schriften van Tauler en Suso, welke de dichter dezer liederen blijkbaar gekend heeft. De taal van het handschrift is een beiersch oostenrijksch dialekt van de tweede helft der XVe eeuw. Volgens den uitgever is het een afschrift door eenen monnik van het klooster Hohenfurt in Boheme veivaardigd. De verzameling schijnt van tweeerlei dichters te zijn, niet alleen spreekt daarvoor de verscheidenheid van spelling, maar ook de inhoud. De liederen van het tweede deel zijn geschreven door een ‘groszen Sunder,’ die verklaart ongeveer 30 jaar de wereld te hebben gediend en zich dan tot God te hebben gewend. Wat wij van het woord Grosze Sunder in de taal der XVe eeuw te denken hebben, leeren ons andere dichters, ook in de Nederlandsche taal, b.v. de beroemde Anna Bijns, welke dergelijke uitdrukkingen van zichzelve bezigt, doch waarvan het met bekend is dat zij ooit in groote zonden is gevallen, hetgeen zelfs door een grondigen geleerde als professor Jonckbloet niet werd verstaan. Het was gebruikelijk dat diegenen, welke besloten op een zeker tijdperk van hun leven zich meer bepaald en uitsluitelijk tot God te keeren of een geestelijk leven te omhelzen, de doorleefde jaren als die van eenen ‘grooten zondaar’ noemden.
Wat de dichter verder gedaan heeft, namelijk ter verbetering van het volksgezang, geestelijke gedichten op wereldlijke wijze toegepast, vertoont zich eveneens in de Nederlandsche letteren; daarvan bestaan honderden voorbeelden. Men noemde deze liederen, zegt Baumker, Contrafacta.
Van de liederen, die bijzonder afwijken van den gewonen toon en aan het realismus der plastische kunst van de XVe eeuw herinneren, noemen wij b.v. no 47, bevattende eene schildering van de pijnen der hel, en vele andere.
Dat deze liederen niet alleen met kunst maar ook met wetenschappelijken ernst bewerkt zijn, konden wij niet anders verwachten van den schrijver van het reuzenwerk: ‘Das katholische deutsche Kirchenlied’, (Freiburg Herder, 3 banden). Het is eene kostelijke bijdrage tot de kennis de dichtkunst niet alleen, maar ook der zedegeschiedenis van de XVe eeuw. Wij wenschen aan het boek eene algemeene bekendheid.
Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, door Dr. Jan ten Brink. - De 13de aflevering thans verschenen handelt over Vondel en mag insgelijks eene puike studie genoemd worden.
Gravuren: eene bladz. uit Ferguut, eene uit Erasmus, eene uitnoodigingskaart van de ‘Camer van de Violieren’, eene titelprent uit Bredero, etsen uit de werken van Vondel en portretten van Vondel, Hugo de Groot en L. Marius.
| |
| |
De Boerenkrijg, door Lodewijk Opdebeek, Nationale drukkerij, Gaucheretplaats, 8, Brussel. Prijs, fr. 0,50.
In een boekje van 48 bladz. geeft de schrijver in eene begeesterde taal de beknopte geschiedenis van dien heldenstrijd onzer boeren in 1798, ongelukkiglijk te weinig gekend en te weinig gewaardeerd.
De honderdste verjaardag van die wanhopige worsteling tegen de Fransche overweldigers, beter baanstroopers, nadert met rasse schreden. Het Davidsfonds en de Vlaamsche katholieke Landsbond bereiden plechtige feesten, dit boekje komt dus te goeder uur en zal zekerlijk medehelpen om de vaderlandsliefde aan te wakkeren en de Vlamingen aan te zetten het hunne bij te dragen om door gedenksteenen of anders die onbekende Kempische helden te vereeuwigen.
Wie zijn vaderland vereert, vereert zich zelf.
Jaarboek van den Vlaamschen Bieènteler, door Victor Van Ghelue en Edward Van Dooren. Boekhandel, A. Siffer, St-Baafsplaats, Gent. Prijs, fr. 1,10.
Een lief boek vol wetenswaardige bijzonderheden, niet alleen belangrijk voor den breenteler zelf, maar door de verscheidenheid van zijn inhoud even waardig van eenieders aandacht, die eenigszins belang stelt in de liefelijkheden der natuur en in de bijzonderheden die de natuurwetenschap aanbelangen, met haar nut voor de algemeenheid. Warm aanbevolen.
Koninklijke Vlaamsche Academie. Zitting van 15 Juli. - Na de lezing van het verslag der vorige bijeenkomst wordt overgegaan tot de stemming over de verslagen, die door de Commissien van beoordeeling der uitgeschreven wedstrijden werden uitgebracht.
Het blijkt dat de eerste prijsvraag onbeantwoord bleef. Er wordt besloten aan de antwoorden op de 2e, 3e en 4e prijsvraag geenen prijs toe te kennnen.
In den buitengewonen wedstrijd voor het samenstellen eener Vakwoordenlijst van het ambacht van den Timmerman wordt, overeenkomstig het verslag der jury, de uitgeloofde prijs toegewezen aan het handschrift: Niets is verloren, alles is verspreid, waarvan stellers blijken te zijn de heeren Juliaan en Victor van Keirsbilck, te Brugge.
Aan het handschrift Studie baart kennis, van den heer Jozef Vuylsteke, snelschrijver bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, wordt eene eervolle vermelding toegekend.
Voor de vakwoordenhjst over het ambacht van den Metselaar, evenals voor die van het ambacht van den Timmerman, kwamen drie antwoorden in. De prijs wordt toegewezen aan het werk der heeren Alfons van Hoecke, bouwkundige-ingenieur bij het departement van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen, en Sleypen, ambtenaar bij hetzelfde departement.
Eene eervolle vermelding bekomt het werk des heeren Juliaan en Victor van Keersbilck, te Brugge.
Vervolgens wordt eene commissie van vijf leden, gelast met voorstellen van prijsvragen voor 1898, benoemd. Worden gekozen de heeren Coopman, de Flou, de Potter, Gailliard en Willems.
De heer E. Hiel leest een gedicht getiteld: De wekkerin des Levens
Ten slotte leest de heer de Potter, uit naam van den heer Génard, een opstel over den Patriot Pauwels, als gelegenheidsdichter beschouwd.
De plechtige openbare zitting zal dit jaar gehouden worden den 11 October aanstaande, datum der plechtige instelling in 1886. Zij
| |
| |
zal plaats hebben in de nieuwe zaal der Academie en zal, hoopt men, vereerd worden met de tegenwoordigheid van Z.K.H. prins Albert van België en verscheidene hooge overheden.
Davids-Fonds. - In den prijskamp, uitgeschreven door het Davids-Fonds, zijn de nagemelde stukken ingezonden:
1. Jan Rollan of de wrake Gods, drama in vijf bedrijven. Kenspreuk: ‘Haud equidem tali me dignor honore’. - 2. Het Stomme Kind, of het Rooversnest, drama in vijf bedrijven. ‘Labor omnia vincit’. - 3. Jantje van Rym, drama in drij beduijven. ‘o Sancta simplicitas!’ - 4. Het Kruis Kristi, drama in drie bedrijven. ‘Een nederig pogen voor God en Volk.’ - 5. Leuten van den Buiten, kluchtspel in twee bedrijven. ‘Vermaak na werk’ - 6. Kerstavond, treurspel in één bedrijf. ‘Vrede den mensch van goeden wil.’ - 7. Een Obsessie, drama. ‘Sursum corda.’ - 8. Twee huwelijken in de war, blijspel in één bedrijf. ‘Unitas.’ - 9. Maboté, of een ruilhandel in Afrika, blijspel in een bedrijf. ‘Vreugd en deugd.’ - 10. Heraclius of de Kruisverheffing, drama in verzen, en drie bedrijven. ‘In hoc signo vinces.’ - 11. Een droombeeld, dramatische schets in drie bedrijven. ‘De arme weent niet altijd van honger.’ - 12. Hij komt er van en gaat er naartoe, blijspel in één bedrijf ‘De baan der kunst is lang, en het leven zeer kort!’ - 13. Broeder Jacob, drama in één bedrijf. ‘Recht voor stake, Vlaamsch voor sprake.’ - 14. De Werkstaking, drama. Zonder kenspreuk. - 15. Gevaar en Redding of de Franschen in Vlaanderen (Mei 1798), drama. ‘Eene ware gebeurtenis’. - 16. Asouras, of de daemon van het oproer, drama. ‘Ik zelf ben royalist en wel uit liefde voor 't gemeene best.’ - 17. De Vos en de
Raaf, blijspel. ‘En mon amer tourment.’ - 18. De twee Weezen, drama. ‘Geen armer wees op aerde swerft, dan die der weezen vader derft.’ - 19. De Tijdgeest, drama. ‘Het tooneel zij eene zedeschool voor het volk.’ - 20. Het Gebed, drama. ‘Wie denkt, overwint!’ - 21. De Wraak van den Jood, drama. ‘Pennevrucht.’ - 22. De Dronkenschap, drama. ‘Matigheid.’ - 23. 't Is de schuld van d'influenza, kluchtspel. ‘Vermaak en Nut.’ - 24. Weldoen doet niet vreezen, blijspel. ‘Die steelt, die queelt.’ - 25. Twee Tygers van Bengalen, blijspel. ‘Voor klein genucht, groot gezucht.’ - 26. De Schijnvriend, drama. ‘Kunst veredelt.’ - 27. Ridder en Bandiet, drama. ‘Heil, Vlaanderen!’ - 28. Gouden Harten - Drama. ‘Geen rijker kroon dan eigen schoon.’ - 29. Willem, of de vergiffenis van den christen, drama. ‘Moedertaal en Vrijheid.’ - 30. De familie Wandels, drama. ‘Wat is het leven?’
Feestelijke herdenking van den Boerenkrijg - Het inrichtend comiteit hield zaterdag, 18 Juli, eene vergadering te Brussel.
Waren aanwezig: de heeren Helleputte, lid der Kamer van Volksvertegenwoordigers, voorzitter; Ridder de Corswarem, lid der Kamer; P. Verhaegen, rechter te Brussel; Janssens, lid der Kamer; Fr. de Potter, di Martinelli, vrederechter, en H. van Caeneghem. secretaris. Graaf de Grunne verontschuldigde zijne afwezigheid.
Uit de ingekomen brieven blijkt, dat in de Kempen reeds verschillige comiterten ingericht, en de eerste inschrijvingen reeds ontvangen zijn.
De heer L. Bongaerts deelt, bij brief, eenige ongekende bijzonderheden mede aangaande den Boerenkrijg te Herenthals.
De heer P. Verhaegen deelt mede, dat hij in 't Nationaal archief,
| |
| |
te Parijs, belangrijke stukken heeft ontdekt, namelijk de naamrollen dergenen die te Diest gestreden hebben, met de aanduiding der officieren: wat bewijst dat het Boerenleger behoorlijk was ingericht.
Het monument ter herinnering van den Boerenkrijg zal opgericht worden te Hasselt, en niet te Mechelen, gelijk eerst beslist was (te Mechelen heerscht nu de parti de la France). Hasselt, waar de laatste kogels tegen de Franschen geschoten werden, zal het feest op de schitterendste wijze inrichten.
Het Comiteit benoemt de heeren Ridder de Coiswarem en Fr. de Potter tot ondervoorzitters, en bespreekt verder de maatregelen, welke te nemen zijn om de zaak in geheel het Vlaamsche land te doen gelukken.
Tot zoo verre het ons gezondene bericht.
Dat Hasselt de eer geniete, het gedenkstuk te bekomen hetwelk den Boerenkrijg vereeuwigen zal, misjonnen wij haar niet; maar 't komt aan het Belfort voor, dat die plaats, op den uithoek des lands gelegen, dertig, veertig of meer uren van de Vlaamsche gemeenten, waar de strijd begon en moedig voortgezet werd, gemelde eer niet alléén genieten mag. Ons dunkt, dat in elke provincie, waar de Boeien in 't wapen stonden, een gedenkteeken zou dienen opgelicht te worden, meer dan het steentje in de kerk, waarvan vroeger spraak is geweest.
De Boeienkrijg begon in Oost-Vlaanderen, namelijk te Overmere. Het betaamt, dat ook dáár iets grootsch opgericht worde.
O schim van Conscience! Wij ontleenen aan het Vlaamsche Volk:
Men weet, dal Conscience, de groote, de gevierde romanschrijver, zijn leven lang heeft gewerkt om zijn volk, zedelijke en degelijke lezingen te verschaffen Met weet ook dat Juhus Hoste de testament uitvoerder is geweest van den grooten schrijver. Nu, die Julius Hoste verspreidt thans een der gemeenste, der meest goddelooze werken: De mysterien van Parijs, van Eug. Sue. In dat werk, waarin het Parijsche leven in al zijne beestachtige naaktheid wordt geschetst, volgen wandaden op wandaden, het is eene aaneenschakeling van monsteiachtige gruwelen.
En weet gij waarmede Julms Hoste de lezing van dit walgelijk boek aanmoedigt? Met het portiet van den reinsten onder de Vlaamsche schrijvers: van Hendrik Conscience.
Propaganda maken voor zulk werk, met het portret van den grooten man, o schande! Vreest ge dan met, Julius Hoste, dat, wanneer ge uit Conscience's beker drinkt, het goud uwe lippen zal branden?
Boekenstatistiek. In Duitschland is er eene opgemaakt voor 1895; waaruit olijkt dat daar veel meer dan het dubbel werd uitgegeven dan in Frankrijk. In Frankrijk verschenen in 1895 10,115 uitgaven, waaronder herdrukken; in Duitschland 23,607 nieuwe werken Voor de literatuur wint Frankrijk het: 2175 tegen 1765 in Duitschland, ook op het punt van geschiedenis. Op het gebied van wis- en natuurkunde is Duitschland ver voor: 1286 tegen 327. Doch bij de schoone kunsten is de verhouding nog veel sterker: daar veischenen 1358 boeken hierover tegen 152 in Frankrijk. Verder zijn de grootste verschillen ten voordeele van Duitschland op te merken bij opvoedkunde en onderwijs (5093 tegen 1822) landbouw, staathuishoudkunde, enz. (1422 tegen 490), aardrijkskunde (1214 tegen 267), rechtsgeleerdheid (2261 tegen 293) godsgeleerdheid (2080 tegen 790).
Varia. -Johannes Joergerson, Deensche symbolische schrijver van groote bekendheid, heeft het katholiek geloof omhelsd. Te dezer gelegen- | |
| |
heid heeft hij een werk uitgegeven dat veel opzien verwekt te Kopenhage en in geheel het land. - Edgar Tinel wordt leeraar aan het Conservatorium te Brussel. - Een nagelaten werk van Verlaine: Invectives, gaat uitgegeven worden. - Te Pretoria wordt een standbeeld opgericht aan Paul Kruger. - De keuiraad van den prijskamp standbeeld Van Beneden, te Mechelen, heeft het ontwerp van den heer Lagae bekroond. - De verjaardag van den slag der Gulden Sporen, is dit jaar met nog meer luister gevierd dan vroeger te Brugge, Gent, Brussel, Antwerpen en in eene menigte steden en dorpen, waar vioeger die heuglijke dag ongemerkt voorbijging. Wij winnen meer en meer veld, en een dag zal komen dat de 11 Juli algemcen als een nationaal feestdag zal gevierd worden. Te dier gelegenheid zijn verschillende bladen zooals Fondsenblad, Vlaamsche Volk en Vlaamsch en Vrij met een feestnummer verschenen.
† Sir John Pender, te Londen, de vooruitzetter en bijzonderste inrichter van den onderzeeschen telegraphdienst.
† Ernest Curtins, de vermaarde Duitsche hoogleeraar en geschiedschrijver. Ondei meer hebben wij van hem: Peloponnesos, Gruchische Geschichte, Attische studien, Ausgrabungen von Olympia enz. en in medewerking met Geibel Classische studien.
† C.B.E Enklaer, Hollandsche letterkundige en dagbladschrijver.
† Kekuli, de vermaarde Duitsche scheikundige, een tijd lang leeraar aan de Hoogeschool te Gent Onder zijne menigvuldige werken is zijn standaardgewrocht Lehrbuch der organischen Chemie oder der Kohlenstoffe verbindungen.
† Edmond de Goncourt, Fransche letterkundige en schrijver van L'histoire de la société française pendant la revolution, Henriette Maréchal, enz. enz Hij is inzonderheid gekend door Journal des Goncourt, in medewerking met zijn vroeger gestorven broeder Jules opgemaakt, en welke vol staat met letteikundige, artistieke, biographische en bibhographische beschouwingen en wetenswaardigheden over feiten, boeken en peisonen uit de kunstwereld. In katholiek opzicht zijn zijne werken niet onberispelijk doch zijn einde heeft dat geweest van een Christen.
† J B Coomans, volksvertegenwoordiger voor Turnhout en oudste lid der Kamer. Hij was dagbladschrijver, geschiedschrijver, letterkundige en romancier, en in al deze vakken toonde hij zich niet alleen verdienstelijk maar muntte zelfs uit.
Bijzonderste werken: Histoire de la Belgique, Richilde, Baudouin Bras de Fer, Episode de la Révolution Brabançonne, Jeanne Goetghebuer, Jean le Victorieux (blijspel), La Bourse et le Chapeau de Fortunatus, Etude sur la question d'intérêt matériel, Une académie de fous, Le Duel, Le Portefeuille d'un fláneur (7 bd.).
Hij stichtte of steunde de volgende bladen: Journal des Flandres, Journal de Bruxelles, Courrier d'Anvers, Handelsblad, l'Emancipation, la Paix.
Verscheidene zijner werken zijn in verscheidene talen overgezet geweest.
Dat zijne ziel in vrede ruste.
|
|