Het Belfort. Jaargang 11(1896)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 432] [p. 432] Pentecostes. Effundam spiritum meum super omnem carnem. (Joël 2 V. 28.) Den tweeden dag van 't Pinksterfeest, Zwaait de opgetogen Davidstad Voor El-Schaddai, hoog gevreesd, In plechtgewaad het wierooksvat. Ontelbaar is het biddend volk; Levieten heffen 't Hooglied aan, Terwijl zij, in een dichte wolk, Voor 't aanschijn van Elohim staan. Te midden van het feestgedruisch, Het loeien van het offervee, Ontstaat een hevig windgesuis In 't helderklaar van de etherzee. De marmren tempel beeft en dreunt, Hoe stevig ook zijn fundament Op Sion's hechten rotsmuur steunt, Die Babels stormram heeft gekend. De lampen worden uitgebluscht Met offervuren van 't altaar; De schare ontstelt, heel onbewust Van 't plotsling grauwend schemerklaar. Wie dringt daar aan het hoofd der Tien Tot in Jehova's woonplaats door? Hij wenkt en in een ommezien Leent iedereen het luistrend oor. En volk en priester en leviet Zijn als verblind door 't schittrend licht, Dat uit den Hemel nederschiet En glanst om Petrus aangezicht. [pagina 433] [p. 433] Eensklaps verstomt het stormgeluid, Ook de ongetemde wervelwind Blaast zacht den laatsten adem uit Voor hem, die kluistert en ontbindt. Vanwaar uw zending, Gahleêr? Wie spreekt, gebiedt door uwen mond? Gij zwalktet gistren op het meer Nog visschend met uw schipje rond! Het volk stroomt om d'apostel heen; Zijn stem klinkt zalvend, kalm maar sterk; Hij spreekt van dien verworpen steen, Den hoeksteen van de Nieuwe kerk; Verheerlijkt, door den Heilgen Geest, Den lijdensman van Nazareth, En vangt op 't christen Pinksterfeest Drieduizend zielen in zijn net. De Israeliet, die hier verscheen, Is de Aaron van het Nieuw Verbond; Hij heerscht, door tijd en eeuwen heen, Tot aan den jongsten morgenstond. De Wet van schrik en slavernij, Gedonderd van de barre rots, Gaat heden over 't puin voorbij Van dwang en Phariseeën trots. De Wet gebeiteld in graniet, Als borstweer tegen drift en haat, Verduistert, daar in 't blij verschiet De Liefdeleer te wachten staat. Schudt af het slavenjuk, de vrees, Verstootelingen: Heden wordt, Zegt Joel, over alle vleesch De Geest des Heeren uitgestort. En buigen wij voor God de kniên, Het is om zegen, heil en troost; Wij mogen vrij ten Hemel zien En roepen: Abba, help uw kroost! Hasselt. Karel Quaedvlieg. Vorige Volgende