Het Belfort. Jaargang 10
(1895)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||
Audegem.Audegem, zegt kanunnik Desmet, beteekent oude woonplaats; Broeckaert kan dit niet aannemen en met recht en hij zoekt een verband tusschen het woord oode en den dorpsnaam Audegem. Bernaerts, die ter oudheidkundige Academie van Antwerpen, (3e serie, tome 10), de beteekenis der Belgische oordnamen opspoorde, verzendt ons naar den ouden mansnaam Aldo. Eene oude gedaante Aldengem komt hem te stade, maar daarmede is de dorpsnaam nog niet verklaard. Zooals het uit de vergelijking met menigvuldige andere plaatsnamen blijkt, luidt Aldengem in vollen en oorbeeldigen vorm Aldingaheim, hetgene bediedt: de woonplaats der afstammelingen van Aldo. Aldo is een bekende, oudgermaansche voornaam, die in de kostelijke en onmisbare verzameling van Forstemann geboekt staat. | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
Wij mogen Audegem niet verwarren met Auwegem, die nagenoeg gelijk wordt uitgesproken. Wat is Auwegem? Daar bestond een Oudgermaansche mansvoornaam Audo. Wisselgedaanten van dien naam zult gij aantreffen in Odo, Oto, Otto, Oudo, en Outo, wier gedachtenis bewaard is gebleven in de Duitsche oordnamen Autinga, de kinderen van Audo of Auto, Odenheim, de woonplaats van Odo, Otunbach, de beek van Oto, Ottenhofen, het hof van Otto, Outenhusen, het huis van Outo, Oetingen, de kinderen van Oto. De klank au is de oorsprong van onze scherplange o en wordt in onze westnederfrankische eigennamen dikwijls verbeeld door o, zoodat het ons niet moet verwonderen de volgende gedaante tegen te komen:
Nevens Ootegem ligt Ingooigem, vroeger Ingodeghem genoemd, waar er niemand weg mede weet, zeker omdat de uitleg zoo eenvoudig is: Ingodeghem is het eng, smal Odeghem. Een verkleinvorm van Odo is Odiko. 't Gebeurt somwijlen dat een oord den naam draagt van eenen persoon en zoo komt het dat wij in de oorkonden der Petegemsche abdij van Beaulieu, door M. Amaury de Ghellinck uitgegeven, lezen op bl. 57 van le disme d'Odeke en op bl. 90 van eyghindomme ligghende in de prochie van Oedeke. | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
Dit dorp zal men eerst als de woonplaats van Odeke, Odiko gekend en aangewezen hebben. Later zal men kortweg gezegd hebben: wij gaan naar Odeke, zooals men nu pleegt te zeggen: wij gaan naar Ooike en zoo is de naam van den stichter der oudfrankische woonhalle waarrond het dorp ontstaan is, overgegaan naar het dorp zelf. Erpe zal ook een voornaam zijn, die een dorpsnaam geworden is. In 1166 zegde men villa de Herpe, het heim van Erpe, hetgene om zeggens de letterlijke overzetting is van den Duitschen oordnaam Erpeshusen, het huis van Erpe. Men weet niet te verklaren of die eigennaam Erpe verwant is met het Gotisch woord arbja, erfgenaam of met het Angelsaksensch woord eorp, bruin; een dingen is zeker, 't is dat een groot getal oordnamen en geslachtsnamen uit den voornaam Arbo, Arpo, Erbo, Erpo gesproten zijn. Wij meenen nog eenen mansvoornaam, den oudgermaanschen naam Eino te erkennen in den dorpsnaam Eijne. | |||||||
Eename.Een belangwekkende naam is deze van Eename. Laat ons naar de oorspronkelijke gedaanten gaan. Wij vinden Iham, Eyham, Eenam, drie vormen, die niet moeilijk zijn om te ontleden. Iham bestaat klaar en duidelijk uit twee deelen. Het eerste, I, beteekent water; lees in den eersten jaargang van het groot Duitsch tijdschrift van Indogermaansche taalwetenschap, Indogermanische Forschungen, eene belangrijke bijdrage, waarin er op verschillige bescheiden en ook op het gezag van onzen taalkenner Guido Gezelle bewezen wordt dat I water beteekent. Ham is een naamwoord dat men bij 't eerste | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
opzien met heim zou kunnen verwarren, maar dat daarmede in geen verband staat. Ham is een mannelijk naamwoord en komt op zijn eigen alsook in de oordnamen te voorschijn met de beteekenis van inham langs een stroom; het staat ook in Kiliaan en De Bo geboekt met de beteekenis van weide. Iham is dus een hoek of weiland op de oevers van de Schelde, dat waarschijnlijk dikwijls door den vloed overspoeld wierd. Laat ons nu tot Eyham overgaan. 't Is hetzelfde woord onder eenen anderen vorm. Het Indogermaansch ákwâ, is in 't Gotisch vertegenwoordigd door ahwa, in 't Oudhoogd. en 't Oudsaksisch door 't wegvallen der w, door aha. In 't Oudfriesch werd de h uitgestooten en de eerste beklemtoonde a, met de tweede onbeklemtoonde a, gaf ons eene lange a, die op haar eigen en in verschillende plaatsnamen water beteekent. Nevens aha veronderstellen wij *ehi in de oude Friesche sprake, waaruit onze taal ten grooten deele gesproten is. H wierd gesyncopeerd en vervangen door eene hiatusvulende j, die in onze taal door y verbeeldt wordt. Het woord eye bestaat in onze oude taal met de beteekenis van water. Laat ons de schatkamer onzer rijke middendietsche spraak openslaan, het Middelnederlandsch Woordenboek van Verdam. Wij vinden daar geen spoor van ons woord: een bewijs dat er op dien akker nog aren te rapen liggen. Onder de kostbare oorkonden van 't groot Seminarie van Brugge bewaart men den Register Generael ende Nieuwe Verlegheringhe van alle de Hofsteden, Landen ende Thienden, competerende d'abdye van Duynen. Daarin komt de beschrijving der hofstede, de | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
Groote Hemme, gelegen op Ramskappel bij Nieupoort, en op het plan dier hofstede staat een waterloop geteekend, genoemd het eyeleedeken. Er is geen twijfel dat eye hier water beteekent; 't staat er zoo duidelijk alsof wij lazen, waterleedeken; ten andere, wij hebben het geheel regelmatig van *ehi afgeleid en ons Friso-Vlaamsch woord bestaat met evenveel recht als het Oostfriesch Saterlandsch woord eje, van dezelfde bediedenis. Zooals de oudste gedaante van Eename uit I, water, en 't naamw. ham is samengesteld, zoo vinden wij in Eyham, eye, water en 't zelfde woord ham. Hoe gaan wij nu van Eyham naar Eenam? Heel eenvoudig. Hier hebben wij drie bestanddeelen voorhanden. Wij hebben eerst ee, ê, een woord dat ook water beteekent en dat uit *ehi, door het wegstooten der h, is gesproten evenals â uit aha. En nam, wat is dat? Daar hebben wij eerst eene voorgevoegde n, die voor de welluidendheid, tusschen ee en am geschoven wierd. Eeam, was toch te moeilijk om uitspreken. Gaan wij nu onzen kostbaren De Bo te rade, die ons 't slot en den sleutel van zoovele raadsels openbaart Wij lezen daar: ‘Am, weide. Die koopman in beesten heeft eenen goeden am langs de Leie, langs de Schelde.’ De Bo heeft ook Kiliaan aangestipt: ‘Am, amme, ham, pascuum.’ Am is dus 't zelfde mannelijk naamwoord als ham en de oordnaam Eename bewijst dat wij ook Ame nevens am moeten erkennen, hetgene ons een nieuw bewijs verschaft dat oordnamen vele verloren woorden bevatten en bewaren. Rijmenam, de naam van een dorp in de omstreken van Mechelen gelegen vertoont ons hetzelfde woord en Rijmenam bestaat uit am en den zwakken genitivus | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
van den bekenden voornaam Rimo. Die ontleding is even gemakkeiijk als deze van den Duitschen oordnaam Rimenvilare. Wij hebben dikwijls gedacht: wat mag Handzame beteekenen? Wij vonden geenen uitleg en troostten ons met de volgende beschouwing: wij zullen er wel eens opkomen. De weledele geschiedschrijver Amaury de Ghellinck, heeft de oorkonden uitgegeven van de abdij van Beaulieu te Petegem. In 't eerste deel van zijn Cartulaire de l'Abbaye de Beaulieu lezen wij bl. 170: ‘Ic der Niclais Crullin, prochipape van Ansaem orconde ende doe te wetene allen lieden, dat Clais van den Houke up ghedraghen hevet broeder Jhanne den Wale, twee linen ende ene halve lands litel min jof meer, ligghende binder prochye van Ansaem..’ De vorm, waaronder de dorpsnaam in deze oorkonde te voorschijn komt, vereischt geen verderen uitleg: Ansaem is de am, de ame van Ans, van Anso. Anso is een groote naam; hij is verwant met den name der Asen en beteekent god. Hier en daar moeten er Friesen of Franken dien name gedragen hebben, want wij hebben Ansbach of Anspach, de beke van Ans, Hansbeke, vroeger Ansbeke en wij vinden nog Ansinga of kinderen van Anso te Ansegem alsook een ouden Anso te Anseroeul, eenen naam, dien wij door Ansrode zouden mogen verdietschen. Wat zullen wij met den raadselachtigen naam van Daknam doen? Eene gedaante van 1156 geeft ons Dackenham, die wij heel gevoeglijk in den zwakken genitivus van Dacco of Tacco en hetzelfde woord ham ontleden. | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
Okegem.Wat is er nu nog bewaard gebleven uit den tijd onzer voorouders, uit den tijd der oude Germanen? Wie gaat er nu nog, even als de oude Germanen, met een korten, wollen lijfrok en een nauw sluitend beenendeksel gekleed? Wel is waar, in oorbeeldige streken, zooals in Friesland bij voorbeeld komt men nog eenige sporen van oude kleederdracht tegen. Wie bouwt er nu nog huizen en wie legt er nog hofsteden aan zooals de oude Germanen deden en zooals diepgrondige en merkwaardige navorschingen nopens hunne bouwkunde ons vertoonen? In Friesland bestaat de Oudfriesche trant nog en kan men den eigenaardigen Oudfrieschen bouwtrant nog waarnemen; maar bij ons in 't meeste deel der Vlaamsche gewesten kan men niets meer gadeslaan en in 't bloote, langs de zeekusten, verdwijnen ook de laatste kenmerken van Friso-Vlaamschen bouwtrant. Wie spreekt er nog de taal onzer voorouders? Onze taal is uit de krachtige gewestspraken der Friesen, der Franken en der Saksen gesproten; maar menige klanken zijn gewijzigd; menige krachtige uitgang is sedert lang versleten; in den loop der eeuwen, onder den invloed der klankwetten, is er niets dat meer van wezen verandert dan de taal. Iets is er toch nog overgebleven. Daar worden nog Vlamingen gevonden die letterlijk dezelfde namen dragen als hunne Friesche en Frankische voorouders; in Friesland zijn die namen nog menigvuldig als voornamen in zwang, maar bij ons zijn ze alevenwel tot de maagschappen overgegaan. Menschen heeten nog Ide of Wibo, zooals 't voor duizend of tweeduizend jaar het gebruik was. Bij ons komt men nog hier en daar den naam van Hocke tegen: 't is ook een Oudgermaansche | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
mansvoornaam, die uit vroeger tijden is blijven bestaan. Waarom wierd die naam aan de Friesen gegeven, die in Friesland woonden, waar ze Tacitus vond en waar wij ze nog ter zelfder zate als een merkwaardig en zelfstandig volk aantreffen en ook aan de Friesen, die in Vlaanderen kwamen aangeland en hunne woonsteden in 't land der Menapiers hebben gevestigd? Omdat Hocke een bekende en befaamde naam moet geweest zijn onder de Friesen, omdat Hocke de held was van eene Angelfriesche sage, van den kamp in Finrsburg namelijk, een tusschenzang van den Beowulf waarin een strijd tusschen de Angelsaksen en de Friesen wordt verhaald. Finn, de Friesche koning, was gehuwd met Hildeburg, de dochter van den Angelsaks Hocke en de andere Hockinga. Hnoef en Hengest bevinden zich met hunne mannen in Finnsburg, waar zij genoodigd en getogen waren om een vredeverdrag met Finn te sluiten. Het vuur der vijandschap is echter niet uitgedoofd en Finn wacht een gunstig oogenblik af om zijne gasten te lijve te gaan. Dezen echter door dreigende woorden of nijdige blikken vermaand, zijn op hunne hoede. Zij hebben zich met hunne wapens te slapen gelegd en eenigen zelfs houden de wacht. Licht straalt in den nacht. - Is 't de morgen die aanbreekt, vraagt Hengest, of vliegt er een vurige draak rond of is de top van dezen halletoren in vuur en vlam geschoten? - Neen, antwoordt zijn broeder; uitgeruste vijanden komen ons ten kampe dagen. Men hoort de krijgsvogels zingen en de speren op de schilden weêrklinken. De maan komt te voorschijn van achter de wolken. Het oogenblik der handeling is gekomen. Hij wekt zijne mannen, die hunne zwaarden grijpen en naar de beide deuren der halle snellen om ze tegen den aanval te verdedigen. Zwarte raven vliegen om de halle; de zwaarden | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
schieten vonken en stralen alsof gansch Finnsburg in brand stond. Schilden en helmen vliegen aan stukken; de bodem dreunt; vele helden vallen in den strijd, maar de verdedigers der beide deuren houden stand vijf dagen lang... Op 't einde sneuvelt Hnoef; hij wordt door Hengest bloedig gewroken; ook de zoon van Finn en Hildeburg verliest het leven en Finn ziende dat hij de Hockingen niet kan bedwingen sluit een verdrag door duurbare eeden bekrachtigd. Dan worden de lijken van Hnoef, van Finns zoon en van al de gesneuvelden, omringd van hunne wapens, op den brandstapel gelegd. Hildeburg verheft den lijkzang; de vlamme kronkelt omhoog en verteert de lijken van al dezen, die van beide kanten, van den kant der Angelsaksische Hockinga en van den kant der Friesen in 't gevecht bezweken. Verdere gevechten worden nademaal geleverd, waarin Finn, de friesche koning ook den dood vindt en waarna Hildeburg, de dochter van Hocke, door de Hockingen weder naar heur land wordt teruggevoerd. Men placht de namen der helden, die de volkszangers in hunne sagen verheerlijkten, aan de kinderen te geven: daarom is het niet te verwonderen dat bij de Angelsaksen, bij de Friesen en ook bij de oude Vlamingen menschen gevonden wierden, die Hocke geheeten wierden en dat er hier en daar Hockinga of kinderen van Hocke gewoond hebben. De beeltenis van Jarich van Ockinga hangt nevens de beeltenis van vele andere Friesen in 't merkwaardig Friesch museum van Leeuwarden. Hockinga waren er ook in Vlaanderen gevestigd, namelijk te Hockingem (1200) of in vollen vorm Hockingaheim, de woonplaats der afstammelingen van Hocke. Opdat ge niet zoudt verdolen, zullen wij u | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
zeggen dat het meervoudig naamwoord hetwelk hier in 't spel is, verbogen wordt als volgt:
zoodanig dat wij mogen spreken van de Hockinga en ook dien vorm in den genitivus met heim verbinden. Wat heeft Okegem nu daarmede te maken? Okegem is dezelfde naam, die in den loop des tijds den onstandvastigen boekstaf h heeft verloren, die in 't begin der woorden meermaals wegvalt of ook soms geplaatst wordt, waar het niet noodig is. | |||||||
Petegem.Bado was een bekende en gekruikelijke eigennaam onder de Germanen; zijne beteekenis heeft men tot heden toe, naar onze wete, nog met zekerheid niet kunnen vaststellen. Door het wisselend spel der klanken ontstonden allerlei verwante gedaanten van dien naam en zoo vindt men in de oorkonden van de vroegste middeleeuwen nevens Bado, Pato en nevens Bedo, Peto. Een Frank moet dien naam van Peto gedragen hebben. Hij vestigde zijne oudfrankische woonhalle op de oevers van de Schelde, waar hij de bosschen in akkers herschiep voor zijn koorn en de moerassen langs het water uitdroogde en verbeterde tot weilanden voor zijn vee. Zijne afstammelingen bleven rond de voorvaderlijke, erfelijke zale wonen, zij kregen volgens het taalgebruik van die tijden, den naam van Petinga hetgeen te bedieden heeft, de kinderen van Peto en de zate waar ze iedereen langs de Schelde wist wonen, de zate waar zij hun heim gevestigd hadden, verwierf den naam van Petingaheim. | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
Toen de geloofsbode deze vrome Germanen tot het christen geloof bekeerd had, toen er daar eene kerk en wellicht eene school gebouwd wierden, was de stamzate der Petinga, het dorp van Petingaheim geworden. Lees de middeleeuwsche latijnsche of ouddietsche oorkonden en ge vindt daar het dorp vermeld onder de gedaante van Petinghem, een vorm die reeds eenige wijziging en verkorting ondergaan heeft. Petegem zegt men nu: maar 't is niet moeilijk onder de huidige gedaante, den ouden vorm en de oude beteekenis terug te vinden, welk ons een sprankel der voorvaderlijke beschaving als ook den oorsprong van het dorp vertoonen Petegem beteekent dus de woonplaats der afstammelingen van den ouden Frank Peto, die op de oevers van de Schelde zijn deel der veroverde bezitting van het Roomsch keizerrijk heeft verkoren. Veronderstel nu eenen Bado, kort van gestalte of bijzonderlijk geliefkoosd om zijne minzame geaardheid: de naam zal dit vertolken; wat nu gebruikelijk is, was vroeger ook in zwang en onze kleine, welbeminde Bado, zal den naam verwerven van Badilo, die deze omstandigheden te kennen geeft. Het frankisch stamgezin, waar Badilo de stichter van was, kreeg ook den naam van Badilinga en het frankisch heim waar zij woonden, wierd evenals zoovele andere zaten van de Germanen gedoopt met den naam van Badilingaheim. Dat oord heet Badelenghem in 1225 en men spelt den dorpsnaam nu Baeleghem in 't Fransch en Balegem in 't Vlaamsch. Niet moeilijk, niet waar, om onder die gedaante de woonplaats der afstammelingen van den kleinen Bado te erkennen. Van Petegem naar Balegem is de afstand minder dan men bij 't eerste opzien zou vermoeden. | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
Roosbeke.De klank der scherplange o, die nu uit de beschaafde Nederlandsche uitspraak verbannen is, maar die in Zuid-Nederland door E.H. Bols en vele andere taalkenners nog verdedigd wordt, vertegenwoordigt in onze Dietsche taal den Germaanschen tweeklank au. Daar zijn ook eenige gevallen, waarin de scherplange o, de zachtlange o ontsproten is. Zelfs de korte o wordt soms in de uitsprake door eene scherplange o verbeeld. In sommige streken, namelijk te Isegem, zegt men floossche met eene scherplange o. Floossche wordt gezeid voor flossche en deze korte o is omklank van a, evenals het woord flesch der beektaal door klankwijzing uit het oorspronkelijk Middendietsch woord flasch ontstaan is, dat in de spreektaal nog bewaard wordt. Een dergelijk verschijnsel kunnen wij waarnemen in den plaatsnaam Roosbeke waar nu de o-klank scherplang wordt uitgesproken. De oude gedaante van dien oordnaam is Rosbeka. Toen men hem niet meer verstond, heeft men er Rosebeka van gemaakt, dat later als Roosbeke werd gespeld en uitgesproken. Sommigen vinden in dien dorpsnaam de beek van Rosa, Roosje en Willems doet die beek tusschen de roozelaars vloeien en ontleent haren naam aan die welriekende bloemen. Hoe heeft men aan Rosbach niet gedacht, eenen naam die de Duitsche gelijkenis vertoont van onzen Dietschen dorpsnaam en duidelijk gezien hoe deze naam uit twee gemakkelijke deelen bestaat te weten uit het woord beek en het bekend woord hros, ros, peerd? | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
Wortegem.In eene oorkonde van 1377 lezen wij dat Jan van den Dorpe aan Jan Guddinc renten van gronden verkocht, gelegen te Warteghem. Deze gedaante biedt ons de verklaring van den dorpsnaam Wortegem. Vonden wij oudere vormen, ze zouden als Wartinghem te voorschijn komen en vroeger nog ongeschonden als Wartingaheim. Aangezien de inwoners van Wortegem nu nog Westnederfrankisch spreken of liever eene gouwsprake die er van afstamt, zoo mogen wij met recht vermoeden dat een Frank daar zijne zate heeft gevestigd. De naam der oudfrankische woonhalle, die later het middenpunt van een dorp wierd, heeft ons den naam van den stichter bewaard, den ouden, bekenden, germaanschen mansnaam Warto, en Wartingaheim, waar zijne nazaten bleven wonen beteekent: de woonplaats der afstammelingen van Warto. Deze eigennaam, in denwelken wij den naamstam vard aantreffen, is verwant met het Oudhoogd. woord wart, bewaker, en komt als eerste lid te voorschijn in den mansnaam Wartman, en als tweede naamdeel in verschillige namen zooals Edward, Godoward enz. Wat Wortegem uit Warteghem betreft, het is niet zeldzaam dat o uit a ontwikkelt achter w. Laat ons nu eenige plaatsnamen onderzoeken, welke aan dezelfde bestanddeelen als Wartingaheim hun ontstaan te danken hebben en welke iedere lezer heel gevoeglijk zal kunnen ontstukken. 1o Adegem. Eene gedaante van 840 luidt Addingahim, hetgene beteekent: de woonplaats der kinderen van Ado. Nakomelingen van Ado of Addo woonden ook te Adinga, zooals deze naam het uitgeeft en te Adinchusen in Duitschland, verder nog in Vlaanderen te Aigem, vroeger Addingem (1119), in volle gedaante Adingaheim. | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
2o Baardegem. Bardingaheim is de woonplaats der kinderen van den Germaan Bardo geheeten, even als een Germaansche naamgenoot, die Bardingthorp stichtte in de omstreken van Detmold en een andere die eerst het Bardinkhof bewoonde te Aalten in Gelderland. 3o Baaigem. Dit dorp droeg vroeger den naam van Badengem. Badingaheim is de woonplaats der kinderen van Bado, een wisselvorm van Pato, Peto, den stamvader der Petinga en Beto, den stamvader der Betinga, die te Betingaheim, Bettenchem, Betekom gehuisvest waren. 4o Bavegem. Bavingaheim is de woonplaats der kinderen van Bavo, Baue, den vader der Bauwens. 5o Erembodegem. Herenbaldeghem (1125) wil zeggen stamzate der kinderen van Herenbald. 6o Gothem. Dit dorp staat in eene oorkonde van 967 en ook bij Forstemann als Gutdingahem vermeld. Eenige regels hooger spraken wij van Jan Guddinc. Guddinc beteekent zoon van Gudo of Guddo ook den naam van den man, wiens kinderen Guddinga geheeten, de eerste bewoners van Gothem waren. 7o Grimmingen. 't Was vroeger Grimminghem of de woonplaats der kinderen van Grimo of Grimmo. 8o Hillegem. 't Was Hillenghem in 1230, van Hillo en de vlaamsche weergade van den Hollandschfrieschen plaatsnaam Hillegom, 9o Idegem. Dit dorp droeg den naam van Idenghem in 976. Idingaheim is de weergade van den Gelderschen plaatsnaam Idinkhof. Johan Winkler schrijft in de Nomina Geographica Neerlandica III, bl. 313: ‘In den regel zijn de plaatsnamen niet zoo gereedelik te verklaren; in den regel zijn ze, in hunne hedendaagsche formen, daartoe te zeer verbasterd, ingekort, versleten. Of ook de mansvoornamen, die er aan ten grondslag liggen, zijn heden ten dage nog slechts in de Friesche gouen in zwang, maar in Gelderland grootendeels, en in de andere Nederlandsche gewesten reeds geheel uitgestorven, | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
en bij den volke vergeten. Zoo erkent de Fries, die zijne oude volkseigene mansnamen nog kent en in gebruik houdt, zonder veel moeite in de Geldersche plaatsnamen Gellikum en Gelkenhorst, Ellekom, Bennekom, Abbinc, Bannink, Idink zijne mansnamen Gelke, Elle, Benno, Abbe, Ide enz., die aan de plaatsnamen ten grondslag liggen; terwijl Gelderslui zelven en andere Nederlanders, van het bestaan dier mansnamen onbewust, ze ook in die plaatsnamen niet kunnen erkennen.’ 10o Landegem. De voornaam Lando is nergens beter in vadersnamen bewaard dan in Vlaanderen. De kinderen van Lando droegen den naam van Landinga en hunne zate heet nu nog Landegem. Veel meer verbasterd, min herkenbaar, min Oudgermaansch van voorkomen, zijn de soortgelijke namen van Lendinga of Lenningen tusschen Diedenhoven en Trier en Lentinchofa of Lendikon in de omstreken van Zurich. 11o Leupegem. Dit dorp is de woning van Lupus, zegt kanunnik Desmet. De klank eu beantwoordt aan het Middendietsch ue. zoodat het ons niet verwonderen moet, vroeger Luepengem aan te treffen. Middendietsch ue beantwoordt aan den Oudgermaanschen klank iu, zoodat de voornaam Liupo, die waarschijnlijk met lief verwant is, aan dezen dorpsnaam tot grondslag heeft ge liend en dat de Frank Liupo de stamvader is der Liupinga, die Leupegem voor Vlaanderen gewonnen hebben. 12o Mooregem. Wij vinden Moringehim in 967. Niet enkel in Vlaanderen, maar in verschillige streken in Duitschland, hebben er Moringen of afstammelingen van Moro, Maur, Moor gewoond. 13o Oordegem. Dit dorp staat als Ordingem veroorkond in 1125. Forstemann kent den naamstam Ort, die te voorschijn komt in de namen Ort, Ordwig en Ordulf. Een Orto of Ordo moet ook bestaan hebben, zooals de samengestelde naam Ordwig het laat gissen en de Ordingen van Ordingem, van | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
Ordingen of Ordanges in Limburg en Ordinchusen in Duitschland het doen vermoeden. 14o Singem. De naamstam Sig is met Oudhoogd. sigu, zegepraal, verwant. De zeer gebruikelijke voornaam Sigo of Siggo beteekent dus Victor. Sigginga zijn kinderen van Siggo en Siggingehem (967) is de woonplaats der Siggingen. Johan Winkler veronderstelde vroeger dezen uitleg van Singem, zonder de oude gedaante te kennen. 15o Zomergem. Volgens kanunnik Desmet beteekent de naam van dit dorp, eene verblijfplaats voor den zomer. Het droeg den naam van Sumeringehim in 967. Het is niet moeilijk daaronder den eigennaam Sumar te herkennen, waaraan wij 't ontstaan van onzen dorpsnaam te danken hebben en welke verwant is met het w. sumar, zomer of sûbar, zuiver. Er ligt meer dan een Sumeringen in Duitschland. 16o Zonnegem. 't Was Sonnegem in 1173. Sunno, Sonno, Suno en Sono zijn wisselnamen. Sonnegem is de verloopen gedaante van Sonningaheim, de woonplaats der kinderen van Sonno. Ge mocht wellicht twijfelen aan onzen uitleg, beste lezers. Ziet hier hoe wij te werk gaan. Wij aanschouwen Sonnegem en wij zeggen zonder nochtans van iets te weten: Er bestaat een Oudgermaansche voornaam Sonno. Sonning beteekent dus: zoon van Sonno. Wij zeggen ten tweede: er hebben elders op Germaansch grondgebied ook nog Sonningen gewoond en de benaming van het oord waar zij gehuisvest waren, moet nagenoeg van maaksel en beteekenis met Sonnegem of Sonningaheim overeenkomen. En inderdaad, korte opzoekingen komen onze veronderstellingen bevestigen. Daar bestaat een eigennaam Sonno en daar ligt een Sonninghuson in de omstreken van Munster. J. Claerhout. |
|