| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Bibliographie de l'histoire Belgique, par H. Pirenne. - Gand, 1893, 80, xvi-230 p. Prix fr. 4,00.
Hoogleeraar Pirenne heeft getracht voor de geschiedenis van ons land eene systematische bibliographie samen te stellen gelijk Dahlman en Monod het voor Duitschland en Frankrijk gedaan hadden, en dit wel door de aanduiding der geschiedkundige bronnen en der voornaamste werken over ieder tijdvak in 't licht gekomen. Ons dunkens is hij er heel goed in geslaagd, en heeft hij een allernuttigst werk uitgegeven hetwelk onontbeerlijk zal zijn voor al wie zich met onze vaderlandsche geschiedenis onledig wil houden. Met genoegen bemerkt men dat de heer Pirenne - een der zeldzame Walen die onze taal verstaan en zelfs spreken, - niet verzuimd heeft de voornaamste Vlaamsche boeken aan te halen; zijne bibliographie is ook met eene gewetensvolle onpartijdigheid samengesteld. Voor eene toekomende uitgaaf zullen wij hier eenige werken aanduiden die er goed in vermeld zouden kunnen worden.
Algemeene bibliographie: De Potter, Vlaamsche Bibliographie, Gent, 1893; - Catalogue de la bibliothèque du Ministère de la Justice; - J. Broeckaert, Dendermondsche Drukpers, Dendermonde, 1890; - nr 48 en ook nr 170 Wàuters: hier zal de grondige studie van Prof. Reusens (Questions de chronologie et d'histoire, Louvain, 1893), in dewelke de chronologische wetenschap van den heer Wauters op zulke wetenschappelijke wijze gehekeld wordt, allerbest op hare plaats zijn.
Aardrijkskunde: nr 146. Het werk van Blink is volledig. Amsterdam 1889-1892, 3 d.; wij zouden er bijvoegen: Schuiling, Aardrijkskunde van Nederland, Zwolle, 1891; - H. Blink, Nederland. Handleiding bij het onderwijs in de aardrijkskunde van Nederland, Amsterdam, 1893; - Vifquain, Des voies navigables en Belgique, Bruxelles, 1842; - Voies navigables de la Belgique. Recueil de renseignements. Bruxelles, 1880, 2 d. - Zeuss, Die Deutschen. München, 1837; - de St. Genois, Les voyageurs belges du XIIIe au XVIIe s. Bruxelles, 1846; - J. Staes, Antwerpsche Reizigers, Antwerpen, 1883.
| |
| |
Nr 464: bij het werk van Bergman, Geschiedenis der stad Lier, vindt natuurlijk zijne plaats het werk van E. Mast, Geschiedkundig Liersch Dagbericht, Lier, 1889. Hier zouden wij ook het werk van Kuyl over Gheel en de H. Dymphna graag vermeld zien.
404 over Dendermonde: Wytsman, Notice historique sur la ville de Termonde, Gand, 1849.
Over de beroerten der 16e eeuw hadden de werken van den heer Goetschalcx ook verdiend vermeld te worden.
Over de omwenteling van 1830: Bartels, Documents historiques de la révolution belge, Bruxelles, 1836 (eerst in 1834 verschenen onder den titel: Les Flandres et la révolution belge); - Grahame, Oogslag over Frankrijk en de Nederlanden, Brugge, 2 d., 1832-34.
Niettegenstaande deze en andere leemten onvermijdbaar in een werk van dusdanigen aard, aanzien wij het boek van Prof. Pirenne als zijnde van de hoogste wetenschappelijke waarde. Wij bezitten nu eindelijk eene grondige bibliographie onzer geschiedenis: men zal ze in eene toekomende uitgave kunnen verbeteren, maar onnoodig zal het zijn er nog nieuwe samen te stellen.
Adolf de Ceuleneer.
Toen het bovenstaande in handen was van den Zetter, ontving de redactie van het Belfort een tweede artikel over het besprokene werk, dat, onzes inziens, niet zonder nut kan medegedeeld worden:
Men mag den verzamelaar voorzeker dankbaar zijn voor hetgeen hij mededeelt, maar men moet tevens betreuren dat hij zooveel verzwijgt. Hij geeft (bericht hij op den titel) enkel eene Catalogue... des sources et des ouvrages principaux relatifs à l'histoire de tous les Pays-Bas, maar wie beslist, welke de ‘voornaamste’ der uitgegeven historieboeken zijn? Wat b.v. voor het onderwijs des hoogleeraars van minder belang kan wezen, kan als onmisbaar worden beschouwd door eenen anderen.
De heer Pirenne heeft (zegt hij) vooral wetenschappelijke werken aangeduid, en hij heeft getracht ten minste slechts zulke schriften te vermelden, welke bijzonderheden behelzen die men nergens elders ontmoet. Goed, maar zijne keuze moest breeder geweest zijn; als hij b.v. Ant. Bergman noemt, mag hij Kuyl niet vergeten, noch Stockmans, noch Moulaert, noch Samyn, noch de Seure, noch Pieters, noch van Cauwenberghe, noch van der Straeten (Communautés d'Audenarde; Aldenardiana), noch Bierre, noch Tanghe, die monographieën leverden van gemeenten, waaromtrent nergens elders één woord te vinden is. Beleeft het boek des hoogleeraars eene tweede uitgave, dan zal hij wel doen, het te volledigen.
Bij het aanvullen vergete hij niet, de Nederlandsche tijdschriften te vermelden, die 't meer verdienen dan b.v. de door hem aangehaalde Halletoren. Kent hij de Eendracht, het Nederlandsch Museum, de Dietsche Warande, de Jaarboeken van het Willems- | |
| |
en Davidsfonds, de Vlaamsche School, de Vlaamsche Kunstbode, Dichten Kunsthalle, het Taalverbond, het Belfort, het Nederduitsch Tijdschrift, Rond den Heerd, het Brabandsch Museum, de Annales de la Société royale des Beaux-Arts et de Littérature de Gand niet?
De volledige Bibliographie de l'histoire de Belgique is nog te geven; zij bestaat - of liever bestond? - en werd te Luik, een tiental jaren geleden, bekroond. Het werk ware reeds lang in 't licht gekomen, had niet zeker persoon, zijnen naam willende hechten aan eene allernuttigste uitgave van blijvende waarde, het, onder wij weten niet welk voorwendsel, gansch ‘omgewerkt’, dit is: de indeeling en de alphabetische orde vernietigd, en van het verbroddelde eene eerste aflevering laten verschijnen, zóó gebrekkig, dat het daarbij blijven moest.
Wij weten niet, in wiens handen de twee, zeer aanzienlijke, bekroonde handschriften gevaren zijn; één persoon heeft, 't is te denken, tot heden uitsluitelijk genot van eenen arbeid, die gedaan werd in 't belang van al de beoefenaars der historische wetenschap, en voor welken, bedriegen wij ons niet, de Regeering, een hulpgeld heeft toegezegd. Zou het geen tijd worden het werk, dat jaren arbeid heeft gekost, en niet alleen de in België gedrukte schriften vermeldt, maar ook alles wat in Frankrijk, Duitschland en Noord-Nederland over ons land en volk geschreven is, uit den hoek te halen en dienstbaar te maken voor allen, die belang stellen in den voortgang der geschiedkundige studiën?
Fr. de Potter.
Waarheid en Droomen door Jonathan. Achtste drak, vermeerderd met een naschrift, behelzende: Losse bladen uit de geschiedenis van het boek. - Leiden, E.J. Brill.
Den achtsten druk van een werk dat voor 't eerst meer dan vijftig jaren geleden het licht zag, te bespreken op dezelfde wijze als het nieuwe werk dat gisteren of eergisteren verschenen is, - men begrijpt het, - dat gaat niet aan; zelfs niet, wanneer zooals hier het geval is, die achtste druk met een allerbelangrijkst naschrift werd verrijkt.
Want het feit zelf dat een Nederlandsch boek zoo langen tijd maar altijd voort lezers vindt, en dat na eene halve eeuw eene achtste uitgave, voor het volk bestemd, kon ondernomen worden, waarborgt voldoende zijne waarde.
Weinigen echter, hier in België, kennen het.
In de laatste jaren is de Camera obscura van Hildebrand-Beets al meer en meer ten onzent gelezen en bestudeerd geworden: in menig athenaeum diende het tot schoolboek voor de hoogste klassen; en het is een verheugend verschijnsel dat de aanvankelijk zoo lastige lezing van dit werk bij de meesten langzamerhand tot eene lievelingslectuur werd, ook ná het voleindigen der studiën.
Nu, een boek in denzelfden aard is dat van Jonathan-Hasebroeck.
Beide werken, bijna gezamentlijk in 1840 ontstaan, vertegenwoordigen de toen heerschende humoristische richting in de letterkunde. Beide zijn verzamelingen van schetsen, verhaaltjes en beelden: Hilde- | |
| |
brand meer verhalend, Jonathan meer schetsend; Hildebrand meer strevend naar het opmerken en het weergeven van de uiterlijke wereld, Jonathan meer naar ontleden en het beschrijven van de innerlijke wereld, van de aandoeningen van het hart en gemoed.
De keurigheid van vorm welke beide werken onderscheidt, schijnt eilaas, al meer en meer verloren te gaan. Bij Hildebrand is die vorm meer afgewisseld, en soms zoo vreemd en zoo gewild-grillig dat de zin er minder duidelijk om wordt. Bij Jonathan is alles eenvoudig, en vloeiend en helder als bronwater; en veel, veel is er te leeren uit die rijke, reine taal, onverbasterd en onvermengd, voor diegenen onder de Vlamingen die gevoelen dat het hun alleen dan mogelijk is hunne taal behoorlijk te kennen, wanneer zij die taal gaan afluisteren in Noord-Nederland, wier zinbouw en wendingen onder den invloed van het Fransch tot hiertoe zoo veel minder te lijden hadden.
Geen geschikter boek om mede te beginnen, dan juist deze Schetsen en Beelden. Er ligt, wat den inhoud betreft, die roerende gemoedelijkheid in welke Conscience in zijn romans zoo volksgeliefd maakte gansch Vlaanderen door. En geene bladzijde komt er voor, waar men niet een oogenblik lang de oogen mijmerend uit het boek opheft, de ziele zoet gestreeld door plotseling herlevende herinneringen, aan de dagen der zalige kindsheid, aan den ouderlijken haard, aan het opkomen der jeugd en haar spoedig voorbijgaan.... Pas hebt ge eenige bladzijden gelezen, of daar bemerkt ge, dat onbewust gij voor den schrijver de warmste genegenheid, de levendigste belangstelling hebt opgevat. En dan gaat hij voort met U in te wijden in zijn zieleleven. Al zijne gewaarwordingen, zoete en zure, laat hij U met zich deelen. Zijne gelukkige dagen herinnert ge U alsof gij zelf ze geleefd hadt; zijne vrienden, alsof ge zelf het waart, die zoo menigen stillen handdruk met hen wisseldet. En van vijanden gewaagt Jonathan niet, omdat er in zijn boezem zóóveel vriendschap schuilt, dat voor onvriendschap ook maar geen hoekje mocht overschieten.
Wij sluiten met den wensch dat deze 'achtste volksuitgave van Schetsen en Beelden ten minste eenige nieuwe lezers in Vlaamsch-België moge aanwinnen. Eenige is genoeg: hebben die eerst maar het boek genoten en lief gekiegen, zoo zullen zij er wel genoegzaam voor ijveren dat meer anderen het te lezen en te genieten bekomen.....
En diegenen welke de Schetsen en Beelden reeds kenden, al zijn ze niet talrijk, bevelen wij het boek aan om het hoofdstuk dat er thans bijgekomen is, en den ganschen inhoud als het ware verklaart en toelicht, met zijn ontstaan te verhalen en de lotgevallen te schetsen van zijn vijftigjarige loopbaan.
Gent.
S.
Kortrijk in 1302 en de Slag der Gulden Sporen, door Theodoor Sevens, Kortrijk, Eug. Beyaert.
Ziehier weder een nieuw werk van den onvermoeibaren schrijver
| |
| |
die zijne beste krachten besteedt tot het ophelderen van ons grootsch verleden en tot verheerlijking van Kortrijk, zijne geboortestad bij aanneming.
Van zijne hand hebben wij immers reeds: Vlaanderen voor en tijdens het bewind der Geuzen; Kortrijk in het verleden; Vlaamsche dichters en prozaschrijvers van Kortrijk; Geschiedenis der abdij van Groeningen en de levenschetsen der Kortrijkzaansche beroemdheden Palfyn, Van Dale, Snellaert, Robbe en Mgr de Haerne.
Zooals men weet bestaat er over den roemrijken Gulden Sporenslag hetgeen men zegt de Vlaamsche en Fransche versie, deze laatste de overwinning der Vlamingen willende toeschrijven niet aan den moed onzer voorouders maar aan de grachten welke zij tot strikken gegraven hadden. De Heer Sevens vergenoegt zich niet de Vlaamsche versie bij te treden, hij bewijst ze op stellige en vaste gronden.
Het werk met twee kaarten opgeluisterd wordt verkocht ten voordeele van het oprichten in 1902 (600ste verjaardag van den slag) van een monumentalen Leeuw op Groninghenkouter.
Brussel.
A.
Victor Nickmans. - Eerstelingen in dicht en proza. Hasselt, St. Quintinus-Drukkerij, 1892.
Geachte Lezer,
Ziehier de bloemen mijner jeugd,
Ziehier mijne eerstelingen
Die godsdienst, vaderland en vreugd
Met blij gemoed bezingen.
Mijn doel was: oefening der kunst,
Een wit van elk geprezen.
Ook bid ik slechts om ééne gunst:
Mocht gij toegevend wezen!
Een aardige inval van den schrijver, dunkt het U ook niet, aldus den lezer en beoordeelaar reeds bij het openslagen van het netgedrukt boekje de klauwen zijner kritiek zeer ootmoediglijk en op de alleronschuldigste wijze te doen intrekken?
Wanneer men over dat ‘Geachte lezer’ en over dat ‘wit van elk geprezen’ al eens geglimlacht heeft, dan moest men werkelijk boos aangelegd zijn om in de stukjes die volgen niet eerder het goede te zoeken op den voorgrond te stellen.
Nu, noch in den vorm, noch in den keus der stof noch in de behandeling ervan, is er iets bijzonder buitengewoons: de verzen zijn door den band eentoonig-vloeiend, per koupletten van vier; in den keus der stof is de schrijver te werk gegaan zooals meest alle jonge Flaminganten, wien 't eens heeft gelust wat rijmen aaneen te flikken: 1o lof der geboorteplaats, 2o lof van Vlaanderen, 3o varianten op allerlei kleine tafereeltjes enz., zooals: de visschersvrouw die op haren man wacht gedurende den storm, het vallen der sneeuw, Kerstnacht, St. Niklaasdroom, enz. 4o een paar vertalingen.
| |
| |
Dat de Lof van het Bier
‘den koning aller dranken,
Een koning die geen troon begeert,
Maar die, op steenen of op planken,
Verborgen in het vat regeert’
er niet bij ontbreekt, stippen wij met veel vergenoegen aan ter eere van de door-en-door Vlaamsche inborst van onzen jongen zanger.
Onder de prozastukjes hebben wij vooral met genoegen gelezen het opstel over ‘het kamprecht in de middeneeuwen’.
Deze Eerstelingen, zooals meest alle eerstelingen, vertoonen een dubbel gebrek: te veel conventie, te weinig doorschemeren van de persoonlijke eigenwaardigheid van den schrijver. Slaagt deze erin, wanneer hij ten tweede male voor het publiek optreedt, zich te ontdoen van de conventie en niet, zooals nu, beurtelings Pier, Jan of Klaas te zijn, maar eens vooral Nickmans zelf, en niemand anders, zoo zal hij aan het hoofd van dien tweeden bundel zijne innemende en ontwapende Lezer-begroeting die toch ook meer of min komisch doet, met kalmen gemoede achterwege mogen laten.....
Brugge.
S.
Le Minimum de Salaire, par Arthur Verhaegen. Gand, imprimerie ‘Het Volk’ et A. Siffer. Prijs fr. 0,50.
Veertig bladzijden, juist. Meer heeft de heer Verhaegen niet noodig gehad om het moeilijke, ingewikkelde vraagstuk van 't minimum van dagloon in de openbare aanbestedingen klaar en duidelijk, en volledig tevens, uiteen te zetten.
Eerst wordt met de grootste zorg en de meeste stiptheid het vraagstuk zelf toegelicht en bepaald, om allen mogelijken twijfel en alle misverstand over den aard van het gevraagde vooraf uit den weg te ruimen.
Uit het feit dat de Staat werkelijk anders niet is dan een groote handelaar (niet een wetgever), waar het openbare aanbestedingen geldt, wordt vervolgens de zedelijke verplichting van den Staat afgeleid, om te zorgen dat de onrechtstreeks door hem gebezigde werklieden van hunnen arbeid kunnen bestaan.
Dat er eene proefneming dient gedaan te worden met het stelsel van dagloonsminimum; op welke wijze die proefneming moet geschieden; en ten slotte hoe weinig steekhoudend de verschillende opwerpingen zijn welke men tot in de Kamers toe ziet maken; ziedaar de bijzonderste punten die in 't overige van het betoog nog worden behandeld.
Wij kunnen het niet genoegzaam aanbevelen, zoo om zijne duidelijkheid als om zijne volledigheid. En wij twijfelen er niet aan of weinige lezers zullen aan de overtuigende kracht kunnen weerstaan, die er van uitgaat.
Gent.
H.
‘Dertien linden’ in 't Vlaamsch overgebracht door E. De Lepeleer, 2de Druk. Groot en schoon boekdeel van 404 bladz. gr. in-8o. Gent, A. Siffer, St Nicolaas G. De Puysselaer, Prijs fr. 4,00.
| |
| |
Zoo men de eerste overzetting ‘verdienstelijk’ mocht heeten, zal de tweede haast ‘meesterlijk’ genoemd worden. Veel, oneindig veel verbeteringen zijn er aan gebracht. Zonder te spreken, noch van de ‘Bijlage’ die, elken zang samentrekkende, den gang en de eenheid van het gedicht doet uitschijnen; noch van sommige welgepaste taaluitleggingen, die de geleerde bewerker er hier en daar ingelascht heeft; noch van eene nieuwe plaat ‘Elmar bij Abt Warin’ naar eene meesterlijke schildering van Jozef Janssens: is de vertaling, in haar eigen beschouwd, alleszins lofweerdig. Zuiver als taal, - als Vlaamsche taal, wel te verstaan; gemakkelijk om lezen; en bovenal veel letterlijker naar den oorspronkelijken text. Men ziet bij de eerste lezing dat de vertaler de wondere schoonheid van Dr Weber zijn gewrocht gevoeld heeft; en, 't zij te zijner eer gezegd, op treffende wijze geeft hij ze weer. 't Is deugdelijke poësie, die van Dr Weber en Mr De Lepeleer: zij dient door den geletterden Vlaming gekend en doorgrond te worden. Dat de eerste uitgaaf zoo gauw uitverkocht wierd, is eene eer voor onze Vlaamschen letterwereld.
A.F.
The literary reader for the young, par J. Kaufmann. - Liège, Dessain, 1892, viii-146-lxxxxiv p.
Eenieder weet welke moeilijkheden een vreemdeling te overwinnen heeft om daartoe te komen het Engelsch op eene degelijke en zelfs op eene verstaanbare wijze uit te spreken, alhoewel wij niet aannemen wat maar te dikwerf beweerd wordt, dat buiten de uitspraak de Engelsche taal geen de minste moeilijkheid oplevert. Ons dunkens is de taal onzer naburen even moeilijk als de meeste andere Germaansche talen, en de uitspraak is dan nog een graad moeilijker. Het is om aan de jongelieden het aanleeren der Engelsche uitspraak te vergemakkelijken dat de heer Kaufmann het bovenvermeld boek heeft uitgegeven, en opdat het nuttig zou kunnen wezen voor de leerlingen van heel het land heeft zich de heer Ruysselaert gelast het Fransche gedeelte ervan in onze taal over te zetten. Wij hebben hier dus een leesboek, niet om het Engelsch als spraak aan te leeren, maar om eene degelijke Engelsche uitspraak te bekomen. Te dien einde wordt op ieder woord de klemtoon door een bijzonder teeken aangeduid en worden de regels der uitspraak vereenvoudigd met al die regels terug te brengen op eenige type-woorden, die dan achter ieder stuk aangeduid zijn. Het boek sluit met eenige regels over de uitspraak en met twee woordenboeken.
Het leerboek schijnt ons goed gepast om de leerlingen te gewennen het Engelsch goed uit te spreken. Enkel moeten wij doen opmerken, dat het boek niet zonder eenen Engelschen meester gebruikt kan worden, en dit wel omdat nevens de type-woorden op geene wijze aangeduid is hoe die type-woorden uitgesproken moeten worden. Het zou dus wenschbaar zijn dat, bij eene tweede uitgaaf, nevens ieder type-woord een Vlaamsch en Fransch woord van gelijke uitspraak geplaatst zou worden.
Adolf de Ceuleneer.
| |
| |
De Vlaamsche Letterkunde in ‘The Athenaeum.’ - Sedert jaren verschijnt in dit Londensch tijdschrift een overzicht der Europeesche letterkunden. Voor de Zuidnederlandsche werd het ingeleverd door de heeren de Laveleye en Paul Fredericq, en sedert het afsterven van den Luikschen hoogleeraar door den heer Fredericq alleen.
Ziehier volgens ‘Het Volksbelang’ de vertaling van het overzicht thans verschenen en gaande van Juni 1892 tot Juni 1893.
‘Als naar gewoonte bracht de Vlaamsche letterkunde in de laatste twaalf maanden tal van dichtbundels en prozawerken voort.
Onder de eerste verdienen vooral vermelding: Poëzie van Mej. Helene Swarth, eene Hollandsche dame, in België opgebracht en wonende, wier sonnetten uitmunten door eenen verrukkelijken vorm; de Verzamelde gedichten van wijlen L. Kettman, die zijne frissche en oorspronkelijze verzen onder den pseudoniem Floris van Westervoort geschreven heeft; en de Dichtoefeningen van pastoor Guido Gezelle, den knappen hoofdman der taalparticularisten in West-Vlaanderen.
Onder de prozawerken merkte men vooral op: De boer der Schranse van L. Smits, een welgeslaagd tafereel van het boerenleven in den omtrek van Antwerpen, en eene meesterlijke novelle van Mej. Virginie Loveling, Eene Idylle, die in Holland veel gelezen werd.
Eenige jonge letterkundigen, wier droom het is de Vlaamsche letterkunde naar nieuwe paden te leiden, hebben het voorbeeld gevolgd van de gelijkaardige letterkundige groep in Holland, die voor eenige jaren een revolutionnair tijdschrift De nieuwe Gids heeft opgericht. De jonge Vlamingen stichtten hun orgaan onder den titel Van Nu en Straks; maar het behaalde niet den bijval, waarop zij gerekend hadden.
De heer N. de Pauw gaf eenige merkwaardige middeleeuwsche gedichten uit, en de heer F. Van Veerdeghem ontdekte en gaf in druk een zeer belangrijk godsdienstig drama der zeventiende eeuw (De Menschwordingh).
Op het gebied der geschiedenis vinden wij den heer Frans De Potter, die zijne uitgebreide kronijk der staten en monumenten van Gent voortzet, terwijl de heer Julius Vuylsteke de uitgave voltrokken heeft der stadsrekeningen van Gent uit de stormachtige dagen van Philips van Artevelde. De heer Julius Frederichs schreef eene lezenswaarde verhandeling over den Slag van Kortrijk of der Gulden Sporen, naar de ontdekkingen van den Duitschen generaal Köhler en van Prof. Pirenne.
Ook werd de critiek op tooneelkundig en muzikaal gebied beoefend. De Nestor der Vlaamsche letteren. de heer D. Sleeckx, wiens talent op vijf-en-zeventig jaar nog jeugdig blijft, schreef eene keurige verhandeling over Guillen de Castro, en de heer E. de Bom, een der medewerkers van het jong tijdschrift Van Nu en Straks, wijdde een essay aan Ibsen, terwijl de heer Pol de Mont, de welbekende Antwerpsche dichter, het leven en de werken beschreef van Peter Benoit, den leider der Vlaamsche muziekbeweging, wiens machtige gewrochten met bijval werden uitgevoerd in Frankrijk, Holland, Engeland en Duitschland. De heer O. van Hauwaert leverde eene gewetensvolle bijdrage over het Vlaamsch tooneel in de zeventiende eeuw.
De heer J. Micheels wijdde een lijvig boekdeel aan Pudens van Duyse, eenen der voornaamste dichters der letterkundige herleving, die op de omwenteling van 1830 volgde. Om de honderdste verjaring der geboorte van Jan-Frans Willems, den vader der Vlaamsche Beweging in België, te
| |
| |
vieren, werden in een boekdeel drie studies over Willems, van de heeren Max Rooses, Julius Vuylsteke en G. Bergman vader, verzameld. Die uitgave geschiedde voor zijne leden door de zorgen van het Willems-Fonds, de machtige maatschappij, die voor een veertigtal jaren ter eere van Jan-Frans Willems werd opgericht.
Hoe zich de letterkundige beweging in Vlaanderen sedert 1830 uitgebreid heeft, terwijl onze gewesten vroeger gedurende een paar eeuwen als het ware onvruchtbaar waren gebleven, - dat blijkt uit de Vlaamsche Bibliographie. waarvan het eerste deel, bewerkt door den heer Frans De Potter, verschenen is door de zorgen der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Het merkwaardigste boek der laatste twaalf maanden schijnt mij te zijn het werk van den heer A. Prayon-van Zuylen, De Belgische Taalwetten toegelicht. Het handelt over de wetten, die het officieel gebruik der twee nationale landtalen in België regelen. In dit eerste deel, het eenige tot hiertoe verschenen, geeft de schrijver eene geschiedenis van den eeuwenouden strijd der Vlamingen tot verdediging hunner moedertaal tegen de veroveringen van het Fransch. Hij klimt op tot de middeleeuwen en tot de hertogen van Burgondië, om de eerste beginselen van dien taalstrijd te laten kennen. Dan geeft hij een overzicht der Spaansche, Oostenrijksche en Fransche overheerschingen; van de eerherstelling der moedertaal na Waterloo onder de regeering van Willem I, koning der Nederlanden; van de Fransche reactie, die het gevolg der Belgische omwenteling van 1830 was; en van de steeds luidere klachten der Vlamingen, die sedert 1873 aan de Belgische Kamers eene reeks taalwetten hebben afgedwongen, bestemd om eindelijk aan de Vlaamsche bevolking het vrij gebruik harer moedertaal te waarborgen in de gerechtshoven, in het bestuur en in de openbare scholen.
Alwie belang stelt in de ontwaking der nationaliteiten door gansch Europa en in de wisselingen van de worstelingen tusschen de moderne taalgroepen in onze eeuw, zal wel doen het zeer volledig en belangrijk overzicht van den heer Prayon te raadplegen. Het eenig verwijt dat men hem doen mag, is dat hij zich niet onpartijdig getoond heeft in het bespreken der allerlaatste gebeurtenissen, waarin hij zelf een zeker aandeel had.
Davidsfonds. - Op Zondag 2 Juli, vierde het Davidsfonds te Boekout, de honderdste verjaardag der geboorte van Jan Frans Willems, in deze schilderachtige gemeente der Antwerpsche Kempen.
Een prachtige stoet met muziekkorpsen, vaandels en schilden trok triomfantelijk door het dorp bevlagd en met op- en jaarschriften getooid. - In het gemeentehuis verwelkoming van het Hoofdbestuur door den gemeenteraad; aanspraken door den heer Burgemeester Baron Moretus van de Werve, den heer Mathot, ondervoorzitter van het Davidsfonds en den heer Willems, Hypotheekbewaarder te Oudenaarde, zoon van den gevierden vader der Vlaamsche Beweging. De heer Willems, was vergezeld door zijnen zoon den heer Willems, ingenieur te Mechelen en dezes echtgenoote. - Redevoering door Hoogleeraar Willems, algemeenen Voorzitter van het Davidsfonds en onthulling van den gedenksteen in het huis waar de groote Vlaming het eerste daglicht zag. De steen draagt: 1893. Eerebetuiging van het Davidsfonds aan Jan Frans Willems Vader der Vlaamsche Beweging, geboren in dit huis den 11 Maart 1793. - Nederlegging eener kroon op het grafmonument hier door openbare inschrijving op het kerkhof opgericht, en eenige woorden uitgesproken door den heer Mathot en den heer Peeters- | |
| |
Verhellen, Voorzitter van het Borgerhoutsche Davidsfonds en lid der Bestendige Deputatie der Provincie Antwerpen. - Uitvoering op de markt van eene gelegenheidscantate, woorden en muziek van den heer Mathys, secretaris der afdeeling Borgerhout. De toejuichingen der opgewonden menigte zegde genoeg dat dichter, toondichter en uitvoerders eere haalden van hun werk.
Naast vele andere vlaamschgezinde maatschappijen waren de afdeelingen van het Davidsfonds talrijk opgekomen, en meest alle met hunne banieren; zoo zagen wij er Gent, Brugge, Antwerpen, Borgerhout, Zele, Leuven, Moll, Niel, Mechelen, Lier, Sint Nicolaas, Turnhout, enz. Het hoofdbestuur was op de plechtigheid vertegenwoordigd door de heeren Willems, de Potter, Bols, Mathot, Van Ryswyck, Ossenblock, Roëll, Siffer en Veltkamp. De inrichting van het feest was het werk der afdeelingen Antwerpen en Borgerhout, die de gelukwenschingen van gansch het Vlaamsch katholiek land verdienen.
De heer Willems zoon van Jan Frans Willems, en natuurlijk het best op de hoogte om het karakter zijns vaders te kunnen, steunde er op in zijne rede om te verklaren dat het Davidsfonds alhoewel den naam zijns vaders niet dragende het best zijnen geest vertolkte en zijn christen streven navolgt. Het heeft dus eene goede en heilzame ingeving geweest van wege de Gentsche afdeeling van het Davidsfonds eenige jaren geleden zich te belasten met het herstellen van Willems' graf te St.-Amandsberg, en nu van het Hoofdbestuur van het Davidsfonds de verheerlijking in handen te nemen van dien grooten en geleerden Vlaming, wiens naam door het tegenwooordig ongodsdienstig Willemsfonds misbruikt wordt.
Koninkl. Vl. Academie. - De zitting werd voorgezeten door den heer P. Génard, wiens terugkeer, na zijne ongesteldheid, door algemeene toejuichingen werd begroet. Een aantal huishoudelijke vraagpunten werden afgehandeld. De commissie werd benoemd ter stelling der prijsvragen voor 1894: de heeren Willems, Coopman, Van Droogenbroeck, Guido Gezelle en Daems.
M. Van der Haeghen is, op zijn verlangen, benoemd tot eerelid der Academie, zoodat er eene plaats van werkend lid open staat, waarin, bij eene volgende stemming, zal voorzien worden.
† Hermann Baumgarter, geschiedschrijver te Straatsburg. Voornaamste werken: Geschiedenis van Spanje, De dagen der Fransche omwenteling tot onzen tijd, Geschiedenis van Karel V (Keizer Karel) (dit onvoltooid).
† Guy de Maupassant, Fransche naturalistische schrijver van groot talent. Hij eindigt zijn leven in een krankzinnigenhuis, slechts 42 jaar oud.
† Leonard Cosyn-De Buck, overleed dezer dagen te Gent in den ouderdom van 70 jaar. Het was een nederige doch niet onverdienstelijke Vlaamsche kamper en schrijver; eerstdaags verschijnt een bundel zijner gedichten.
|
|