Het Belfort. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |||||||||||||||
Gilde en corporatie.Den 24 Februari 1885 werden de vertegenwoordigers der ‘Cercles ouvriers catholiques’ in plechtig gehoor door den H. Vader ontvangen en ziehier, onder andere, eenige woorden die hun door Leo XIII werden toegestuurd:
‘Wij hebben de katholieken van alle landen aangespoord om de wijze inrichtingen of werkmansvereenigingen te herstellen, die in betere tijden onder den invloed der Kerk zijn geboren en hebben gebloeid tot groot voordeel der arbeidende klassen, zoowel in geestelijk als tijdelijk opzicht. Behalve dat men door die instellingen gemakkelijk zijne godsdienstige plichten vervult, verzekeren zij nog aan den werkman de opvoeding en een passend onderwijs voor zijne kinderen, hulp en bijstand voor ziektegevallen en ongelukken en een steun voor den ouden dag. Zij kweeken in aller hart de liefde in plaats van den haat, die al te dikwijls den arbeider van zijnen patroon verwijdert. Zij verwekken bij de werklieden eerbied en gehoorzaamheid, getrouwheid en toewijding in den arbeid; zij herinneren den rijken meester dat de Christenen van elken stand broeders zijn in Jesus-Christus, dat de rechtvaardigheid al hunne handelingen moet leiden, dat de naastenliefde en de zachtmoedigheid het gebieden en het bestraffen moeten matigen. Door den invloed van deze heilzame instellingen zou men spoedig den broederoorlog zien eindigen, waarvan gij zoo even hebt gesproken en die, ongekend in de eeuwen des geloofs, thans zulke verschrikkelijke verwoesting aanricht.’
In die woorden van den Paus ziet men wat de gilden der middeleeuwen waren, welke groote voordeelen werkman en meester er uittrokken, en - zou men willen besluiten - hoe raadzaam het wezen zou die genootschappen wederom in het leven te roepen. Zulks is echter juist het gedacht niet van den H. Vader. Wat Hij eigenlijk wil, zullen wij verder in zijne laatste Encycliek trachten op te zoeken. Een | |||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||
enkele oogslag op de grondregels der oude gilden geworpen toont ons echter klaarblijkend dat zij in al hare deelen met de maatschappelijke belangen van onzen tijd niet strooken. | |||||||||||||||
§ I. - Wat waren de Gilden in de middeleeuwen.Niemand mocht een ambacht uitoefenen zonder blijken van bekwaamheid te hebben gegeven en een examen te hebben ondergaan. Niet zelden werd de akte van bekwaamheid aan zeer ervaren werklieden geweigerd om de enkele reden dat de in de gildeGa naar voetnoot(1) reeds aangenomen leden in voldoend getal waren voor de behoeften van den tijd. Prikkel tot verbetering bestond er niet, en zelfs als er gildebroeders waren die den ouden sleur wilden verlaten en nieuwe uitvindingen toepassen werd hun dit óf zooveel mogelijk bemoeilijkt óf dikwijls zelfs verboden, omdat men daarin slechts een hatelijk middel verkoos te zien om de andere leden den loef af te steken en van hunne kostwinning te berooven. Ten huidigen dage is het met den toestand der nijverheid en de wijze van productie geheel anders gelegen als in de middeleeuwen. Iedereen is vrij het beroep te kiezen dat hem aanstaat; men kan ook den werkman niet dwingen zijn leven lang hetzelfde ambacht uit te oefenen, hem verplichten dienzelfden stiel aan zijne kinderen te leeren en hem zoo, als het ware, door een wettelijken band aan zijn beroep verbinden. Eene openbare macht, hetzij die van de gemeente, hetzij die van den Staat, mag zich met het beroep van den werkman niet meer bemoeien. Is het mogelijk dat zij door eene wet de palen aanwijze waarin de nijverheid moet gesloten blijven, het getal werklieden aanduide die tot de vereischten des tijds voldoende zijn en de mededinging tusschen gemeenten en landen op 't stuk van nijverheid belette? Geenszins! en waarom niet? Omdat zulke wetten, verre van voorspoed en bloei te bezorgen, de uitbreiding der nijverheid en het geluk der arbeiders zouden belemmeren. | |||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||
De reden ligt vóor de hand: de middeleeuwsche corporatiën waren bijzonderlijk gegrondvest op eene standvastige en eenvormige wijze van voortbrenging en op moeilijkheden van onderling verkeer der volkeren welke heden alle uit den weg zijn geruimd. De bescherming, die de Staat en de gemeente aan de gilden verleenden uit hoofde van het karakter zelve dier vereenigingen, kan nu met meer aangenomen: overal zien wij de patronen vrij van allen band en werkende voor eigen rekening en persoonlijk voordeel. Dat in dezen toestand van zaken vele moeilijkheden voorkomen, die weleer niet bestonden, valt niet te betwisten. Door de innige aaneensluiting met zijne vakgenooten, door de broederliefde welke den meester met den werkman vereenigde, door de gemeenschappelijke middelen waarover de Corporatiën beschikten, was weleer de werkman gevrijwaard tegen het al te groot beheer van den patroon en de ongelukken van het leven. Waren de tijden niet veranderd en had de nijverheid niet in alle landen zulk eene verbazende uitgebreidheid aangenomen, voorzeker zou men de liefdadige werkmansgilden der middeleeuwen tot een nieuw leven moeten roepen. En wederom zouden zij die heilzame vruchten voortbrengen door alle schrijvers met zooveel lof geprezen. ‘De Kerk - zoo sprak in 1886 graaf A. de Mun aan de studenten van Leuven - de Kerk wilde de in onmin levende personen door de christelijke broederliefde verzoenen; daarvoor spoorde zij hare kinderen aan om zich aaneen te sluiten en elkander te helpen in de werken van godsvrucht en liefde, in de bescherming der armen, der grijsaards en der zieken; daarna, door de natuurlijke uitbreiding van den vereenigingsgeest, in al de noodwendigheden van het leven en eindelijk in de gemeenschappelijke verdediging. De genootschappen en gilden werden uit die toenadering der harten geboren en, op de aldus gelegde grondslagen, rees weldra het maatschappelijk gebouw met zijne talrijke verdeelingen naar de algemeene belangen geschikt. De arbeid, het bijzonderste werktuig van welzijn en geluk, was ook het eerste voorwerp der onderlinge vereeniging. De gilden trokken meesters en werklieden in denzelfden liefdeband en werden overal op eene vreedzame doch vruchtbare wijze ingericht. Christus' Kerk gaf den eersten stoot tot vooruitgang aan die heerlijke hervorming, wier billijkheid door de hooge goedkeuring der Vorsten erkend en wier grondbeginsel door de volken als voorbeeld eener nationale inrichting aangenomen werd’Ga naar voetnoot(1). | |||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||
Wat de groote Fransche redenaar van de middeleeuwsche gilden zegt vindt men bevestigd bij al de schrijvers die de zaak hebben behandeld. Maar allen ook zijn het eens om te verklaren dat, zoodra alle takken van nijverheid een grooteren omvang kregen, die werkmansvereenigingen allengskens moesten vervallen. Dus, om onze meening in korte woorden samen te vatten, besluiten wij dat de Corporatiën zeer nuttig waren in de middeleeuwen; maar dat zij in onzen tijd, nu de wijze van productie en het onderling verkeer der volkeren veranderd zijn, in al hare deelen niet meer kunnen bestaan. | |||||||||||||||
§ II. - Door wie werden zij afgeschaft?In zijn ‘Motu proprio’ van 16 December 1801 zegt Pius VII dat de Corporatiën als openbaar werktuig van arbeid en nijverheid in den kerkelijken staat niet meer zullen bestaan ‘om reden zegt de H. Vader, dat die inrichtingen de uitbreiding der nijverheid en de steeds toenemende beweging tusschen de volken belet, het getal nijveraars en ambachtslieden te zeer beperkt’. Van zijnen kant, door den ‘Motu proprio’ van 14 Mei 1852 laat Pius IX toe de vrije Corporatiën wederom in te richten, er bijvoegende nochthans dat zij niet mochten ingericht worden zooals in de middeleeuwen. De redenen door den Paus aangewezen zijn die welke wij hooger hebben aangehaaldGa naar voetnoot(1). Wij zullen hier geen gewag maken van de Fransche revolutie die, zooals men weet, de afschaffing der Corpora- | |||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||
tiën onder hare eerste werken telt. Alleenlijk willen wij nasporen wat de H. Kerk er over denkt en hare meening nopens dit belangrijk vraagstuk vaststellen. | |||||||||||||||
§ III. - Op welke grondbeginsels moeten zij, volgens Leo XIII in onzen tijd worden ingericht?Wij hebben gezien hoe Leo XIII de Gilden en Corporatiën aanprijst aan de vertegenwoordigers der katholieke werkmanskringen. In zijne Encycliek ‘Rerum novarum’ verklaart de H. Vader uitdrukkelijk dat men ten huidigen dage iets dergelijks (aliquid simile) zou moeten inrichten om den godsdienstigen, zedelijken en stoffelijken welstand van den werkman te bevorderen; hij spoort alle katholieken aan de onderhouding van den godsdienstzin en het bezorgen der gemeenschappelijke belangen ter harte te nemen. ‘Hij wenscht tot het heil van het volk, dat er weldra, onder de bescherming der kerkelijke overheid, vele Corporatiën zullen herleven, ingericht volgens de noodwendigheden van den tijd.’Ga naar voetnoot(1) Wat men in de pauselijke Encycliek vooral bewondert, is de vastberaden wil des H. Vaders van het ware geluk zijner kindren te verzekeren. En om zijn doel te bereiken, acht Hij het noodig ons de troostvolle waarheden van het geloof te herinneren. Welke is de leer van het Evangelie over rijkdom en armoede? Moeten de rijken hooggeprezen en de armen vernederd? of heeft misschien de Heer het tegenovergestelde gewild? Tweemaal neen. God oordeelt de menschen niet naar de vergankelijke goederen die zij op aarde bezitten; voor een hooger doel is de mensch geschapen: het aardsche genot kan zijnen eeuwigen dorst naar geluk niet stillen. En, in waarheid, zijn het de zalige wetten van het Evangelie niet, die de zelfzucht, den geest van opstand en verdrukking, den haat en de afgunst tusschen rijk en arm zullen tegenhouden? Geeft de rijke gehoor aan zijne natuur- | |||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||
lijke neiging, dan zal hij steeds aangedreven zijn om meer en meer geld te winnen, den werkman te onderdrukken en aan de liefde jegens zijne ondergeschikten te kort te blijven. Ziet de arbeider van zijnen kant. dat hij als een slaaf is die op aarde schijnt te leven om anderen te dienen, ontwaart hij slechts in zijns meesters woorden en daden teekens van misnoegdheid of onrechtvaardigheid, is het niet natuurlijk dat hij de stem verheft en zegt: ‘waarom hij zoo gelukkig en ik zoo misprezen?... hij zoo rijk en ik zoo arm?...’ Gesteld echter dat een meester, voor welken arbeid ook, zijne onderhoorigen met liefde en rechtvaardigheid behandelt, hunne zedelijke en stoffelijke behoeften in acht neemt, dan zullen zij ook hem beminnen en elke gelegenheid te baat nemen om hem te bevoordeelen. Maar zonder godsdienst en rechtvaardigheid is er geen welzijn in eene maatschappij denkbaar, daar deze den hechtsten grondslag uitmaken der goede trouw, welke de band is der maatschappij. Hoe dikwerf in zijne Encycliek komt Leo XIII niet terug op die eenvoudige, alles omvattende, onveranderlijke beginselen der katholieke kerk? ‘Alwie, zegt Hij, van de goddelijke goedheid meer gunsten naar ziel of lichaam heeft ontvangen, moet die, als dienaar der Voorzienigheid, gebruiken tot het heil van den evennaaste.’Ga naar voetnoot(1) En de woorden des Zaligmakers herhalende: ‘telkens gij iets geeft aan den kleinste mijner broeders zult gij het aan mij gegeven hebben.’Ga naar voetnoot(2) In die christelijke grondregels en in haar alleen ligt dus de oplossing van het belangrijk vraagstuk. ‘Het geloof, zegt ergens L. Veuillot, moet leven in het volk; indien God die moeilijke kwestie niet beantwoordt, zal zij nooit op eene voldoende manier opgelost worden.’ De rijke moet verstaan dat hij, volgens zijne middelen, den behoeftigen werkman als eenen broeder moet helpen; de arbeider zal eerlijk zijne | |||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||
plichten van onderdanige vervullen en zijne vernedering geduldig verdragenGa naar voetnoot(1). Werden deze heilzame wetten nageleefd, welhaast zou men den broederkrijg tusschen de werkende en de bezittende klassen een einde zien nemen. De H. Vader toont ons hoe wel de eerste Christenen die wetten verstonden en hij wijst op de liefde, de eendracht, de rechtvaardigheid die hen bezielden. ‘Niet zelden, zegt hij, gaven de rijken al hunne schatten ten beste om in de noodwendigheden der armen te voorzien.’Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||
§ IV. - Welke middelen moeten in het werk gesteld?Eene moeilijke vraag wordt nu gesteld: hoe zal men dat loflijk doel werkelijk bereiken? Alleenlijk schijnt de H. Vader te willen dat men díe eigenschappen der oude gilden doe herleven wier onderhouding hedendaags nog zou kunnen strekken tot het geluk der maatschappij. Welke waren, in korte woorden, de bestanddeelen der oude gilden? Zij waren tezelfdertijd eene godsdienstige broederschap, met haren heiligen Patroon, hare kapel, hare godsdienstoefeningen; eene vereeniging van vakgenooten die het tijdelijk welzijn harer leden behartigde en het monopolie van eene bepaalde nijverheid in handen had. | |||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||
Wat de twee eerste punten betreft, die kunnen zeker op eene of andere manier heden nog zonder moeilijkheid ingevoerd worden. De vindingrijke bezorgdheid van een liefdadig hart is altoos op zoek naar allerhande middelen om zich voor zijnen evennaaste op te offeren. Werpen wij eenen oogslag op den hedendaagschen arbeidersstand. Men onderscheidt gewoonlijk drie soorten van werklieden: de brave, christene werklieden die vlijtig arbeiden en nooit de minste ontevredenheid ten opzichte van hunne meesters toonen; de misnoegde, die door de drogredenen der socialisten werden verleid en hunne makkers tot oproer en tegenstand willen aansporen; de onverschillige, die als het ware gelijken tred houden met beide vorige. Op die drie klassen van arbeiders is het van noode dat men de doeltreffende christene beginselen toepasse: de eerste zullen die beginselen in de deugd versterken en steeds behouden, zelfs in de ongunstige omstandigheden van het leven; de tweede zullen zij op het rechte pad terugbrengen en de laatste, de talrijkste, het beste en het zekerste boven het verleidende en het onzekere doen verkiezen. Ongelukkiglijk vindt men den dag van heden vele van die onverschillige werklieden: zij hebben eene christelijke opvoeding genoten en werden betamelijk in het geloof onderwezen; maar later kwamen hun slechte voorbeelden vóór oogen en driftige woorden brachten hunne inbeelding in de war. Wat gedaan? welke denkwijze aangekleefd? zullen zij het geloof hunner jeugd verzaken of hunne gezellen volgen? - Gewichtige vraag, wier oplossing over het geluk of het ongeluk van dien werkman zal beslissen! Welnu, onderhoudt hem over de troostvolle waarheden van het geloof, spreekt hem van God en van den schoonen Hemel, van Christus den goddelijken arbeider; geen twijfel of ge zult er een vromen Christen en een braven onderdanige van maken. Maar hebt gij het ongeluk hem aan zijn eigen lot over te laten; belet gij niet dat hij de venijnige taal der socialisten aanhoore, dan zal hij weldra de glibberige helling van het kwaad afdalen en alle gevoel van eerbied, liefde en werkzaamheid verliezen! O! indien de meesters zelven een persoonlijken patronage in hunne werkhuizen inrichtten, ik wil zeggen: indien zij steeds een oog in 't zeil hielden om vóóral den godsdienstzin onder hunne ondergeschikten te doen leven, gewis | |||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||
zouden zij veel kwaad vóórkomen en beletten. Maar zijn er heden veel onverschillige werklieden, er zijn ook veel onverschillige meesters. ‘Welhoe! - zullen eenige zeggen - ik beloof aan eenen werkman 25 fr. voor zes dagen werkens en geregeld, op 't einde van de week, betaal ik hem die som: heb ik mijnen plicht niet vervuld?’ - ‘Neen! antwoorden u te gelijk de kerk en uw geweten; de man, dien gij een loon toekent, is op de eerste plaats een mensch en een christen: en daarvan moet gij rekening houden.’ De meester is den werkman liefde en eerbied verschuldigd. Het is niet gedaan met te zeggen: ik eerbiedig mijnen arbeider vermits ik hem betaal. Dat is niet genoeg! Neen, gij eerbiedigt den werkman niet, wanneer gij hem gebruikt niet als mensch, maar als een werktuig dat dient om de machienen van uwe fabriek in beweging te stellen; gij eerbiedigt den werkman niet, wanneer gij hem alleenlijk gebruikt om uwe geldkisten te vullen! gij eerbiedigt den werkman niet, wanneer gij in plaats van voor zijne stoffelijke en zedelijke belangen te zorgen, hem enkel een karig loon toesmijt en hem dan zwak en verlaten aan zichzelven overgeeft, of misschien den vrede in zijnen huiselijken haard komt stoorenGa naar voetnoot(1). Ziet gij die liefde en dien eerbied over het hoofd, dan gelijkt gij aan de vrije burgers der heidensche samenleving, welke hunne slaven op de ergste wijze mishandelden. Wie huivert niet op onze dagen bij het overdenken der wreede kastijdingen en mishandelingen waarvan de ongelukkige slaven alsdan het voorwerp waren? Altijd kruipend voor het gebiedend oog hunner meesters, werden zij aanzien als redelooze dieren, die niet waardig waren eene plaats in de beschaafde wereld te bekleeden. Noch eigenwaarde, noch zielegrootheid waren hun bekend: zij wisten slechts te spreken van de misnoegdheid hunner ikzuchtige meesters en het ongelukkig lot dat hen tot der dood toe moest vervolgen. Hooger toonden wij met Leo XIII wat al wonderwerken van liefde en zelfopoffering de onderhouding dezer zalige wetten in Christus' Kerk deed ontstaan. Ja! in de eerste | |||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||
eeuwen vond het voorbeeld des goddelijken Zaligmakers heldhaftige navolgers, want zijne lessen stonden diep in de harten geprent. Wil dat zeggen dat het vuur der liefde van lieverlede is uitgedoofd? God dank! wat de Kerk in hare jongste dagen vermocht, vermag zij nog na negentien eeuwen. Het bloed, dat eens op Calvarieberg door den zoon Gods werd vergoten, heeft tot het heil van allen gevloten en zijne levendmakende bron stroomt in het hart der Christenen door alle tijden heen!... In de volgende bladzijden zullen wij de bijzonderste katholieke werken van Frankrijk, Duitschland en België beurtelings bespreken; en wij zullen zien dat er werkelijk verschillende pogingen werden aangewend volgens de verschillende omstandigheden van tijd en plaats. | |||||||||||||||
Gilde en corporatie in noordelijk Frankrijk.§ I. - De Corporatie Harmel, te Val-des-Bois.Niet verre van de stad Rheims, in Frankrijk, verheft zich eene fabriek waar ongeveer 12 à 13 honderd werklieden dagelijks samenkomen: al die nederige arbeiders zien er gelukkig en tevreden uit. In hunne oogen straalt de blijdschap van hen die in het getrouw nakomen hunner plichten het geluk vinden. Gaat den eersten vrijdag der maand naar de parochiale kerk, en die 1200 werklieden zult ge ter heilige tafel zien naderen om in de innige vereeniging met hunnen God nieuwe sterkte te putten tegen de moeilijkheden van het leven. Richt daarna uwe stappen naar de werkhuizen der fabriek; de klok heeft daareven het hernemen van het werk aangekondigd: allen zetten zich vlijtig aan hun stuk, zonder achterdenken, zonder misnoegdheid, maar ernstig en vroolijk. Ziet! daar verschijnt de heer, de patroon, ook hem ziet men tevreden en gelukkig. En waarom? ‘Goede vader!’ zoo luidt de eerenaam waarmede zijn volk hem toespreekt. En men denke niet dat ik vertelseltjes | |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
vertel: - Ziehier de woorden van den heer L. Harmel op het Congres van Luik in 1886: ‘Mijn vader - zoo spreekt hijGa naar voetnoot(1) - is te Val-des-Bois aangekomen, toen alle geloof uit het volk was verdwenen, toen de ontbindende denkbeelden zich sneller en sneller ontwikkelden en alle dagen een dieperen afgrond tusschen meester en werkman groeven. Het stelsel van den patronage had in den beginne op die menigte geenen goeden uitslag; mijn vader besloot dus nieuwe middelen in het werk te stellen. Hij nam eerst eenen, dan twee, dan drie zijner beste werklieden; hij sprak hun van God, het eeuwig leven, het einde van den mensch; en van lieverlede is hij er toe gekomen de eenige goedovertuigde arbeiders tot ware apostels te bekeeren. Het vruchtbaar zaad werd door hen al ras onder hunne gezellen verspreid en, weinige jaren later, was het ons gegeven de vruchten te plukken waarvan gij allen hebt hooren spreken. Voorheen hield geen enkele werkvrouw haar paschen, nu naderen er elke maand een groot getal ter H. tafel; onder de zonen van onze werklieden telt men acht priesters, en vele hunner dochters hebben reeds in een klooster haar leven aan God opgeofferd. Doch, om de onwaardeerbare vruchten van het werk niet alleen te Val-des-Bois, maar elders nog en gedurig te kunnen plukken, en als antwoord op de vraag om de gebruikte middelen bekend te maken en nauwkeurig te beschrijven, gaf de heer Leo Harmel zoon van den Christeijken insteller der nieuwe corporatieGa naar voetnoot(2) in 1876 een boek | |||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||
uit voor titel dragende: ‘Manuel d'une Corporation Chrétienne’. Op de eerste bladzijden treffen wij vooreerst twee pauselijke brieven aan: eenen van Pius IX en een anderen van Leo XIII; dan verscheidene brieven van bisschoppen en hooggeplaatste personen. Allen wenschen den heer Harmel geluk over zijne loflijke pogingen om 's werkmans lot te verbeteren. Het boek bevat zes deelen en handelt beurtelings over den Christelijken patronage in 't algemeen, over de goede inrichting eener fabriek zoowel binnen als buiten de werkhuizen, over de katholieke genootschappen. In het vijfde deel toont de schrijver hoe de grondregels, door hem aangewezen, te Val-des-Bois worden onderhouden en eindelijk onderzoekt hij hoe men zijn stelsel in de steden zou kunnen toepassen.Ga naar voetnoot(1) Wij bepalen ons tot het doen kennen der bijzonderste inrichtingen. Het art. I der ‘Règlements intérieurs’ stelt als grondslag eener Corporatie de godsdienstige genootschappen. | |||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||
Het eerste boek van den heer Harmel werd gevolgd door een ander, getiteld: ‘Catéchisme du Patron’Ga naar voetnoot(1). Wij hebben een afdruksel van dit werk vóór oogen en op de eerste bladzijde lezen wij deze beteekenisvolle woorden door den H. Harmel met eigen hand geschreven: ‘Une usine constituée en famille ouvrière chrétienne procure à chacun de ses membres le bienfait du respect réciproque et de l'amour mutuel.’ Zooals de titel het genoegzaam te kennen geeft, wordt er in dit boek uitsluitelijk van den patroon gesproken. De schrijver handelt over 's meesters betrekkingen met den werkman, over zijn gezag en zijne verantwoordelijkheid; hij legt hem zijne plichten vóór oogen en toont hem de middelen aan waardoor hij die getrouw zal vervullen. Reeds in 1880 gaf Charles PérinGa naar voetnoot(2) een werk in het | |||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||
licht waarin, ons erachtens, de hoofdgedachten die in dit nuttig boek worden uitgebreid met gepaste woorden zijn uitgedrukt. Een christelijk fabriekmeester moet, zegt hij:
Door de medewerking van den heer Harmel, werd zijn stelsel in eenige steden van Frankrijk aangenomen. Weinige jaren geleden, in 1889, hebben verschillige nijveraars van Noordelijk Frankrijk besloten de Corporatie in hunne fabrieken in te richten volgens de beginselen der ‘Val-des-Bois’. - ‘Zij wenden zich tot de ware werklieden, d.i. tot degenen die waarlijk hun lot willen verbeterd zien, zonder daarom de revolutiestelsels aan te kleven. Door hunne vereeniging met de meesters, door de hulp en den bijstand in al hunne noodwendigheden, zullen de werklieden het geluk in de Corporatie vinden.’Ga naar voetnoot(1) Om die algemeene regels eenigszins te verklaren, geven wij hier de wijze te kennen, waarop de Corporatie van Tourcoing is ingericht. | |||||||||||||||
§ II. - De Corporatie van Tourcoing.Zij is verdeeld in twee verschillende genootschappen welke, alhoewel een bijzonder nut beoogende, toch samenwerken voor hetzelfde doel, d.i. het welzijn van den arbeider. | |||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||
De gilde vooreerst, die het christelijk leven in al hare leden onderhoudt en onder het bestuur staat van den heer pastoor der hoofdkerk. In de parochiën moeten de geestelijken hun beste doen om tot het loflijk doel van de gilde mede te werken. Verder wordt het apostelschap nog voortgezet door den meester, den ondermeester, de tienmannen (dizainiers) en de tienvrouwen; deze laatste regelen hunnen arbeid onder de leiding van den patroon en ontvangen daartoe, in regelmatige bijeenkomsten, de noodige inlichtingen. Het bijzonderste middel is echter de jaarlijksche geestelijke afzondering of retret, waarin al de gezaghebbenden der fabriek nieuwen moed putten om met meer vlijt en zelfopoffering te kunnen arbeiden. Te Tourcoing bestaat de gilde uit 21 fabriekgroepen, tellende samen 1600 leden bij de mannen, en 1000 bij de vrouwen. Alle zondagen komen die leden bijeen in den patronage; de vrouwen maken bijna alle deel van de ‘associatie der christelijke moeders’. Het Syndicaat, insgelijks in fabriekgroepen verdeeld, heeft zijnen bestuurraad, bestaande uit den meester en de tienmannen. Deze worden gekozen onder de beste werklieden die zich, door het stipt nakomen van al hunne plichten, de genegenheid der gezellen hebben aangewonnen. Valt het voor dat de meester of een der tienmannen door ziekte of om andere reden belet is de zittingen van den raad bij te wonen, dan wordt hij vervangen door eenen daartoe benoemden plaatsvervanger. Zoo is de raad samengesteld uit 15 meesters en 15 plaatsvervangers en 15 werklieden ook met evenveel plaatsvervangers. Van die 60 leden hebben slechts 30 stemrecht. Het bureel bestaat uit 10 leden, 5 meesters en 5 werklieden, door de wederzijdsche groepen benoemd. Een der meesters wordt door zijne collega's aangewezen als voorzitter van den raad en algemeenen bestuurder van het syndicaat. Twee ondervoorzitters, - waaronder ten minste één werkman - een geheimschrijver en een schatbewaarder worden samen met den voorzitter gekozen. Een rekeninghouder eindelijk is gelast met het nazien van al de werken en zorgt dat gansch het stelsel met regelmatigheid en juistheid in beweging blijve. Wat de bijzondere instellingen betreft, welke alleen het | |||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||
tijdelijk welzijn verzekeren, deze zijn wederom regelmatig verdeeld. Voor de verschillende fabriekgroepen bestaat er een bijzondere raad waarvan de meester voorzitter en een werkman, door zijne gezellen gekozen, ondervoorzitter is. De algemeene raad is samengesteld uit al de werkliedenondervoorzitters, aan wier hoofd een man staat die door zijne natuurlijke begaafdheden, den tijd en de middelen waarover hij beschikt, de instelling altoos meer en meer voorspoed kan bijzetten. Wat vooral dient opgemerkt: beide deze instellingen, de gilde en het syndicaat, verplichten niemand tot deelneming; al de werklieden zijn vrij er zich in te laten opnemen. Een woord nu over de manier waarop het syndicaat de stoffelijke belangen zijner leden behartigt. Er bestaat: A. - Eene societeit van onderlingen bijstand voor de zieken. Ieder werkman stort wekelijks de kleine som van 0,30 c. Gebeurt het dat hij door ziekte wordt aangetast, dan heeft hij recht: 1o op de zorgen van eenen geneesheer, dien hij kiest onder de vijf of zes doktors hem door den raad voorgesteld; 2o op de noodige geneesmiddelen, en 3o op eene som van 12 fr. per maand gedurende de drie eerste maanden die zijne ziekte volgen. Bij het afsterven van een lid wordt eene som van 30 fr. aan de familie van den overledene uitgekeerd. Het aandeel der werklieden wordt alle weken door de tienmannen ontvangen, in eene en dezelfde kas gestort en aan de zorgen van het middenbureel toevertrouwd. De ziekte van een lid wordt aan het bureel medegedeeld door den ondervoorzitter der fabriek, die aanstonds de hulpmiddelen ter beschikking der familie steltGa naar voetnoot(1). Voegen | |||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||
wij daarbij, dat de zieke niet alleen de noodige zorgen naar ziel en lichaam ontvangt, maar ook nog den zoeten troost van vrienden en gezellen. Deze societeit wordt, zooals wij hooger zegden, door den raad der fabriek samen met den algemeenen raad bestuurd. - Zij telt ongeveer 800 leden. B. - Eene societeit voor verbruik van levensmiddelen. Deze societeit is op dezelfde wijze ingericht als de voorgaande. Zij heeft haren fabriekraad met eenen werkman als ondervoorzitter, eenen middenraad uit twee ondervoorzitters saamgesteld en eenen algemeenen bestuurder die het welzijn der societeit zooveel mogelijk bevordert. Zij bezit geene magazijnen en verschaft slechts aan hare leden die soorten van voorwerpen welke tot het alledaagsch huiselijk leven noodig zijn, zooals: brood, boter, steenkolen, aardappelen, lijnwaad, kleederen, enz... De handelaars, die hunne waar aan de leden willen leveren, wenden zich tot het middenbureel, dat over de behoorlijke voorwaarden beslist. In al de fabrieken worden dan plakschriften ten toon gehangen, waarop men den naam der leveraars leest, den prijs hunner waren en de vermindering die zij hebben afgestaan. De werklieden koopen alles tegen den loopenden prijs; maar zij ontvangen rekenpenningen (in 't fr. jetons) welke het middenbureel aan de eigenaars bezorgt, wanneer deze laatste hunne wissels betalen. Die rekenpenningen worden, volgens hunne waarde, aangeteekend voor iederen werkman en, alle zes maanden, ontvangt deze de totale winst welke hem voor al zijne aankoopen toekomt. - In 1891 telde de societeit ongeveer 400 leden. C. - Er bestaat ook eene spaarkas, welke later, evenals de voorgaande genootschappen, op vasten grond zal ingericht worden. Voor 't oogenblik behouden de meesters de spaargelden en betalen er den intrest van. Buiten deze drie allernuttigste werken moeten wij nog het ‘corporatief erfgoed’ vermelden, waarvan de vindingrijke patronen van Noordelijk Frankrijk den sleutel hebben gevonden. Ziehier op welke wijze: eene burgerlijke maatschappij, door de wet erkend, gelast zich met het aankoopen van gronden en het bouwen van aangename en voordeelige werkmanswoningen, welke bij voorkeur aan de leden van het Syndicaat worden verhuurd. De huishuur, niet zelden | |||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||
door liefdadige eigenaars als eene rent aan het Syndicaat toegestaan, brengt het hare bij om de goede werken heul en steun bij te zetten. Het eerste kapitaal, waarover de maatschappij mocht beschikken, beliep 40,000 fr. Het staat buiten twijfel dat de meesters zich jaarlijks door eene meer innige liefde zullen aaneen sluiten om die som te verhoogen, want zij hebhen de liefde van God in den persoon van den werkman als grondsteen van hunne werken gebruiktGa naar voetnoot(1).
Onnoodig breedvoerig te spreken over de groote voordeelen, die voor werkman en meester uit zulke christelijke inrichtingen vloeien. De meester, door zijnen dagelijkschen omgang met den ondergeschikte, door zijne zelfopoffering en bovenal door de hartelijke toegenegenheid welke hij den werkman toedraagt, verstaat zoo wel dat allen hier op aarde broeders zijn, door het bloed van denzelfden Zaligmaker vrijgekocht en voor hetzelfde doel bestemd. Al zijne werken schijnen hem licht en aangenaam, want ‘ubi amatur non laboratur, aut si laboratur labor ipse amatur’; ‘hij die bemint kent geen lijden, of indien hij lijdt bemint hij zijn lijden.’ - En de werkman, dagelijks ooggetuige en voorwerp van zijns meesters weldaden, is ook gelukkig in zijnen staat; hij ontvangt de lotgevallen des levens met geduldige hand; en valt het vóór dat een donkere nevel zijn oog komt verduisteren, hij gaat licht zoeken en troost, niet in driftige gesprekken met haatzuchtige gezellen, maar in de opbeurende woorden van zijn meester - haast had ik gezegd van zijn vader. Is het niet zóó dat Leo XIII de inrichting der Corporatiën in onze tijden wenscht?... Voorzeker, wisten al degenen, die eenig gezag over anderen uitoefenen, op der- | |||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||
gelijke wijze de wenschen van den H. Vader te verwezenlijken, met blijde hoop ja! zouden wij de toekomst te gemoet zien. Jammer genoeg dat vele patronen den Paus geen gehoor leenen en het welzijn willen zoeken, niet in rechtvaardige en liefderijke samenwerking, maar in wederkeerige bestrijding. A. Van den Broeck S.J. Leuven. (Wordt voortgezet.) |
|