fijner en kunstrijker feest bij te wonen. Maar ook welke elementen had de begaafde toondichter, die de leiding er van op zich had genomen, weten bij elkander te brengen. Vooreerst de jonge Jufvrovw Oyen, eene zijner beste leerlingen (piano), dan Jufvrouw De Keersmaecker, van Sint-Niklaas, (sopraan) en de heer H. Mortelmans, van Antwerpen (baryton) die voorzeker tusschen de verdienstelijkste kunstenaars mogen geteld worden.
Was het muziekaal- of kunstgedeelte opperbest gelukt, het letterkundig gedeelte, bestaande uit de voordracht, was het niet minder. Immers, de heer Ossenblock, leeraar bij het St-Norbertus gesticht van Antwerpen, hield de voordracht en hij kweet zich, zooals overigens altoos, meesterlijk van zijne taak.
Sprekers zooals de heer Ossenblock zijn, helaas! zeldzaam. Dit dacht ik bij mij zelven, toen ik het ieverig bestuurlid der Borgerhoutsche Afdeeling, met den brio die hem eigen is, zijn onderwerp: een spiegel hoorde ontwikkelen en ik vroeg mij zelven af, of het niet wenschelijk ware, in de afdeelingen van het Davidsfonds, althans in de talrijkste en werkzaamste onder hen, letterkundige kringen te zien tot stand komen, waar mannen, zooals professor Ossenblok, sprekers zouden vormen, die dan op hunne beurt, als zoovele apostels geheel het Vlaamsche land door, met overtuigende welsprekenheid, liefde voor taal en godsdienst en wederstand aan verbastering en fransche beschaving zouden kunnen gaan prediken.
Dit is een punt dat wezenlijk waardig is om door het Hooger bestuur van het Davidsfonds in bedenking te worden genomen.
Inderdaad, zooals de gevierde spreker het maar al te wel deed uitschijnen, het is meer dan ooit noodig de oogen van ons Vlaamsch volk te openen en het aan te zetten zich den spiegel van Frankrijk voor te houden, dat tengevolge zijne verwijfde en bedorvene zeden, van hoog tot laag, tot eenen staat van verval is gekomen die reeds aan zijne verdwijning als volk doet denken.
Prachtig schetste de heer Ossenblok het weleer zoo machtige Frankrijk, gekend, geroemd en geeerd over geheel het wereldrond om zijne verknochtheid aan den voorvaderlijken Katholieken godsdienst, tot dat het in den loop der XVIIIe eeuw onbezonnen den weg insloeg door Voltaire en Rousseau aangewezen, den weg der goddeloosheid, die dit land helaas! van omwenteling tot omwenteling tot regeeringloosheid bracht.
In dit land waar het Algemeen Stemrecht - dat droombeeld van velen onzer - sedert jaren bestaat, zien wij op onze dagen, benevens aanhoudende woelingen en moordadige aanslagen, het schandigste volkbedrog plegen door degenen die door het volk gekozen waren om eerlijk en gewetensvol zijne belangen te behartigen. Ziedaar dan die gezegende Republiek gesproten uit het Algemeen Stemrecht dat uitgeoefend wordt door een volk uit wiens hart men voorafgaandelijk alle godsdienstige gevoelens heeft gerukt!
Tegenover het diepgezonken Frankrijk stelde de welsprekende