E- de Goncourt. - Gij weet wellicht niet, beste lezers, dat E. de Goncourt, reeds in 1856 eene novelle schreef, Armande, in den trant van het realism. Van eene teringlijderes die weldra zal sterven, wordt er daar gezegd: Après cela, qu'elle frappe au monument, ça m'est totalement inférieur. Une femme en mi-mineur, qui couche avec de l'huile de morue, et poussive comme un fiacre....’ Reeds in 1856!... Dentu herdrukte deze novelle in zijne verzameling van diamant-uitgaven.
Schilderkunst. - Leest in de Vlaamsche School van Nov. en Dec. het artikel van Pol de Mont over het gewezen Salon van Gent.
Heine. - Gij meendet, beste lezer, dat H. Heine evengoed beslegen was in 't Fransch als in 't Duitsch, zijn moedertaal. Daar is niets van. Hij schreef in het Duitsch de Fransche werken die hij onderteekende en ze waren door zijne vrienden vertaald. (Mag. litt. 15 Sept.)
Maeterlinck. - ‘Het toeval heeft gewild, dat Huret op zijne litteraire rondreis ook den onvermoeiden socialistischen agitator Duc-Quercy heeft ontmoet, te Gent, waar hij heen was gegaan om Maeterlinck te interviewen. In een Vlaamsch cabaret, ontspon zich tusschen Duc-Quercy en Maeterlinck een gesprek. dat ik eenigszins verkort zal weêrgeven. De eerste verklaarde niet te begrijpen, waarom de beste schrijvers van dezen tijd, onder voorwendsel van zuivere kunst te willen maken, zich buiten de socialistische beweging stellen. Zal hun werk blijvende waarde hebben, dan moet het de afspiegeling zijn van den geest van den tijd, waarin het ontstond. Het socialisme nu omvat tegenwoordig alle uitingen van de menschelijke gedachte.
Maeterlinck - zooals te verwachten is van een schrijver, in wiens werken personen en gebeurtenissen los zijn van tijd en plaats - Maeterlinck meent, dat litteraire kunst, al kan zij zich ook niet geheel onttrekken aan den invloed van tijd en omgeving, toch er naar streven moet zich los te maken van de toevalligheden der beschaving van het oogenblik. Een beeld van een bepaalden tijd zal bovendien noch steeds belang inboezemen, noch steeds begrepen worden. Als men b.v. aanneemt, dat de maatschappij binnen duizend jaar zoozeer veranderd is, dat de mijnwerkers niets meer te verlangen hebben, wat zullen dan de geslachten die in het jaar 3000 of 4000 leven, nog begrijpen van de beroemde woud-scène, de vergadering der mijnwerkers in Zola's Germinal?
Toegegeven, maar wordt er wel ooit litterair werk gemaakt, dat in alle eeuwigheid belang zal inboezemen?
Zeker door hen, die in beeld hebben gebracht, wat het menschelijk hart ten allen tijde met vreugde of met smart zal aandoen: door Homerus, Aeschylus, Shakespeare.
Homerus geeft Duc-Quercy aan Maeterlinck cadeau; Aeschylus, Shakespeare, nu die laat hij nog gelden, maar dat men nog