Het Belfort. Jaargang 8(1893)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] [Deel 1] 1893 Tempus non erit amplius. Apoc. x. 6. Verloren is 't gepijnd om aan den tijd, die immer voort moet gaan een paal te zetten; ja, stelt u maar en schoort u stijf, ge 'n zult, met al uw leên en lijf, zijn' baan beletten. Hij lacht met u, en, moegesold, gij vechtend in de vore rolt, daar 't eeuwig varen zijns wilden strooms voorbij u voert, en zegenpralend henenroert, zijn' ruwe baren. Hij stampt de hooge boomen om, hij buigt den berg zijn' lenden krom, hij springt de banden van staal intween, die vastgedaan, bij stede en stad, hem wederstaan, in alle landen. [pagina 6] [p. 6] Geen' wet en weet hij, nochte en zal hem dwingen eenig noodgeval: geen' legerbenden, geen' wapens, geen geweld van iet dat donderbusse of boge schiet, en kan hem schenden. Onraakbaar is hij, vluchtende ooit en vechtende; verderfnis strooit hij op die wilden weêrzetten hem 't zij burgten van orduin gebouwd, 't zij duizend man, 't zij duizend schilden. 't En breekt den boozen beul, van al 't geween dat hem te voeten valt, geene enkele smerte, geen Bethlehemsche kinderdood, geen leêggeroofde moederschoot, zijn steenen herte! Zoo moet hij varend henengaan, en al dat is aan stukken slaan, tot ander stonden, dat hij ook eens, het licht ontzeid, voor eeuwig hebbe in de eeuwigheid zijn' dood gevonden. Guido Gezelle Vorige Volgende