Maar ook had meer dan eens het vernuft van den bieman bot gestaan en was daarachter, niet zelden, deerlijk misloopen.
Nu heeft het vergrootglas en 't ontleedmes van den geleerde soms meer op eenen dag ontdekt, dan de oplettendheid van velen binst lange eeuwen heeft gedaan.
Doch overal waar eene oude dwaling den weg voor de ware wetenschap moet ruimen, zal de eigene, zoo stokoude tale van den bieman als eene spiegel blijven van zijne oude kennis en verbeelding.
De groote grove bieën die de oude imkers, op zekere tijdstippen in hunne korven, karen, buiken of huiven aantroffen brachten hunne kennis in de war.
Sommige meenden dat deze groote bieën eigentlijk geene bieën waren maar andere gewormsel dat bij de bieën zijnen intrek nam.
Anderen aanzagen ze als bieën die enkel tot last hadden de jonge maden uit te broeien.
Al wat men er overigens van wist was dat zij wonderveel eten konden, dat zij uiterst lui waren en 't minste werk niet deden. Bij warm zomerweer koesterden zij hun dik, vol geëten blinkend lijf in de middagzonne of vlogen met druischend en gonzend geruisch op spelevaart uit.
De tale van den bieman heeft, naar eenen treffenden naam zoekende, ieder dezer hoedanigheden benuttigd.
De gereedste en duidelijkste naam die men aan het groote, onbekende heerschap toepaste was: grove bie.
Die er anders niet van kende dan 't ruischend gegons noemde ze hommel. naar gelijkenis van de dommelende snoevende hommel daar zij overigens aan geleek. Zoo hiet de Franschman ze ook: fauxbourdon.
Die hare groote gulzigheid misschien bij ondervindinge, bewust was, hiet ze ater, dat wellicht van eten komt gelijk ate van eten komt.
Andere hieten ze neren. Wat men daarmede bediën wilde is moeilijker om zeggen, 't en ware neren in verband stonde met neren, nering, generen, duitsch nähren = voeden, dus neren = voederbie = broedbie; bie dienende om de maden te voeden.
Eenigen aanzagen immers als dienende tot het uitbroeien van het broed, en daarom noemden zij haar broedbie, naam die met grove bie wellicht de meest gekende is.
En eindelijk waren er velen die ze darn, darre, daren, - meerv. darns, darren, darens hieten.
Onder het woord darre geeft het beknopt Etijm. Wrdbk van Vercoullie den volgenden uitleg:
Darre (mannetjesbie), met assimil. uit Mnl. dorne, en dit met metath. Os. dran + Ohd. treno (Mhd. tren, Nhd. drone), Ags. dran (Eng. drone) enz.: van den stam van dreunen.
Dus darn, drone enz. behoort tot denzelfden stam als dreunen = gerucht maken, ruisschen en zoo ware darn eigentlijk eene ruischbie,
eene dommelbie, eene hommelbie, eene hommel van hommelen vglkt eng. to hum.