| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
De Kanker onzer Eeuw, de Gilde en de Vlaamsche Beweging, door V. Van de Kerckhove. - Uitgever Larose, Brussel, te koop bij A. Siffer, Gent. Boekdeel van 350 bladz. Prijs 2,00 fr.
Dit werk behandelt het sociale vraagstuk in betrekking met den toestand in Vlaamsch België. De schrijver heeft eenen anderen weg ingeslagen dan dezen, die tot nu de maatschappelijke Beweging behandeld hebben, en hij beschouwt den toestand in België van een nieuw standpunt. De eerste indruk, welken men bij het lezen gewaarwordt, t is dat de schrijver veel eigenaardigheid aan den dag legt, en dat hij zelf den weg gebouwd heeft dóór hem gevolgd.
Het hoofddoel van het werk is de middels aan te wijzen om de armoede te bestrijden, het socialism en de revolutie den pas af te snijden, de alleenwerking en de afzondering van elken mensch te doen ophouden, de Burgerij tegen den ondergang te beschudden, het zedebederf en den verval der maatschappij te stuiten, het volk te ontvoogden van de voogdij van den Staat en het terug te brengen ter hoogte van het zelfbestuur zijner voorvaderen.
Het beoogde doel is dus niet gering; maar is de schrijver er wel in gelukt een middel aan te wijzen om dat doel te bereiken? Reeds, hebben verscheidene lezers ons hun gevoelen uitgedrukt; het zijn mannen die in den kamp tegen de ontbinding der samenleving werkdadig zijn, die op de bres staan, en die bijgevolg bij ondervinding kunnen oordeelen of het doeleinde van den schrijver kan bereikt worden; zij zijn van meening dat werkelijk het middel, in dit belangrijk werk aangetoond, ten volle kan benuttigd worden, dat het wel het eenige degelijke is, dat kan tot eenen gunstigen uitslag leiden. Dit middel is niet nieuw en steunt op eene duizendjarige ondervinding, 't is de eenheid herstellen tusschen alle klassen der samenleving door het benuttigen van den geest van samenwerking die in de oude Gilde besloten lag.
De schrijver toont wat de Gilde eigentlijk is, van waar zij voortkomt. De gilde is eene Germaansche inrichting, die reeds ten tijde de
| |
| |
heidenen bestond, die naderhand door het christendom en door de christene vorsten verboden en bestreden werd als eene oproerige samenzwering; maar die geest van samenbinding lag zoo diep in 't karakter van het volk dat noch het verbod der Kerk, noch de strenge wetten van Karel den Groote die konden uitroeien.
De berroemde Hildebrand eenmaal de groote Paus geworden, die onder den naam van Gregorius VII de H. Kerk bestierde, benuttigde die inrichting ter beschaving van het volk en ter bevechting van de veeten en bloedwraken, en daartoe riep hij alle mannen en vrouwen, alsmede alle kinderen van twaalf jaar bijeen, en deed hun bij eede beloven den eerlijken vrede te verdedigen met hulp en bijstand te zweeren aan alle dezen die door de verbrekers van den eerlijken vrede zouden aangetast worden.
Aldus werd de Gilde eene christene inrichting door de H. Kerk zelve gesticht, en 't is uit die inrichting dat geheel het maatschappelijk wezen der middeneeuwen is tot stand gekomen.
't Is in dien eigensten geest van het gildewezen dat de schrijver de redding van onzen tijd wil vinden.
Maar is zulks niet tot de middeneeuwen terugkeeren?
Wij laten den schrijver zelf hier op antwoorden:
‘Zulks, zegt hij, is niet meer het volk vijfhonderd jaar achteruit drijven dan de groote Paus Europa vijfhonderd jaar achteruit dreef, toen hij, bij middel eener Germaansche inrichting, den eerlijken vrede verzekerde en den weg tot vrijheid en volksbeschaving baande.
Zekerlijk kan een volk zijn leven niet herbeginnen, en wie zou dwaas genoeg zijn aan het middeneeuwsch leenstelsel in de midden-eeuwsche aristocratie het geneesmiddel te vragen tegen de kwaal van onzen tijd.
Merkt wel, Gregorius heeft het volk niet tot het Germaansche heidendom en diens veeten en bloedwraken terruggebracht; hij heeft enkel den geest van samenwerking benuttigd, die onder den naam van Gilde bij de Germanen werkzaam geweest was, en alzoo gaf hij aan de Gilde eene beschavende strekking; Hij verbond het volk tot een machtig broederschap tegen de misbruiken van dien tijd, die alle rust, alle vrede onmogelijk maakten, ja, den weg versperden tot de beschaving en de ontvoogding der maatschappij.
Aldus ook kan men op onzen tijd de samenwerkende kracht benutten die in de Gilde besloten ligt.
Aan de Maatschappij onzer eeuw, in den staat van ontbinding waarin zij stuipt en wringt, zal zij eveneens het middel verschaffen om het vraagstuk der heropbeuring van den werkerstand op te lossen en de middenklas voor verval te bewaren.
De geest van samenwerking, in het Germaansch karakter besloten, is op verre na uit ons volksleven niet verdwenen; wij behoeven slechts rond te zien hoeveel gilden er heden nog bestaan, zeker niet meer als staatkundige of maatschappelijke inrichtingen, doch, al
| |
| |
is het maar voor eene uitspanning, zij bewijzen stellig dat het wezen der Gilde in onzen volksaard nog diepe wortelen heeft.’
De schrijver bestrijdt de strekking die zich thans geldende maakt, waarbij men de verschillige standen afzonderlijk wil regelen, door het stichten van samenwerkende maatschappijen en van gezelschappen tot onderlingen bijstand voor de werklieden, van vakvereenigingen en boerenbonden voor de middenklas, terwijl de hoogere standen zouden voortdurend hunne geldweerden samenbrengen in namelooze maatschappijen en bankhuizen; tevens wordt het stelsel bestieden van al die maatschappijen en bonden en vakvereenigingen afzonderlijk in te richten, zonder eenige onderlinge verbinding; 't is het stelsel van het heidendom, zegt hij, toen ook telde men drij klassen zoo sterk van malkander gescheiden dat eene toenadering onmogelijk was; beneden, vond men de slaven en dienstbare lieden, en bovenaan stonden de rijke grondbezitters en de hooge adel, tusschen deze beide uiteinden vlotte de groote klas der vrije mannen, die in eenen onzekeren toestand verkeerden, terwijl de vrijen en de grooten verdeeld waren in maagschappen die tegen malkander streden en worstelden zonder einde.
Aldus ook zullen de hedendaagsche bonden en vakvereenigingen door de huidige concurrentie eindigen met tegen malkander te botsen. Nochtans al die inrichtingen van maatschappijen en gezelschappen zullen door den bond der Gilde tot eenheid en samenwerking geraken; de huidige beweging is voorloopig en zal zich allengs wijzigen door de opvoeding van het volk doelmatig op te leiden. De Gilde zelf moet die opvoeding bezorgen, niet de Regeering, deze is daartoe niet bevoegd, en de nationale taal moet dienen om die beschavende streving door te voeren, 't is dáar de hooge zending der Vlaamsche Beweging.
De schrijver toont van den eenen kant den gelukkigen toestand van het volk door de gilde in de middeneeuwen, van den anderen kant al de rampen, die door de afschaffing der Gilde onze maatschappij overstelpen. Alles is met breede trekken, kort en duidelijk voorgesteld, het leeft, en de schrijver brengt dingen te berde waaraan men zich geenzins verwacht, maar die treffen en eenen grooten indruk nalaten.
Wie het boek zal lezen zal voorzeker een duidelijk begrip hebben van den huidigen toestand en van al het nut dat door de eenheid en samenwerking kan te weeg gebracht worden.
Eenige deelen nochtans schijnen ons niet genoeg ontwikkeld, zooals, hoe de inrichting der Gilde moet geschieden, hoe dáar de geldmiddelen moeten beheerd en benuttigd worden; doch zulks schijnt gewild, daar de schrijver verklaart dat er om alle punten duidelijk voor te stellen, een heel boekdeel zou noodig zijn.
Hier en daar komen ook dingen voor die kunnen aanleiding geven tot misgreep, zooals b.v. het gebruik van het woord advocaat, nochtans wordt men aldra gewaar dat de schrijver hier geenzins juristen of rechtsgeleerden bedoelt, die bij ons advocaten genoemd
| |
| |
worden, maar wel zulke mannen die bij het volk op eene min vleiende wijze advocaten heeten omdat zij, begaafd zijnde zonder de noodige kennissen te bezitten, en met eene natuurlijke spreekveerdigheid, als volkdrijvers optreden.
Wat de taal betreft die is echt Vlaamsch, de stijl is vloeiend, bondig en levendig.
Voor de uitgaaf zelf zijn wij eens met eenen deskundigen lezer, die ons schrijft: ‘Het werk is zoo belangrijk en zoo schoon geschreven dat de uitgaaf meer zorg verdiende.’
In 't geheel genomen heeft de schrijver een schoon werk voortgebracht, dat de algemeene aandacht weerdig is, en dat veel nut en veel goed zal kunnen stichten.
Wij bevelen het alle Vlaamsche lezers aan, en zij zullen de moeite niet beklagen van het gelezen te hebben.
V.
Een wandelingsken door eenige socialistische schriften, van F.R. doctor in wijsbegeerte en letteren. Ninove, Anneessens. Prijs 0,75.
Een onvermoeibare werker op sociaal gebied mag de heer F.R. wel heeten. Nauwelijks heeft hij in zijne ‘Daghuur’ een der brandendste punten van het sociaal vraagstuk behandeld en daarmede van gezaghebbende mannen lof ontvangen, of hij legt ons nu in een nieuw, weldoordacht vlugschrift de plannen der socialisten bloot, zooals zij ze in hunne eigene schriften hebben afgeteekend. Zoo zal men welhaast eene kleine sociale bibliotheek kunnen vormen voor ons volk. En te beter, want het gaat er om de redding van Godsdienst en Maatschappij. Wij hebben reeds boven de hier genoemde werken: Begrippen van huishoudkunde, door A. Verhaegen. Rozekens eerste communie, door A. Janssens. De kanker onzer eeuw en de sociale Vlaamsche beweging, door V. Van de Kerckhove. Het socialismus, van P. Cathrein, vertaald door E. Soens. Onze dorpen en de sociale kwestie, door F. Sterck. Gilberta, door O. Loosen, S.J. enz.
Daar het socialism eenen meer en meer wetenschappelijken vorm aanneemt, zal het goed zijn dat degenen die het behoud der maatschappij ter herte nemen, meer en meer in de gronden van dit stelsel doordringen.
X.
Les bases de la morale et du droit, par l'abbé Maurice De Baets. Gand, A. Siffer, Paris, F. Alcan, 1892. - Prix 6,00 francs.
Na een korten uitleg van de begrippen recht en zedenleer in objectieven zin genomen, uitleg getrokken uit het alledaagsch gebruik van deze begrippen, volgens 't welk zedelijkheid berust op billijkheid, deugd en verplichting der menschelijke daden en recht als eene onverbreekbare zedelijke macht zich voordoet, - gaat schrijver over tot de ontleding van de meest beroemde stelsels ter verklaring aangenomen
| |
| |
van beide gemelde grondslagen van het maatschappelijk leven. Hij onderzoekt beurtelings het idealistische stelsel van Kant, de utilituristische stelsels van Bentham en Stuart Mill, van David Hume; de evolutionistische leer van Herbert Spencer, de nihilistische, zal ik ze noemen, van Schopenhauer. Elk dezer stelsels wordt op zijne beurt onderworpen aan de proeve van eene ernstige en grondige critiek. Schrijver doet, benevens een zekeren grond van waarheid, er de leemten, de misgrepen en de noodlottige gevolgen van uitschijnen.
Ter loops duidt hij nog, voor wat recht aangaat, het stelsel aan van Beaussire, die den grondslag van het recht plaatst in de noodzakelijke mogelijkheid van het vervullen der plichten, en toont hoe deze grondsteen nietig en broos mag heeten.
Dan vangt schrijver de uitbreiding aan van het eenig degelijk en doelmatig stelsel, welk bekwaam is aan zedenleer en recht hunne onschendbaarheid, noodzakelijkheid en heiligheid te schenken: 't is het aloud scolastisch stelsel, 't is de schoone leer van onze Moeder de H. Kerk, waar alles steunt op het bestaan van eenen God en Schepper, van eene algemeene natuurlijke wet aan de voortbrengselen dier schepping voorgeschreven. De mensch alleen bezit rede en verstand om die wet en dus zijn einde te kunnen kennen en nastreven. Hij moet dus ook zijn gedrag regelen naar die onwrikbare voorschriften hem door de rede gehouden. Indien hij dit doet pleegt hij het goed, indien hij er van afwijkt verricht hij het kwaad. De mensch heeft het recht de middelen te gebruiken om tot zijn einde: zijn eigen volmaakt geluk en de glorie van zijnen Schepper, te geraken. Hij heeft ook de plicht naar dit einde te streven en tevens het streven van zijnen evennaaste niet te dwaarsboomen noch te verhinderen.
In een tweede deel gaat schrijver over tot het ontleden der begrippen van recht en zedenleer in subjectieven zin genomen. Hij bewijst zegevierend de bewustheid en vrijheid van den mensch en van daar, als natuurlijke gevolgen, de toerekenbaarheid van zijn gedrag en zijne verantwoordelijkheid wegens maatschappij en God.
Door sommige redenen wordt de toerekenbaarheid van het menschelijk gedrag verminderd en zelfs opgeheven. Schrijver onderzoekt den invloed vervolgens van driften, ziekten, vergiftigingen, hypnotism.
Eindelijk licht hij de hedendaagsche deterministische leerwijzen toe van anthropologie en criminologie en doet er de ongegrondheid en de noodlottige gevolgen voor de maatschappelijke rust en het godsdienstgevoel van uitschijnen.
Ziedaar eene zeer korte schets van de breedvoerige materie in dit leerrijk en merkwaardig boek bevat, waarin de eerw. Heer De Baets ons de schatten te bewonderen geeft van zijn schrander doorzicht en van zijne uitstekende wijsgeerige kennissen. In dit hedendaagsch tijdstip van maatschappelijke woelingen, van eindelooze verwardheid en losbandigheid op zedelijk gebied is dit boek geroepen om een allergelukkigsten en allervoordeeligsten invloed uit te oefenen. Immers, indien de zoo
| |
| |
juiste begrippen, hier uiteengezet, op ons maatschappelijk leven zonder verkrimping werden toegepast, dan zage men welhaast een nieuwe dageraad opkiemen van rust en vrede, van rechtvaardigheid, broedermin en godsdienstigheid.
Dr D.B.
Keur van Nederduitsche Spreekwoorden en Dichterlijke Zedelessen, uitgegeven door J.F. Willems. - A. Siffer, 1892. Prijs fr. 0,75.
Het boekje, waarvan melding, was sedert 1824 eene witte raaf geworden, immers 't werd slechts eenmaal ter perse gelegd en was sinds dien door velen uit het oog verloren.
De schrijver Jan Frans Willems, wien met recht de naam van vader der Vlaamsche Beweging toegekend wordt, werkte uit al zijne krachten sinds 1815 aan 't behouden van de eenheid der sedert 1585 verbrokkelde Nederlanden. Met hart en ziel streefde hij om dit oogpunt te bereiken en toen in 1830 de moed der Vlamingen gezonken was en de Fransche taal, onder den invloed van ‘overgewaaide Fransche journalisten’ en Walen zegepraalde was hij de schier eenige Zuidnederlander die het hoofd durfde verheffen en protest aanteekenen tegen den toenmaligen toestand der zaken.
Men weet hoe zijne liefde voor de moedertaal bekroond werd.
De edelmoedige kamper spande al zijne kranchten in om aan de Belgische jeugd, ietwat van zijnen gloeienden lever en van zijne brandende liefde voor de ‘Nederduitsche taal’ mede te deelen
Te dien einde schreef hij verschillende werken, waaronder de prachtige ode Aan de Belgen (Antw. 1825), Verhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde, opzigtelyk de Zuydelyke provintiën der Nederlanden (Antw. 1819-24), Over de Hollandsche en Vlaemsche schryfwyze (Antw. 1824), enz. enz., en ook de Keur der Nederduitsche Spreekwoorden, waarvan sprake.
De begaafde Vlaming had zeer goed begrepen dat het leven van een volk in zijne taal en ook in de uiting van het nationaal karakter lag. Met taaien moed spoorde hij de berijmde spreuken of volksgezegden op en verzamelde ze in een klein deeltje dat in 1824 de wereld intrad.
Dat was de eerste stap op den weg ter herleving van onzen sluimerenden landaard.
En nochtans is de oorzaak van dien stap, de Keur nl. in den vergeetboek geraakt. Wellicht zou hij er in gebleven zijn, verdoken gebleven en misschien verloren gegaan ('t werkje wordt zelfs op de lijst der volledige werken van J.F. Willems in Fredericks' en Van den Branden's Biographisch Woordenboek niet gemeld) hadde niet een man dien schuilhoek gaan doorsnuffelen en de duisternissen door het klaar daglicht vervangen.
De heer Willems (conservator der hypotheken te Oudenaarde),
| |
| |
zoon van den gevierden schrijver, heeft dit verdienstbare werk verricht; hij heeft het op zich genomen de keur nogmaals in 't licht te zenden; dusdoende maakt hij aanspraak op den dank en den lof van alle Nederlanders.
De heer Alfons Siffer heeft, met zijne gewone zorg, die oude bekende in een gansch nieuw kostuum gestoken, en zoo frisch, zoo levendig, dat hij er waarlijk nog jong uitziet.
't Is een alleraardigst ding, dat zonderlinge werkje, met een eigenaardig karakter bestempeld.
Er zijn daar tusschen de 225 spreuken, gezegden vol geest en lessen vol wijsheid.
zegt de laatste spreuk. Daarom raad ik om te sluiten alle Vlamingen ten sterkste aan, zich dit boekje te verschaffen, immers het is een monument onzer herwordende nationaliteit. Wij zullen er in leeren hoe wij moeten voortstrijden en als de zegepraal onze werken zal bekroond hebben grijpen wij dan de pen en schrijven wij onder de 225e spreuk, eene 226e
P.D.
I. Sperwer (zie de laatstverschenen aflevering van het Belfort) wijst op een paar onnauwkeurigheden die voorkomen in 't artikeltje over la Bibliothèque de la Compagnie de Jésus, door Pater Sommervogel, door ons medegedeeld. Ja, van dit werk, eerst door de gebroeders de Backer uitgegeven, verschenen twee drukken, en de geleerde bibliograaph is een Franschman... van harte; voor ons echter is hij een Duitscher: Duitsch van naam, van herkomst en van bloed. Strassburg (we verminken den naam niet tot Strasbourg) behoorde in den laatsten tijd voorzeker aan Frankrijk, maar was Duitsch vóór dat de Fransche wapenen, onder 't gezag van eenen der grootste gekroonde schurken, die ooit den troon van den H. Lodewijk bezoedelden, verdelging en vloek verspreidden over vele landen van Europa, eilaas! over het onze wel het meest. Wij beschouwen Strassburg als Duitsch, te recht door Duitschland weergeëischt.
Sperwer noemt deze bijzonderheden, ten opzichte van het werk, ‘vrij onbeduidend’; wij geven hem overschot van gelijk, en zullen daarom niet langer er ons mee bezig houden; maar als hij P. Sommervogel den lof toezwaait, welken zijn kolossale arbeid waarlijk verdient - en dien wij de eersten geweest zijn om aan de Lezers van het Belfort onder het oog te brengen - dan had hij eveneens wel een woordje mogen reppen over het gebrekkige der uitgave, door ons eveneens aangeduid bij de verschijning des eersten deels.
| |
| |
Heeft de geleerde pater rekening gehouden van onze niet wederlegde opmerking, gedaan in het belang der uitgave? Mogelijk wel een beetje, want bijzonder leelijke, grove fouten in de Vlaamsche boektitels vindt men zoo veel niet meer in het onlangs verschenen 3e deel. Echter - nog meer zorg zou, onder dit opzicht, aan het werk moeten besteed worden. Ten bewijze, de volgende, in der haast gedane aanhalingen:
Kolom 9: Historie van de instellinghe, Reghelen, Oeffeninghen, ende Privilegien van het oudt, ende Miraculeus Broederschap Van de Bermhertighe van den H. Eligius.... Bisschop van Doornycke ende de Noyon. -
Kol. 191: De dood ofte Voorloper. -
Kol. 315: Twintichmaelgedruckt, onde nu vertaelt.
Kol. 315: Van nieuwe overzien. -
Kol. 316: Het Franch gevolgd. -
Kol. 316: Korte regels van het nederlandschen versbouw. -
Kol. 613: Uit het Franch. -
Kol. 619: Vermeerdert. -
Kol. 619: Levensbeschrijving der beroemende pausen. -
Kol. 1634: Om te komen tot de volmaectheid van de religieusen staet van gaende de drey delatten.
Kol. 1813: Plagtige heiligverklering. -
Zekerlijk, onder deze misslagen zijn er wel eenige, die den zetter te wijten zijn, of liever den drukker, die er misschien geen corrector op nahoudt, wat in geene enkele drukkerij van belang zou mogen ontbreken. Ook zijn de titels, door P. Sommervogel medegedeeld, zeker niet alle door hem zelven afgeschreven; onder de hem medegedeelde zijn er vermoedelijk vele, die juist niet komen uit de hand van schoonschrijvers, en daar de geleerde uitgever onze taal niet kent. vindt hij geen graten in 't geen de zetter hem onder de oogen legt, Ook laat de ponctuatie in de Vlaamsche titels te wenschen (b.v. kolom 317...) Wij willen hopen, hoewel het ons, als Nederlander, pijn doet dit te moeten verklaren, dat alleen de titels der in onze taal geschreven boeken kwalijk en die van de andere talen, P. Sommervogel onbekend, goed zijn afgeschreven, anders zou Sperwer geen gelijk hebben als hij zegt, dat nu de uitgave definitief, blijvend is. Eene nieuwe zou er dan stellig noodig zijn om elke taal tot haar recht te doen komen.
Het doet ons leed, deze opmerkingen in het Belfort te moeten schrijven: gaarne hadden wij enkel lof gegeven aan het bewonderenswaardige werk van P. Sommervogel, dat in alle landen der wereld aan de geletterden grooten dienst zal bewijzen, maar wij moeten ons verzetten tegen een, al zij 't ook gansch onvrijwillig, gebrek, dat tot gevolg kan hebben onze taal barbaarsch, bespottelijk te doen voorkomen.
D.
| |
| |
Broere's Dithyrambe op het Allerheiligste, toegelicht door J.C. Alberdingk Thijm, S.J.
Sedert lang staan we den Eerw. Pater, om wille dezer brochuur, een woord schuldig; een woord van bewondering en dank voor hem, een woord van warme aanbeveling voor allen.
Dit woord langer verzwijgen ware van onzentwege niet alleen onvriendelijk en onbeleefd, maar plichtig bovendien ten opzichte van onze katholieke studentenjeugd in 't algemeen, en van de EE. HH. Seminaristen in 't bijzonder.
Van dezen vooral moet een gedicht, zooals Mgr Broere's Dithyrambe, gekend, gelezen en genoten worden. Maar, men mag het niet vergeten, de geleerde en godvruchtige Prelaat kon zijne hooge dogmatische bespiegelingen over het groote geheim onzer Tabernakelen, kon de extatieke verrukkingen van zijn eigen zin en hert aan den voet des outers, niet uitdrukken en mededeelen in alledaagschen stijl.
Vandaar dan ook, dat de spijs der Dithyrambe hoe hemelsch uitverkoren zij weze van aard, inderdaad nochtans, onverduwbaar voorkomt; zooveel te meer, daar het gansche gedicht doorvlochten is met historische zinspelingen op het H. Sacrament van Mirakel te Amsterdam.
Met kiesche en kundige hand heeft J.C. Alberdingk Thijm al de moeklijkheden geweerd, en de spijs dusdanig bereid, dat zij volop voor den gewonen man genietbaar is.
Wij wenschen van herte dat er hem menig aan vergaste en degelijk deugd aan doe.
E.D.L.
Jubilé de l'Ecole Saint-Luc, à Gand. Souvenir de la fète jubilaire, 23 août 1891. Gand, A. Siffer, 1892. Prix fr. 1,80.
Dit boek geeft, even getrouw als omstandig, het verslag der feesten, verleden jaar alhier gevierd bij het 25 jarig jubelfeest der St.-Lucasschool. Het bevat ook, beknoptelijk, het historiek dezer nuttige, verdienstelijke inrichting, die reeds zoo vele heerlijke vruchten heeft opgeleverd voor de christene kunst, en welker stichting een titel is van blijvenden roem voor den kunstlievenden baron Bethune. Al de redevoeringen op de plechtige zitting, bij het openen van Bethune's-Museum en op het banket uitgesproken, vindt men er in extenso, benevens de namen der inteekenaren, onder welke men die der voortreffelijkste leerlingen van de school aantreft, reeds wijd en zijd om hun talent gewaardeerd.
Twee fraaie portretten versieren den bundel: dat van baron Bethune, en dat van broeder Marès. De druk is opperbest verzorgd en doet eer aan de pers van den uitgever dezes. Slechts één ding hadden wij voor deze uitgave anders gewenscht: de St.-Lucasschool is eene Vlaamsche inrichting, waar nooit sprake kan zijn van Fransch. Waarom de herinnering van het eerste jubelfeest niet laten verschijnen in de taal van de leerlingen der school? Zoolang men, voor soortgelijke uit- | |
| |
gaven, het Fransch gebruikt, zal men 't recht hebben te zeggen dat, in zekere kringen, de taal van het volk niet die achting geniet, welke haar toekomt en haar niet langer ontzegd moet worden.
D.
Driejaarlijksche prijskamp der Nederlandsche tooneelletterkunde, ingesteld door het Staatsbestuur (XIIe tijdvak. 1889-1891). - Verslag door Dr P. Alberdingk Thijm. - Gent, A. Siffer.
Nil desperandum! Gaat het op die wijze voort, zoo krijgen we toch nog eens eene eigene Vlaamsche tooneelletterkunde!
Dien verblijdenden indruk geeft hoogervermeld verslag. Lieten alle verslagen er zulk eenen goeden na, waarlijk, men zou op den duur ze gaan sparen voor lievelingslectuur.
Onder het vijftigtal ingezonden spelen hadden er niet minder dan zeven voor schrijver Nestor de Tière, aan wiens stuk ‘Een Spiegel’ de eer der bekroning te beurt viel. Zeven! En dat op drie jaren tijds! En dat degelijke spelen! Den heer de Tière proficiat, en hij doe zoo voort.
Weinige bijzonderheden over de andere mededingende stukken. 't Grootste gedeelte van 't verslag wordt ingenomen door algemeene beschouwingen en practische wenken. - Echte Vlaamsche blijspelen ontbreken, voornamelijk bij gemis aan grondige kennis van den volksaard bij de schrijvers van blijspelen. - De ernstige tooneelstukken zijn te dikwijls geboetseerd naar Fransche modellen. Moge toch eens voor goed afgebroken worden met dat stom in extase staan voor alles wat Frankrijk voortbrengt! Onze bezieling, van ons Vlamingen, Germanen, kan noch mag Zuidersch zijn, omdat we dan beginnen met te vergeten dat wij ook een verleden hebben, en vervolgens dat ten Oosten en ten Westen wij rasverwante naburen hebben, die bogen op clers, op Goethes, op Shakespeare.
De ware, de eenige redding voor ons tooneel ligt in 't beslist volgen der richting die Rodenbach zoo lang geleên reeds aanwees met zijn Gudrun.
S.
XXIIe Nederlandsch Congres. - De voorbereiding van het XXIIe Nederl. Taal- en Letterkundig Congres, dat in 1893 te Arnhem plaats vindt, heeft een belangrijken stap voorwaarts gedaan. In de tweede algemeene vergadering van de Regelingscommissie, gehouden onder voorzitterschap van dr. L.H. Slotemaker, waren in de eerste plaats eenige belangrijke mededeelingen aan de orde. Wij vernamen, dat behalve de Burgemeester van Arnhem, jhr. van Lawick van Pabst van Nyevelt, ook de Commissaris der Koningin in Gelderland, baron Mollerus van Westkerke, het eerevoorzitterschap, en de Ministers van Binnenlandsche Zaken, Tak van Poortvliet, en van Waterstaat, Handel en Nijverheid, Lely, en het lid der Tweede Kamer voor het hoofdkiesdistrict Arnhem, mr. P. Rink, het eerelidmaatschap der Commissie hadden aanvaard.
| |
| |
Voorts is besloten het eerelidmaatschap ook aan te bieden aan den Belgischen Minister van Binnenlandsche Zaken en Onderwijs, den weledelen heer de Burlet, aan den gezant van België te 's-Gravenhage, baron d'Anethan, en aan den gezant van Nederland te Brussel, baron Gericke van Herwijnen.
Meer om te dienen als leiddraad voor de vaststelling der feestelijkheden, welke het XXIIe Congres zullen opluisteren, dan om daaraan reeds nu een vast karakter te verleenen, werd door het Uitvoerend Comité een concept-programma aangeboden en goedgekeurd door de vergadering, die een 50tal leden telde.
Het concept-programma omvat, in ruwe trekken, het volgende: Op den eersten dag, aan de opening van het Congres voorafgaande, ontvangst van de buitenstadsche Congresleden in het station, optoch naar 't Stadhuis, plechtige ontvangst aldaar door Burgemeester en Wethouders van Arnhem. Des avonds een kunstavond in den Stadsschouwburg (tooneel, zang enz.) Na afloop concert in Musis Sacrum, vuurwerk. Tijdens de drie eigenlijke Congresdagen afwisselend in het park van Musis Sacrum, op het terras der Buiten-sociëteit, in het park van den Plantentuin concerten en bal, een rijtoer door een gedeelte van Arnhem's beroemde omstreken, een feestmaaltijd en wat dies meer zij.
Na de vaststelling van het voorloopig programma werden de sub-commissiën benoemd, die tot taak zullen hebben de onderdeelen van het programma, elk voor haar deel, naar eene opdracht in algegemeene trekken, nader uit te werken en daaromtrent voorstellen te doen aan het Uitvoerend Comité.
Ook aan de voorbereiding van de eigenlijke Congreswerkzaamheden is gedacht. Drie der voor het Congres meest belangrijke sub-commissiën, nam. die voor de afdeelingen, waarin elk Congres is gesplitst (1o. Nederl. taal- en letterkunde, 2o. Nederl. geschiedenis en oudheidkunde en 3o. Nederl. tooneel, muziek en boekhandel), hebben tot taak zooveel mogelijk na te gaan, welke onderwerpen op vorige Congressen wèl aangekondigd, maar buiten behandeling gebleven zijn; woordvoerders uit te noodigen om een onderwerp naar eigen keuze te komen behandelen of inleiden; en zelven titels te verzamelen van onderwerpen, die verdienen besproken te worden, teneinde eene keuze daaruit over te laten aan de woordvoerders, die geen eigen onderwerp aangeven.
Behalve deze drie commissiën zijn er nog veertien, nam. voor het Programma enz., voor de ontvangst, den optocht, de feestelijkheden, de versieringen, voor de Handelingen van het Congres en voor de financiën.
Als datum van het Congres is voorloopig goedgekeurd 28, 29, 30 en 31 Aug. 1893, met bevoegdheid aan het Uitvoerend Comité om daaromtrent, zoo noodig, nog andere voorstellen te doen.
Koninklijke Vlaamsche Academie. - De heer P. Génard werd tot bestuurder bevorderd en de heer K. Stallaert, tot onderbestuurder gekozen.
| |
| |
De academie heeft zoodoende hulde willen brengen aan eenen der verdienstelijkste en geachtste Vlaamsche schrijvers, wiens Glosarium van oude Nederlandsche woorden, destijds gebezigd in Vlaanderen, Brabant en Limburg - in 't licht gegeven door de eerste letterkundige vereeniging van Noord-Nederland - aanzien wordt als een werk van buitengewone verdienste.
Hoogleeraar Alberdingk gaf lezing van eene studie over de Vlaamsche almanakken der XIII, XIV en XV eeuwen.
Vervolgens werden de verslagen aangeboden door de verschillende commissiën over de werken waaraan gearbeid wordt, als daar zijn: Algemeene Biographie der Vlaamsche schrijvers; algemeene Vlaamsche bibliographie van 1830 tot 1890; bloemlezing uit de Vlaamsche schrijvers der XVII en XVIII eeuwen, enz. enz.
Met genoegen stippen wij de benoeming aan van den heer Jan Van Droogenbroeck tot afdeelingshoofd in het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs (Vlaamsch bureel), zóó is het Vlaamsch departement in goede handen.
Davidsfonds. - Hoofdbestuur. Zitting van 24 November 1892. Hulpgelden worden toegewezen aan 25 afdeelingen, die voldaan hadden aan de vereischte voorwaarden.
Een prijskamp wordt uitgeschreven ter behandeling van een onderwerp in verband met de maatschappelijke quaestie. Het staat den Mededingers vrij, ofwel één punt, ofwel verschillende punten betrekkelijk het aangeduide vraagstuk te behandelen.
Het handschrift mag niet meer dan 100 bl. druks behelzen (gewone letter van de uitgaven van het Davidsfonds). Het bekroonde werk (duidelijk geschreven, op éénen kant van het blad) blijft het eigendom der vereeniging, die zich het recht voorbehoudt om het uit te geven. De prijs is eene som van 400 frank.
De mededingende stukken moeten uiterlijk op 30 April 1893 vrachtvrij worden toegestuurd aan den algemeenen Geheimschrijver, den heer Fr. de Potter, Godshuizendreef, 29, Gent.
Het Hoofdbestuur, op voorstel van den algemeenen Geheimschrijver, beslist:
in het voorjaar van 1893 plechtig te gedenken de honderdste verjaring van Jan-Frans Willems, inrichter en eersten hoofdman van den Vlaamschen Taalstrijd;
op voorstel van den heer algemeenen Voorzitter:
de afdeelingen van Antwerpen en Borgerhout te verzoeken, de huldebetooging in te richten;
eenen gedenksteen te plaatsen in den gevel van het huis, te Boekhout (Antwerpen), waar de verdienstrijke man het leven ontving.
Aangaande de wenschen, door de afdeelingsbesturen van Oost-Vlaanderen overgemaakt, beslist het Hoofdbestuur:
bepaalde gestemde voorstellen af te wachten, om ze dan te kun- | |
| |
nen bespreken te zamen met die welke door de andere provinciale vergaderingen zullen ingezonden worden.
Blijkens eene mededeeling van den heer A. Roëll (Lier) zal eerstdaags een comiteit tot stand gebracht worden met het doel, gelden in te zamelen om ter gemelde plaats een standbeeld op te richten aan Kanunnik J.-B. David, schrijver der Vaderlandsche Historie, der geleerde commentariën op drie groote dichtwerken van Bilderdijk enz., enz. De afdeeling van Lier wenscht dit gedenkteeken op te richten in 1899, bij den honderdsten verjaardag van David's geboorte. - Deze mededeelingen zijn door het Hoofdbestuur in ernstige aandacht genomen.
Twee nieuwe boekwerken en vier zangstukken zijn verschenen. Boekwerken: Vaderlandsche historie van David, 7de deel, 2de aflevering en Ons Vaderland tijdens de Fransche overheersching op het einde der XVIIIe eeuw, door Theodoor Sevens. Muziekstukken: Aan een viooltje, gedicht van Amaat Joos, muziek van Jozef D'Hooghe; Er glanst eene Sterre, woorden van P.H. Caluwaert, muziek van A. Van den Eynde; Van alle landen die er zijn en Schoon is het blauw, beide woorden van H. Tollens en muziek van Em. Wambach.
De feesten in de afdeelingen zijn in vollen gang; op 13 November vierde Aarschot met een concert en eene voordracht door den heer A. Tuerlinckx; in December houdt Gent zijne plechtige prijsuitdeeling aan de bekroonden in zijne prijskampen. Borgerhout riep den 14 der verleden maand zijne leden in feestviering bijeen, enz. enz.
Borgerhout (voorbeeld door ander afdeelingen na te volgen) zendt ons het volgende relaas van zijne plechtigheid:
‘Een talrijk en uitgelezen publiek heeft er vocaal en instrumentale muziek gehoord van Donizetti, Rossini, Miry, Erk, Wambach, Gevaert, Goltermann, Schumann, alle namen, die voor de kunstwaarde der uitgevoerde stukken borg blijven.
Behalve de oude bekenden, Matthys, Dircx en Rosseels, melden wij in 't bijzonder, den heer J. Roelants (violoncel) en juffr. Loubry (sopran). De heer Roelants is zijn speeltuig volkomen meester, dat ziet men aan zijne losse houding en bewegingen; dat hoort men aan de zuiverheid en doordringendheid der toonen. Juffr. Loubry heeft eene lichte, maar aangename stem en eene zeer duidelijke, zuivere uitspraak. Zij had met veel oordeel, bescheidenheid en kunstgevoel hare stukjes uitgekozen: eenvoudig maar goed: Morgenlied van R. Schumann; Zucht naar 't Vaderland van Erk; Sluimerlied van Serafine Sebrechts, in zuiver Vlaamschen stijl, enz. Met het Roosje van Miry werd zij teruggeroepen, en 't was goed verdiend. De heer Mermans heeft getoond, dat hij bestuurder en geen bloote maatslager is als hij voor het koor: Saûls lierzang den maatstok in hand had. Hoe moeilijk ook, werd die zang op zeer voldoende wijze uitgevoerd. Het letterkundig gedeelte bestond in eene lezing van ‘Op zes weken’, gedicht van Hilda Ram. Onze oude kennis, Mr Ossenblok zegde dat de leersmaak door de vertaalde Fransche romans heden aan 't verbasteren is en meent vol- | |
| |
komen naar den geest van 't Davidsfonds te handelen met eene poging tot loutering van den smaak te wagen. Hij wil onze hedendaagsche katholieke schrijvers en dichters doen lezen en waardeeren en begint met Hilda Ram, de eenvoudige, nederige en gevoelvolle dichteres, een kind van Antwerpen. De lezing van de bijzonderste deelen van: ‘Op zes weken’ houdt de toehoorders omtrent een uur in de grootste stilte en godsdienstigste aandacht, van tijd tot tijd onderbroken door toe juichingen, wanneer eene of andere verhevene beschouwing of gemoedelijke beschrijving den geest verheft of 't harte roert.
Door den mond van den heer Vermeylen, ondervoorzitter, meldt het Bestuur aan het publiek, dat de dichteres alle uitnoodiging tot het avondfeest nederig had afgewezen. Het Bestuur acht zich gelukkig haren Vader persoonlijk te kunnen gelukwenschen en verzoekt hem den dank en de hulde van allen aan zijne dochter te willen overbrengen.
Daverend handgeklap getuigden, dat de spreker de tolk was der gansche vergadering.
A.
|
|