Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Lied en levenGa naar voetnoot(1).In Te cantatio mea semper.
LONGEN, gorgel, tong en mondgehemelt
Passend spelen doen bij tand en lip,
Dat er al, wat in den boezem wemelt,
Vast in worde en klankvol buitenglipp', -
Vriend, gij kunt en doet het wonderschoone,
Zonder ijdle zucht naar eer of naam,
Wars van wereldsch handgeklap en krone,
Dies te meer den Hemel aangenaam!
Lang al leerdet gij uw doen en willen,
Wensch en denken, in hun driftig spel,
Pas te stemmen, vast en vroom te stillen,
Volgens toon en maat van Gods bevel:
Lang al heeft ook God u uitverkoren,
- Zoo de meester met zijn zangers doet -
En genood u naar de priesterkoren,
Daar ge 't prijslied zingen zoudt van 't goed!
| |
[pagina 54]
| |
Nu, de tijd kwam, dat de nachtegalen,
Naast het nestje van hun luistrend broed,
Al hun schoonste zingen en herhalen
Vol van levenshoop en liefdegloed; -
Nu, de tijd kwam, dat van vuurge tongen,
Vlammend van Gods eigen licht en lust,
In de kerk een hooglied wordt gezongen,
Daar de galm van golft ter verste kust:
Heil! Gods Geest is binnen u gevaren
Met de volheid van zijn Pinksterkracht,
Die uw jonglingshert, uw zangersnaren,
Sterkt en heiligt in zijn wondermacht!
Priester wierdt ge, en dag aan dag door 't leven,
Zal uw stem - in Jesus' eigen woord -
Lof aan God en troost den mensche geven,
Door de hel in siddring aangehoord!
Zingen mocht ge, en doen de Cherubs knielen,
Daar hun ‘Sanctus’ ruischt en samensmelt,
Met de bede en zucht der christen zielen,
En het klokje, dat Gods komste meldt.
O het heimnisvolle lied der misse,
- 't Lied van Jesus' lijden, liefde en dood -
Als, verdiept in Diens gedachtenisse,
Stil de priester zegent over 't brood!
Wie, wie kan in klank van woorden spreken
Wat het herte van den priester voelt
In en door zijn diepste wezen breken,
Zacht en krachtig tevens omgewoeld,
Als hij de eerste male, diepgebogen,
‘Hoc est Corpus meum’ siddrend zegt,
Vast geloovend, spijts den blik der oogen,
Dat zijn' God hij neer ten outer legt?
| |
[pagina 55]
| |
Neen, niet waar? hoe in heur vorm de Kunste
Zielsgevoel en droomen dwingen mag,
Nooit volzingt heur zang ons deze gunste,
Noch en dankt den Heer voor dezen dag!
Priester, danken zult ge door uw daden,
Dag en nacht, in werk en wake, blij
Dat uw leven, vol van Gods genaden,
Hem geheiligd, één ‘Te Deum’ zij.
Zing dus 't lied, dat hert- en aderslagen
Regelt op den klop van Jesus' Hert:
't Make lichter u den last om dragen
Langs den weg ter wijde hemelvert'.
Zing het lied, dat zonne wekt en vreugden,
Waar ellende zwarte wolken spreidt;
Dat het kind ontvlamt in mannendeugden
En ter kroning op tot God geleidt.
Klinken zal het in de christen wone,
Waar uw eerste liedje en bede zong:
En met u tot liedren, blij van tone,
Wekt het vaderhert en broedertong!
Klinken zal het in de luistrende ooren
Van de jeugd, die gij hier leidt en leert,
En die 't nazingt eens, in machtge koren,
Daar ze, in lied en leven, God vereert!
Sint Nicolaas.
Eug. De Lepeleer.
|
|