Het Belfort. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
De secte der LoïstenGa naar voetnoot(1).VOORGELICHT door echte, met zorg nagegane bronnen, heeft de heer J. Frederichs eene zoo veel mogelijk volledige monographie over de XVIe eeuwsche secte der Antwerpsche Loïsten weten saam te stellen. Eene zonderlinge secte, voorwaar! die evenzeer door de Protestanten als door de Roomschgezinden voor ketters gehouden en in den ban geslagen werd. Een der belangrijkste hoofdstukken van dit boek is zeker datgene, waar de schrijver handelt over der Loisten leerstelsels, welke hij beknoptelijk, maar klaar uiteenzet. De Loisten waren weinig meer dan vrijgeesten, niet onder wijsgeerig opzicht - hun hoofdman was ongeletterd, en niet met een ingeboren genie begaafd - wier voornaamste, ja nagenoeg eenig wit gelijk stond met vrij, lees ontuchtig, leven, voldoening der vleeschelijke lusten, om hetwelk te verschoonen zij den Bijbel intiepen, en..... God zelf. Zij erkenden, ja, het bestaan der Godheid, maar konden de gerechtigheid en de barmhartigheid Gods niet samenbrengen. De Wet dreigt de menschen, die niet gehoorzamen aan Gods bevel, met verdoemnis; ‘maar dewijl alle menschen de wet overtreden, moeten zij allen verdoemd worden. Doch anderzijds heeft God beloofd, medelijden te hebben om al de zonden te vergeven. Indien God redereen straft, waar blijft Zijne barmhartigheid? Indien Hij iedereen vergeeft, waar blijft Zijne gerechtigheid? Indien Hij een gedeelte der menschen straft, en een gedeelte zalig maakt, maakt Hij onderscheid van personen, hetgeen ook door den Bijbel niet aangenomen wordt.’ Heel het stelsel der Loisten kwam neer op den eenvoudigen regel: Doet aan een ander, wat gij wenscht dat u gedaan worde. De secte achtte alle Sacramenten nutteloos. Vandaar dat zij geen huwelijk kennen wilde, althans er geen achting voor had. Bidden en vasten moest men niet. De H. Maagd en de Heiligen hadden geen den minsten invloed. In 't kort, de Loisten betrachtten maar één doel: Genot in 't leven. Christus, de Verlosser van het menschdom, zal allen redden. De Katholieke leer werd derhalve niet door de Loisten aangenomen; maar wat stelden zij in de plaats? Niets; zij gaven geen andere uitlegging der H. Schrift dan de Roomsche of Protestantsche Kerk, en antwoordden, op de hun gedane vragen daaromtrent, dat zij geene doctoren waren en dat anderen hun een aantal duistere plaatsen uit de H. Schrift wel mochten klaar maken. Dogma's van zulk gewicht, als welke door de Loisten beleden werden, konden, men begrijpt het lichtelijk, noch den Staat, noch de Kerk het allerminste schokje toebrengen, het getal aanhangers voor de nieuwe leer, in eene beschaafde, ordentelijke natie | |
[pagina 70]
| |
nooit groot kunnende zijn. De regeering kon echter de dwalingen niet ongestraft, de schuldigen niet onbeteugeld, de wet ongeeerbiedigd laten, en Loyke de schaliedekker, na eene eerste vervolging in 1526 (welke eindigde met eene openbare afzwering zijner ketterijen), opnieuw in hechtenis genomen ten jare 1544, eindigde zijn leven, den 25 October van gezegd jaar, op den brandstapel. Zou, gelijk de schrijver meent, de secte eene nog al belangrijke rol gespeeld hebben te Antwerpen tijdens de regeering van Karel V? Nam ze, inderdaad, uitbreiding in Brabant en Vlaanderen? - Voor Vlaanderen durven wij 't betwijfelen: wij troffen er niets over aan gedurende onzen historischen arbeid van ruim dertig jaren, in honderden openbare en bijzondere archieven. Dit zij gezegd zonder de wetenschappelijke waarde van het boek des heeren Frederichs te willen te kort doen. De tekst der verhandeling beslaat 56 bl.; daarop volgen niet min dan 64 bladzijden bijlagen, alles of nagenoeg alles wat er tot toelichting van den tekst is mede te deelen. Het werk van den heer J. Frederichs is lezenswaardig en eene kostelijke bijdrage tot de geschiedenis der onder menig opzicht zoo beroerde XVIe eeuw. Tot zooverre het boek met betrekking tot de historie; als letterkundig gewrocht schijnt het ons in overhaasting geschreven, althans niet zoo zeer verzorgd als het opsporen, uitpluizen en afschrijven der historische bronnen. Vele woorden zijn te dikwijls kort na elkander herhaald, zonder noodzakelijkheid, en dit geldt vooral zekere hulpwerkwoorden. Een paar aanhalingen zullen den schrijver overtuigen dat, bij nauwkeurig lezen der proeven, taal en stijl niet zouden verloren hebben:
‘Van Pruystinck's loopbaan zijn ons slechts twee tijdvakken (lees: tijdstippen) bekend, nl. die zijner twee kettergedingen, in 1526 en in 1544. Heel de tijdruimte (tijd is hier overbodig), die tusschen deze twee tijdvakken besloten ligt, is ons geheel onbekend.’ (Bl. XIX.) ‘...die beiden, als Luthersgezind aanzien, aangehouden, doch vrijgesproken werden. Met hunne aanhoorders, die ook aangehouden werden, was het echter zoo niet gesteld (?). Twee hunner, waaronder de schoonbroeder van Geeraard, werden levend verbrand. Eene nieuwe lijst van verdachten, die zouden aangehouden worden, werd opgemaakt.’ (Bl. XL.) ‘Tegen de gevangen ketters zal, op last des Keizers, “sommairlyk geprocedeert worden achtervolgende dinhoudt van den placaten van den Keyser.” Eene uitzondering wordt gemaakt ten voordeele van Aerden Steenaerts. Deze werd betrokken voor den procureur generaal, aan wien hij zal uitgeleverd worden...’ ‘Eindelijk behaalde hij de verklaring dat geen der gevangenen ooit met hem gedisputeerd had of iets omtrent het geloof beweerd had: alleen hadden zij Loy daarvan hooren spreken.’ (Bl. LI). Een historisch werk goed schrijven is eene verdienste te meer, die op geenerwijze de wetenschap hindert - wèl integendeel. D. |
|