Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
[pagina 69]
| |
eene reeks werken heeft uitgegeven over de Oostenrijksche Nederlanden: Karel VI; Maria-Theresia; Jozef II; de Brabantsche Omwenteling; Leopold II, Frans II; de Fransche Omwenteling. Hoe ruim de oplagen ook geweest waren, was alles totaal uitverkocht, zoodat op algemeene aanvraag eene nieuwe uitgave noodzakelijk werd. Deze nieuwe uitgave is thans onder den algemeenen titel van ‘Vaderlandsche geschiedenis’ begonnen; eerst hebben wij Karel VI gehad, nu is Maria-Theresia verschenen, in afwachting dat onze uitgever klaar kome met de andere titels, welke reeds ter pers zijn en die met de verschenen deelen een geheel vormen over dat gewichtig tijdvak onzer nationale geschiedenisGa naar voetnoot(1). Eigenlijk is nieuwe druk hier onjuist, het geldt eerder nieuwe werken, want de schrijver heeft zijnen vroegeren arbeid volkomen omgewerkt en verrijkt met tal van belangrijke bijzonderheden. De Patriottentijd en de regeeringsperiode der keizerin Maria-Theresia behooren tot de belangrijkste onzer geschiedenis. Aan de innigste deelneming in de smartvolle wederwaardigheden dezer groote vorstin, voegt zich de bewondering voor den moed en de standvastigheid, met welke zij al hare erflanden voor dreigende gevaren wist te bevrijden. Geen wonder dus dat deze boeken bij ons Vlaamschlezend publiek eenen durenden bijval genieten. Overigens zijn deze werken echte volksboeken; geene dorre wetenschappelijke verhandelingen, nog min droge verzamelingen van oorkonden, maar geleidelijke en beknopte verhalen der geschiedenis van ons vaderland. ‘En aldus, - om de woorden te bezigen van een onzer oude geschiedschrijvers - 't geen andere in groote boeken met veel omwegen, en verdrietige woordstapeling, hebben t' zamen geraapt, en in 't licht gebragt (meer tot verdriet dan vermaak des lezers), heeft de schrijver getracht beknopt te vervatten: oordeelende het meerder deugd te zijn, 't merg der zaken in 't kort dan in 't breed te komen beschrijven.’ Beide werken zijn opgeluisterd met de portretten der helden, welke zij beschrijven. Hierboven dat van Karel VI. Antwerpen. A.
Het rijk der hemelen, brieven aan mijnen broeder, door I. van der Aa, van het gezelschap van Jesus. Leuven, J.B. Istas, 1890. Prijs fr. 1,50. Met genoegen hel ben wij kennis gemaakt met dit nieuwe werkje dat in 250 bladzijden eene volledige verhandeling geeft over de samenstelling der katholieke Kerk. | |
[pagina 70]
| |
Het Rijk der Hemelen is de naam dien Christus zelf meer dan eens aan zijne Kerk gaf. De titel laat dus reeds vermoeden, dat de schrijver al het schoone en verhevene dier goddelijke instelling verlangt te doen kennen. Men kan drie deelen in het werk onderscheiden: In het eerste (van Hoofdstuk I-XII) beschouwt de schrijver het Rijk van Christus op aarde in zijn uiterlijk voorkomen, en vergelijkt het bij de wereldsche koninkrijken en burgerlijke instellingen. Ook in de H. Kerk heeft men koning en onderdanen, krijgs- en rechtswezen, leeraarsambt en wetgeving, burgerij en adelstand, vrede en oorlog, - maar hoe verhevener, hoe edeler is het koninkrijk van Christus tegenover dat der aardsche mogendheden! In het tweede deel (van Hoofdstuk XIII-XVIII) leert men beter het bovennatuurlijk leven der zielen kennen, dat de Christen, als het ware, burger van een tweede vaderland maakt, en hem door de genade nevens het tijdelijke een eeuwig leven moet schenken. Dit deel is om zijne verhevenheid schooner nog dan het eerste; het bevat de gansche zoo moeilijke leer der genade met de uiteenzetting van al de hulpmiddelen, waarmede de goddelijke Voorzienigheid den mensch bedeelde, om zijne bovennatuurlijke bestemming te bereiken. Wat ons in dit gedeelte bijzonder bevalt, is de buitengewone helderheid en duidelijkheid waarmede de geleerde schrijver die verhevene waarheden in onze taal heeft weten te behandelen. Inderdaad het geldt hier niets minder dan eene streng wijsgeerige behandeling der heiligmakende genade, der goddelijke en zedelijke deugden, der dadelijke genade en der verdiensten van het gebed. In het derde deel (van Hoofdstuk XIX tot XXII) hebben wij eene heldere beschouwing van het toekomstig eeuwig leven, met eeuwige belooning, of eeuwige straf. Zeer eigenaardig vooral is het slot van het werk, het laatste hoofdstuk: Koningin en Moeder! Nadat de schrijver door gansch zijn werk het Rijk der Hemelen met het rijk der aarde vergeleken heeft, bedoelt hij in dit laatste hoofdstuk te bewijzen, hoe gansch het goddelijk bestuur door de liefde gemachtigd en verzacht wordt, en hij stelt ons de verhevene Moeder voor, die het volk in eene schilderachtige taal Onze Lieve Vrouw noemt. Om zoo verheven eene stof te behandelen heeft de schrijver den ietwat stroeven stijl der wijsgeerige betoogingen niet gebruikt; het boekje biedt geene reeks van drooge bewijsvoeringen; neen! het zijn vertrouwelijke brieven die de schrijver in hartelijke taal tot zijnen broeder richt. Iets eigenaardigs hoeven wij in dit boek aan te stippen: de menigvuldige echt nederlandsche woorden en spreekwijzen die P. van | |
[pagina 71]
| |
der Aa heeft moeten uitvinden, om op wijsgeerig en godgeleerd gebied die zaken en wendingen te vertolken die men doorgaans maar in van het latijn en grieksch afgeleide uitdrukkingen ontmoet. Dit dient door onze taalkundigen te worden opgemerkt, en zal bij hen voorzeker als voor de vlaamsche beweging zeer verdienstelijk voorkomen. Mag men nu zeggen dat stijl en taal overal onberispelijk zijn? Wie met de meest gebruikelijke proza vertrouwd is, stuit wel eens op eene uitdrukking die men minder gewoon is te ontmoeten, overal nochtans toont de schrijver dat hij zijne taal goed meester is, en daarom meenen wij dat elke ernstige lezer die kleinigheden waarover de taalkundigen zelven nog onder elkander twisten, licht over het hoofd zal zien, om met meerder genoegen de verhevenheid en de frischheid der gedachten te genieten, en met meerder nut de juistheid der leer te waardeeren. Deze hoedanigheden verheffen dit godvruchtig werkje tot een echt leerboek dat bij priesters en beleerde leeken de grootste aanbeveling verdient. Onzen innigen dank betoonen wij aan den schrijver, wijl hij, die op wijsgeerig gebied een' zoo gunstigen naam heeft verworven, ook het zijne wilde bijdragen tot verheerlijking onzer geliefde moedertaal. Zijn werk, dat overal den stempel draagt eener rijpe kennis, zal voorzeker met gunst ontvangen worden. Leuven. J.H.
Le Magasin littéraire. - Dit voortreffelijk tijdschrift dat goed zijnen naam van littéraire verdient vermits het niet alleen het eenigst louter letterkundig katholiek tijdschrift van het land is, maar tevens ook mag roemen op artikelen van ware en hooge letterkundige waarde, geeft in zijne aflevering van 15 Mei, benevens eene studie over het Sonnet door den eerw. heer Hector Hoornaert, 71 klinkdichten ingezonden in antwoord op een uitgeschreven prijskamp. De beslissing wordt overgelaten aan de lezers, waartoe iedere aflevering vergezeld gaat van een bijzonder bulletijn. Voorwaar, het is een nieuw en stcut gedacht dat ongetwijfeld de belangstelling der inschrijvers nog meer gaande zal maken. Die aflevering prachtig gedrukt en met omgevouwen perkamenten omslag voorzien, is ook als overdruk met bijzondere pagineering en bijzonderen titel in den handel gebracht aan fr. 1,00. Mannen van gezag in de letterkunde werken mede aan het hoog gewaardeerde Magasin littéraire zooals, om slechts eenige namen te roemen, Godefroid Kurth, Willem Verspeyen, Pater Van Tricht, Maurice Maeterlinck, Mgr. de Harlez, Charles Buet, Léon de Monge, enz., enz. De laatste afleveringen behelsden het machtig geschreven artikel La chevalière de la mort (Marie Antoinettej van Léon Bloy, eenen der meest gevierde schrijvers van het jonge katholieke Frankrijk, en die zijne gulden sporen gewonnen heeft met zijn onstuimig werk Christophe Colomb devant les tau- | |
[pagina 72]
| |
reaux, waarin hij met eene kracht en eene furia zonder weerga de belagers neervelt van den ontdekker van de Nieuwe Wereld. In het Juninummer zal een autobiographisch verhaal komen van Carmen Sylva, de gelauwerde koningin Elisabeth van Rumenie. Dit verhaal, La servitude de Pelesch, is in het Duitsch geschreven, en de vertaling er van is door L. Bachelin en J. Brun te Bucharest, onder de oogen zelf van de koningin-dichteres vervaardigd. De Magasin littéraire geniet er de primeur van. - Dit letterkundig juweeltje heeft daarenboven nog de verdienste actueël te zijn, immers viert heden de koning Karel I van Rumenië met zijne dichterlijke gade, het zilveren jubelfeest van zijne troonbeklimming. Wie nu inschrijft op Le Magasin littéraire voor de tweede helft van 1891 (fr. 5), ontvangt het tijdschrift te beginnen met de aflevering van Mei. - Zich te wenden tot den uitgever, A. Siffer, te Gent. Gent. C.
Hercules Consalvi en het Concordaat van 1801. Lezing van H. Ermann, S.J. Nijmegen. L. Malmberg, 1891. Vlugschrift in-8o van 32 bladzijden. Prijs fr. 0,50. Het is verkwikkelijk in deze tijden, waarin zoo weinige groote karakters gevonden worden, een schitterend voorbeeld van nabij te zien. Het wenschelijkste goed na de deugd is een krachtige wil, een groot karakter. En zijn talent met karakter vereenigd, dan ‘trotzen sie wohl eine ganze welt’. Dat straalt ons tegen in Hercules Consalvi, toen hij het kerkelijk verdrag, het concordaat van 1801, tusschen Frankrijk en de Katholieke Kerk tot stand bracht. Ziedaar bijna met de woorden zelve van den schrijver het bestek van dit fraai bundeltje. Met levendige voorstelling en boeienden stijl, weet Pater Ermann over den ‘grooten kardinaal’ een zekeren glans te brengen, die noodzakelijk onze bewondering en belangstelling afdwingt, terwijl integendeel Napoleons karakter zich in den loop der onderhandelingen op zoo ongunstige wijze voordoet, dat het den onverschilligsten zelven eindelijk afkeer en walging moet inboezemen. De taal is over het algemeen zeer gekuischt en verraadt een ervaren stylist. Het herhaald gebruik van vreemde woorden kan echter onze goedkeuring niet weghalen. Waarom ook op zijn fransch - Turin, en niet eerder - Turijn geschreven? Voor het overige hebben wij, Belgen, veel aan te leeren in geschriften, waar zoo kunstig met het nederlandsch getooverd wordt. Als staaltje diene ten slotte de volgende beschrijving van de Talleyrand's uiterlijk: ‘De kardinaal wist op dat oogenblik nog niet wie die personage was met dat klein en weekelijk gelaat door een | |
[pagina 73]
| |
breeden haarbos omlijst, met dat dood aangezicht vol plekken, met die grijze oogen onder zware wenkbrauwen glurend, met die kin wegduikend in een dikke stropdas, met dien spits uitloopenden neus, met die opgetrokken onderlip over de bovenlip krullend.’ Is dat niet wel getroffen, niet aanschouwelijk? Dr. O.
Reinaard de Vos. - Middeleeuwsch dierenepos in zeventien zangen, voor de eerste maal in zijn geheel en in de oorspronkelijke maat bewerkt, door Prud. van Duyse. Vierde uitgave. Roeselare, De Seyn-Verhoogstraete, 1891, 8o. VIII-215 bl. Eene vierde uitgave van een Vlaamsch dichtwerk, en dan nog een in zeventien zangen - dit is een eenig, waarlijk bemoedigend feit op het gebied der Vlaamsche letteren! 't Is waar, het geldt het onsterfelijke dierenepos Reinaard de Vos, dat men zoo gaarn leest, en dat, bij elke nieuwe lezing, blijft treffen door zijne natuurlijke voorstelling, juiste karakterschildering, fijnheid en geestigheid - echt tafereel van zeden en menschelijke gebreken; wel is waar, het boek draagt op den titel den geëerbiedigden naam van Prud. van Duyse, die (zooals het Voorbericht zegt: ‘de grootste, de geleerdste en de machtigste onzer vaderlandsche dichters’), op uitstekende wijze het werk des middeleeuwschen schrijvers in modernen vorm heeft gegoten. Is 't niet jammer, dat de gedurende zijn leven te veel miskende dichter geen uitgever heeft gevonden voor dit boek, en hij zich niet mocht verheugen in het vereerende en verheugende feit der vierde uitgave van eene zijner pennevruchten? Deze uitgave, nu, is prachtig, ja voor het uiterlijke waardig van den inhoud. Boven de dertien platen, welke te vinden zijn in de eerste Reinaard-uitgave, door Jan-Frans Willems bezorgd, heeft men hier eene reeks platen van den Duitschen kunstenaar L. Richter, verder een welgelijkend portret van van Duyse, naar eene tot hiertoe niet verspreide photographie, en het fac-simile van des dichters karaktervol schrift. Een berijmd voor- en nabericht, benevens eenige taalkundige aanmerkingen, volledigen dit fraaie boek. Gent. D.
Trou moet blycken. - Tooneelstukken der zestiende eeuw voor het eerst naar de handschriften uitgegeven, door Dr G. Kalff. J.-B. Wolters, Groningen. Deze uitgave is eene zeer merkweerdige bijdrage voor de kennis en de geschiedenis van het oude tooneel. Verschillige belangrijke stukken komen er in voor, en alle zijn oorspronkelijk. Zoo hebben wij boven de esbatementen van ‘den Schuyfman’, van ‘Hanneken Leckertant’, van ‘den Katmaecker’, de ‘Historie van Piramus en Thisbe’ meermaals gespeeld in ons land en bewerkt door Casteleyn, den ‘excellenten Poeet’ van Oudenaarde, en | |
[pagina 74]
| |
‘tSpel van Sinte Trudo’ gemaakt te Leuven door den predikheer Fastraets en alleszins merkweerdig voor de tooneeltoestanden in de XVIe eeuw. Dit laatste spel is eene eigenaardige mengeling van bovennatuurlijke en menschelijke samenwikkelingen, door allerlei platheden ontsierd, doch altijd godsdienstig en stichtend van strekking. Dr Kalff geeft in zijne inleiding en in de bijlage eenige bijzonderheden nopens andere tooneelstukken van dien tijd. Leuven. E.S.
Le Chartier de la maison de Diesbach, Histoire généalogique de la maison de Diesbach, par le vicomte d'Angest (Comte de Ghellinck d'Elseghem). Volume gr. in-4o de IX-474 pages, avec une phototypie, signatures, sceaux, fac-similes, lettrines, chromolitographies, cul-de-lampe et fleurons. Gand, A. Siffer. Onder het handteeken van A. De Ridder, lezen wij het volgende over dit werk in La Revue bibliographique Belge: ‘Wij kennen weinig uitgaven in België die deze nakomen in schoonheid van druk en stoffelijke uitvoering; het is waarlijk eene eer voor ons land zulk boek geprent te hebben. Dit charterboek behelst 298 stukken alle betrekkelijk de geschiedenis van het huis de Diesbach; het eerste is van 1156 en het laatste van 1792 en geeft het verhoor van graaf de Diesbach-Steinbrugg, officier bij de gardes Suisses, en dien dag omgebracht in de abdij. Vier-en-dertig zegels, een fac-simile van eenen brief van Pater Canisius, andere fac-similes van handteekens en eene plaat, het Diesbachsregiment voorstellende, versieren het werk. Om al deze zeldzame stukken te bemachtigen heeft M. de Ghellinck alles doorsnuffeld waar er eenige kans was iets te vinden: de openbare en bijzondere bibliotheken en archieven van België, Frankrijk, Italië, Duitschland, Zwitserland enz. Zulke werken zijn van onbetwistbaar nut, niet alleenlijk geven zij de bijzondere geschiedenis terug der familiën maar helpen ook den geschiedschrijver en den economist om met zekerheid het tafereel weer te geven van de staatkundige, huishoudelijke en maatschappelijke historie der veriedene eeuwen. Bezaten wij veel van die werken, wat ware het gemakkelijk de geschiedenis te schrijven van den adel die eertijds zulke gewichtige rol speelde in de samenleving, en hoe zou menig vraagstuk tot hiertoe duister en onduidelijk met volle klaarheid kunnen opgelost worden! Het werk dat wij bespreken laat hopen dat deze wensch begint verwezenlijkt te worden, en dat de afstammelingen onzer oude groote familiën gebruik zullen maken van hunnen tijd en hunne fortuin om dit gebouw optetrekken, nuttig en eervol voor hen en voor hun land.’ Voegen wij hier bij van onzen kant, dat de heer de Ghellinck thans | |
[pagina 75]
| |
werkzaam is aan het tweede boekdeel over de familie de Diesbach, het eigenlijke genealogisch gedeelte dat verschijnen zal met portretten, wapenschilden en andere voorstellingen; dat hij aan het drukken is van twee geïllustreerde boekdeelen over de familie Vaernewyck, waarvan hij van moeders zijde afstamt en welken titel hij geoorlofd is te voeren om dien luisterlijken naam niet te laten uitsterven. Eindelijk overziet hij thans de laatste proeven van drie andere charterboeken getiteld: Généalogie de la Maison de Pottes, Notice généalogique et historique sur la famille Sarrazin d'Artois en Généalogie de la famille de la Diennée. Op aandringen van links en rechts zijn er eenige genummerde exemplaren van le Chartrier de la maison de Diesbach in den handel gebracht aan fr. 30.00. De Werken van J. van den Vondel, door Van Lennep, en herzien en bijgewerkt door J.-H.-W. Unger. Gent, A. Siffer. Wederom zijn er drie boekdeelen van verschenen. Het 16de bevat de werken door Vondel, vervaardigd van 1652 tot 1653, te weten een aantal gelegenheidsdichten en de vertaling in proza van Horatius' Lierzangen. Het boekdeel is versierd met veertien kopergravuren, waaronder: de afbeelding van den brand van het stadhuis te Amsterdam; die van Marten Hapertsz. Tromp, als Neptunus op eenen wagen door zeepaarden voortgetrokken; die van het grafmonument van denzelfde in de oude kerk te Delft, en het titelblad der eerste uitgave van Q. Horatius Flaccus' Liezangen (1654). Het 17de deel behelst Lucifer en Inwijdinge van 't Stadthuis t'Amsterdam, met 13 platen: portretten en titelprenten. Het 18de boekdeel geeft ons Salmoneus en Koning Davids Harpzangen, insgelijks met menigvuldige prenten opgeluisterd. Ook komt er een gedicht in voor, dat Vondel aan zijne vaderstad wijdde en waarin Antwerpen nog zijn eigendomelijk karakter zal erkennen. ‘Hoe wel de stroom en muur en burgerwacht haer stercken,
Haer sterckste burgh is Godt, zijn moeder, en haer kercke-’
Deze uitgave, waarvan de verzorging boven allen lof verheven is, verdient bij alle letterminnaars ten warmste aanbevolen te worden. Geheel het werk zal ongeveer 24 bd. beslaan, ieder slechts aan fr. 1,30, ingenaaid, en fr. 2,00 rijk gebonden.
Feest ingericht door den studentenbond van Geel, ter eere van den zeer eerw. heer Lodewijk Mierts, bij zijne bevordering tot doctor in de Godgeleerdheid. - Geel, drukkerij van E. Biddeloo. Dit boekje van 62 bladz. bevat de beschrijving van het feest, de jaarschriften, de aanspraken, de antwoorden hierop, in één woord al wat de plechtigheid gekenschetst heeft. Inzonderheid zullen de bekenden met Geel dit vlugschrift met genoegen doorbladeren, de anderen zullen ook met vrucht de schoone redevoeringen lezen, welke er uitgesproken zijn geweest door kanunnik | |
[pagina 76]
| |
Laforce, den eerw. heer Deken, den feesteling enz. enz. Het werkje is opgeluisterd met het portret van den nieuwen doctor.
Compte rendu des travaux du Congres archéologique et historique, tenu à Anvers et Middelbourg (Zélande) le 2, 3, 4 et 5 sept. 1889 sous la direction de l'Académie d'archéologie de Belgique et des societés de Bruges, Charleroi et Namur, par Aug. Van Spfybrouck secrétaire général du Congres. - Bruges, De Planche, frères. 1890. Verslagboeken zijn doorgaans dor en droog, dit integendeel maakt uitzondering op den regel. Met de congressisten doen wij in deze bladzijden genoeglijk het vaartochtje mede van Antwerpen naar Vlissingen. Met hen en geleid door de cicerone's van het Zeeuwsch genootschap bezoeken wij de merkwaardigheden der stad van den Langen Jan, van Domburg, Veere, enz. en leeren tal van bijzonderheden onder opzicht van oudheidkunde, geschiedenis, bouwkunde en volkkunde.
Kon. Vl. Academie. Zitting van Mei. - Mededeeling van wege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken dat de Academie ten geschenke zal ontvangen de marmeren borstbeelden van twee harer afgestorven leden, Nolet de Brauwere en Stroobant. - Verslag, door den heer Fr. de Potter, over twee onuitgegeven verzenbundels, door zekeren Jan Cappelle, behanger van stiel en levende in het begin dezer eeuw. - Verder, regeling van huishoudelijke zaken en gemotiveerd vertoog tegen het verslag uitgebracht in de klas van letteren der Belgische Academie, waarbij deze verklaart ook de Nederlandsche letteren te willen beoefenen en zich te bemoeien met Nederlandsche litterarische prijskampen, tegenover de Kon. Vl. Academie. Dit vertoog zal openbaar worden gemaakt. Dr Snieders belast zich met de levensbeschrijving van wijlen Jan de Laet voor het eerstkomende Jaarboek.
Davidsfonds. - De jaarlijksche algemeene vergadering van de afdeelingsbesturen had te Leuven plaats den 28 Mei J. 1. Talrijke afgevaardigden uit de vijf Vlaamsche provinciën hadden den oproep beantwoord. Vooraf woonden de leden van het Davidsfonds, samen met die van Tijd en Vtijt, eene plechtige mis bij in de St.-Pieterskerk ter gedachtenis van kanunnik David, over 25 jaar gestorven. Na lezing van een vertoog over den huidigen toestand van het Davidsfonds, door den algemeenen secretaris, den heer Fr. de Potter, in hetwelk vooral gedrukt wordt op de uitbreiding, die gemakkelijk aan de vereeniging te geven is blijkens medegedeelde cijfers, begon de beraadslaging over de punten, aan de dagorde gesteld. Slechts één daarvan bood een algemeen belang aan: de vraag der afdeelingen van Aalst, Eine en Zele, strekkende om hulpgelden te verleenen aan den Sprekersbond, die eene antisocialistische propagande ondernomen heeft op den buiten. | |
[pagina 77]
| |
De heeren P. Willems, algemeene voorzitter, adv Verbeek (Antwerpen) en graaf de t'Serclaas (Lubbeek) drukten de meening uit, dat de vraag niet kon ingewilligd worden daar het Davidsfonds eerst zijne eigene afdeelingen te ondersteunen heeft. Door den heer de Potter werd gewezen op het gevaar van de vermenigvuldiging der Vlaamsche genootschappen, onder den naam van Bond enz. welke vermenigvuldiging ontegensprekelijk moet strekken tot verzwakking van het Davidsfonds. Onze vereeniging is en moet de groote voorwacht blijven van het Vlaamsche Katholieke leger; al wat daarnevens komt, hetzelfde doel betrachtende, zal haar hinderen. De Landsbond verricht niets dan hetgeen het Davidsfonds doen kan, en ja, doen moet, want dit is niet enkel ingesteld ter bevordering van de landstaal, maar ook ter behartiging van alles, wat het volk, zedelijk en stoffelijk, kan baten: de Standregelen drukken het duidelijk: het doel van het Fonds is behartiging der Taal- en Volksbelangen. Dat de moedige en wakkere jongelingen, die zich belangloos bereiden tot den kamp tegen het socialisme, zich richten tot de begoeden hunner gemeente, en dezen onderstand vragen, wijzende op de groote plichten, welke de richtende stand in dezen tijd te vervullen heeft, en hun de lessen herinnerende, welke de jongste Encycliek over de maatschappelijke quaestiën zoo wijselijk voorhoudt. Na eene lange beraadslaging werd het voorstel der afdeelingen Aalst-Eine-Zele verzonden naar het Hoofdbestuur, waarna de zitting werd geheven. De bijeenkomst eindigde met een banket, op hetwelk, onder andere, de heer P. Willems eene diepgevoelde hulde bracht aan kanunnik David, die gerekend moet worden onder de verdienstrijkste kampioenen van den Vlaamschen taalstrijd
Haarlem en Gent. - In de laatste aflevering van Het Belfort (bl. 445) stuurt Johan Winkler uit Haarlem de vraag: ‘Zoude er niet eene reden bestaan, eene oorzake, waarom de hoofdkerke van Haarlem juist aan St-Bavo gewijd is, evenals die van Gent? En waarom de hoofdklokke van Haarlem juist Roeland heet, gelijk de Gentsche?’ De Roomsche priesters van de Bisdommen van Gent en Haarlem hebben in hun getijden-boek een uitdrukkelijk antwoord op het eerste deel der vraag. Men vindt ook de oplossing in de Acta Sanctorum, eerste boekdeel van October. Haarlem was door zijne handelsbetrekkingen met Gent, bekend gemaakt geworden met de geschiedenis en den eeredienst van Sint-Bavo. Omtrent het midden van de dertiende eeuw stelde Haarlem, in groot gevaar of in pramenden nood verkeerende, zich onder de bescherming van den Heiligen Bavo en vroeg van diens voorspraak zijne redding af. Eene verschijning van den Heilige bracht troost en hulp. De verloste stad was hem dankbaar. Men begon korts nadien de kathedraal te bouwen. Zij werd voltrokken in | |
[pagina 78]
| |
1472. Albertus van Beiëren, 23ste graaf van Holland, die overleed in 1404, hechtte zijnen naam aan het stichten van de Kerk en aan het vestigen van den eeredienst des Heiligen binnen Haarlem. Van daar zijn er nauwe betrekkingen gebleven tusschen de hoofdkerk van Haarlem en die van Gent. De kanunniken van beide noemen elkander broeders. De betrekkingen met Gent zullen ook aan de klok van Haarlem haren doopnaam ‘Roeland’ gebracht hebben.
- Cantatenprijskamp. - De prijs voor de Vlaamsche cantate is toegewezen aan den heer Callant, van Gent. De uitslag is bekend gemaakt (door wien?) vóór dat het muziek-concours begon, zoodat er verondersteld kan worden dat de meedingende Gentsche componisten vóór het openen van den muziek-kamp kennis hebben gekregen van het te bewerken stuk. Nooit te voren is, bij onzen wete, het besluit van de jury in den cantatenprijskamp bekend gemaakt vóór het in loge gaan der componisten. Men veronderstelt, dat een fransquillon der jury den uitslag voorbarig heeft bekend gemaakt, opdat er vanwege de buiten Gent verblijvende mededingers verzet zou komen om de Vlaamsche cantate te bewerken. Met betrekking tot den dichtwedstrijd wordt nog gemeld, dat hij een der minstgelukte is, welke tot heden heeft plaats gehad. De Fransche stukken vooral lieten veel te wenschen. Zelfs zou een lid van de jury hebben voorgesteld, geen enkel stuk te bekronen, maar de Regeering te verzoeken eenen goeden Vlaamschen en Franschen dichter te gelasten met het opstellen eener prijscantate. De beide stukken, door de jury aangeduid als geschikt om op muziek te worden gesteld, zijn de minst gebrekkige van den hoop.
Varia. - Het Vlaamsche land had beter verwacht van de Antwerpsche Vlamingen, en begrijpt niet hoe deze, zoo tam, de candidatuur van vriend De Beucker laten vallen hebben. Wij brengen hulde aan de gekende vlaamschgezindheid van den heer Van den Broeck, doch met De Beucker drong het Vlaamsch meteens in de Kamer; de knoop ware doorgehakt en het proces gewonnen geweest. Het Fondsenblad, van Gent, heeft krachtige artikels geschreven om de lauwheid onzer vrienden der Scheldestad te betreuren. De Vlamingen zeggen dank aan het Fondsenblad om zijne moedige houding. Zonderling! Het Recht bakt hem nu zoete koekskens en strijkt hem de mouw, opdat het toch zou zwijgen en loslaten.. - De romanschrijver Pierre Loti (Julien Viaud) is onder de onsterfelijken der Fransche Academie gekozen. Zeldzaam feit, hij werd genoemd onder zijnen deknaam en hij heeft geene bezoeken hoeven af te leggen om zijne candidatuur te doen gelukken, want, | |
[pagina 79]
| |
luitenant ter zee, is hij tegenwoordig aan boord van zijn oorlogschip buiten het land. Zijne bijzonderste werken zijn: Frère Yves, Les trois Dames de Kasbah, Pècheur d'Islande, Le roman d'un Saphi, Le mariage de Loti; zijne opmerkelijkste hoedanigheid is de kunst zich van zijne lezers meester te maken en hun te doen gevoelen hetgeen hij beschrijft. Met hem, zegt men, verstikt men in Afrika en bevriest men in IJsland. - Op de internationale of weerlandsche tentoonstelling van schoone kunsten, te Berlijn, heeft de Belgische commissaris, Juliaan de Vriend, uitsluitend het Vlaamsch gebezigd in zijne officiëele redevoeringen, en namelijk met zijn Vlaamschen heildronk aan de keizerin en de Duitsche vrouwen ongemeenen bijval genoten. Bravo voor den uitstekenden Gentschen kunstenaar! - De Vlaamsche Conferentie der Balie van Brussel is verleden maand ingesteld. Op de plechtige opening, welke in Juni plaats zal hebben, zal het woord gevoerd worden door de heeren Victor Jacobs, Edmond Picard en door Jan van Ryswyck Coppieters en Albrecht Fredericq, deze drie laatsten wederzijds voorzitters der Vlaamsche rechtsgenootschappen van Antwerpen, Brugge en Gent. De heer Paul Gisseleire, gelast met de openingsrede, zal handelen over ‘den oorsprong der Vlaamsche taal, over haren invloed op het schoonheidsgevoel, op het zedelijk en godsdienstig begrip van den stam’. - Het Hollandsch tijdschrift De Katholieke Gids wijdt eene uitgebreide, verdienstvolle en waardeerende studie aan Hilda Ram, onder den titel: ‘Eene Zuid-Nederlandsche dichteres.’ - De eerw. heer Alfred Auger, uit het Doorniksche en onder-regent van het Maria-Theresia-College te Leuven, is laureaat uitgeroepen in den prijskamp der Belgische Academie over de mystieken der oude Nederlanden vóór de scheuring der Kerk in de 16de eeuw. Zijne memorie liep inzonderheid over Ruusbroeck. - In 1844 schreef de heer Sleeckx, heden zoo liberaal: ‘Wij denken, dat men het gevoel der nationaliteit door het verhevene gevoel van den katholieken godsdienst moet opwekken, omdat de Vlamingen vooral als een katholiek volk bekend zijn en zulks overeenstemt met de vaderlandsche herinneringen, welke de geschiedenis ons over onze machtige voorouders heeft nagelaten.’ Quantum mutatus ab illo! - Noblesse oblige, zegt men. Is het daarom dat de kundige Vlaamsche criticus Max Rooses nu, meer dan ooit, Fransch schrijft? Hij kondigt een werk aan: L'oeuvre de Rubens. - In de Koninklijke Academie van Wetenschappen, fraaie letteren en schoone kunsten van België waren drie leden te kiezen, in vervanging van twee liberale leden en van een katholiek, overleden. De Academie heeft drie liberalen benoemd. De heeren De Decker en Kervyn de Lettenhove zijn nog niet | |
[pagina 80]
| |
vervangen. Men voorziet dat in de plaats van deze twee katholieke leden, ten minste éen liberaal zal worden gekozen, en zoo wordt de Belgische Academie, langzamerhand, geusch van haar en pluim. - De Dendermondsche Commissie voor het oprichten van een standbeeld aan Prudens van Duyse heeft - laten wij hopen, ernstig! - weer teeken van leven gegeven. De vraag tot onderstand is naar de regeering gezonden, warm aanbevolen door de plaatselijke overheid, en reeds beantwoord: een hulpgeldsom 10.000 fr. wordt verleend. Naar de meeste waarschijnlijkheid zal het beeld in den zomer van 1893 kunnen onthuld worden.
† Joseph Roumanille, de beroemde Provençaalsche dichter is den 24 Mei, in den ouderdom van 73 jaar, te Avignon overleden. Hij was geboortig van Saint-Remy, bekleedde eenen tijd lang eene plaats van leeraar te Nyons, won verder zijn brood als proeflezer op eene drukkerij te Tarascon, en vestigde zich later als boekhandelaar in de Fransche stad der Pausen. Was Jasmin de profeet van het felibrige en is Mistral er de Messias van geworden, Roumanille was er de apostel van. Bij zijn afsterven was hij capoulié of groot-meester der felibers. Binst zijn studiejaren maakte Roumanille eens Fransche verzen voor zijne moeder, en ziende dat de eenvoudige vrouw die niets dan haar Provencaalsch verstond, er geen genot bij gevoelde, werd hij zoo hevig getroffen door het feit dat het volk van alle geestescultuur en geestesbeschaving verstoken bleef, dat hij het besluit nam de volkstaal helpen op te beuren en het zijne bij te brengen om haar eene letterkunde te bezorgen. Zijne eerste verzen Li Margarideto verschenen in 1847, verder kwam uit Li Sounjarello, en in proza menige satirieke strijdschriften Li Clubs, Li Partejoire, Li Capelan, La Ferigoulo, waarin hij vollen toom gaf aan zijne katholieke en koningsgezinde overtuigingen. Armana prouvencau en Li Prouvençaló, zijn ook twee uitgaven waaraan de overledene zijne beste krachten wijdde. Als dichter genoot Roumanille meer letterkundige waardeering dan als prozaschrijver, want hierin inzonderheid (défaut de la qualité), op het lage peil van het volk willende dalen, is hij soms te droog didactisch, alledaagsch en plat burgerlijk In zijne gedichten is hij frisch in gevoelen en verbeelding, en alhoewel in de steer van het volk blijvende, verheft hij zich soms in verheven hoogte. Sainte-Beuve vergelijkt hem om zijn treurdicht ‘L'ange des Creches,’ bij Alfred de Vigny en Klopstock ‘Pauvreté et Charité,’ ‘Les deux Séraphins’ en ‘Mounte vole mouri,’ gelden insgelijks onder zijne puikste gedichten. Niet alleen om hunne letterkundige waarde zijn de Provençaalsche dichters aan de Vlamingen duurbaar, ook omdat zij, even als wij een harden strijd te strijden hebben voor eigen taal en eigen beschaving Onder dit opzicht zijn Provence en de kusten der zee van Aquitanië het Vlaanderen van Frankrijk, en is ons Vlaanderen de Belgische Provence.
† Gaspare Gorresio, beroemde taalkundige en algemeene bestuurder der koninklijke bibliotheek te Turijn Hij was het die het eerst het vermaarde Indisch gedicht Ramayana, waarover Het Belfort studiën gedrukt heeft, in eene Europeesche taal overbracht. |
|