Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Amor.
| |
[pagina 34]
| |
weemoedig mijmeren van den anders zoo blijgestemden missionaris wekt de aandacht zijner medebroeders. Doch de oorzaak gissen zij niet. Tristitiam reducis secum mirantur amici;
Ignorant aegrum quam fera plaga dometGa naar voetnoot(1)
Wij weten dat de herinnering aan het droeve lot der melaatschen den edelmoedigen zendeling kwelt. Ja! daar is meer. De liefde Gods doet onverpoosd hare stem in Damiaans ziel herklinken, en noopt hem onweerstaanbaar tot het liefdewerk, zoo vol zelfverloochening. Van den anderen kant spreekt luide de zwakke natuur, en tracht hem van het huivringwekkend voornemen af te schrikken. Beurtelings getrokken en weerhouden, verkeert Damiaan in de pijnlijkste onzekerheid. Qualis cerva fugax, rapuit quae in corpore telum,
Mox, oblita fugae, fessa recumbit humi;
Talis languebat. Tacitus sua vulnera nutrit;
Nec labor oblectat, nec datur ulla quies.Ga naar voetnoot(2)
Getrouwe en gevoelvolle teekening, die bij den dichter eene diepe hartenkennis verraadt. Weldra nochtans komt er een einde aan den strijd; de liefde Gods viert hare zegepraal. Een gelukkige inval mag het heeten, P. Damiaan zelven de verhevene redenen zijner zelfopoffering in den mond te leggen. Iedereen gevoelt hoe dramatisch, plechtig en indrukwekkend deze vurige uitboezeming hier ter plaatse is. Erumpit tandem: ‘Quid cessas o Damiane?’
‘Frustra te miseri, te vocat Ipse Deus?’
| |
[pagina 35]
| |
‘Te vocat Ipse Deus? tibi factus et Ille leprosus?’
‘Debita nunc Ipsi solvere magna licet.’Ga naar voetnoot(1)
Het grootsch besluit staat vast, onwrikbaar. De inwendige strijd heeft een einde genomen, de uitwendige begint. De stem der wereld wil de onmachtige stem der natuur kracht bijzetten. Roekeloosheid, dwaasheid, zelf-moord, geen uitdrukkingen zijn sterk genoeg om zulk een opzet te brandmerken. Met weerzin laten wij die kernachtige verzen onovergeschreven, doch onmogelijk al de schoonheden van het stuk aan te halen. Damiaan door de genade ondersteund, overwint gemakkelijk den tegenstand zijner te wereldsche of te kleinmoedige vrienden. Hij aanziet de zaken met andere oogen; hij weet dat het kruis des Zaligmakers ook voor eene dwaasheid ‘gentibus stultitiam’ uitgekreten werd. Hij smaakt reeds de vreugde, die altijd met eene heldhaftige zelfoverwinning gepaard gaat: Frustra. Festinat fatalem scandere proram:
Exsilium ridens exitiumque petit.Ga naar voetnoot(2)
Welke tegenstelling tusschen die toekomst en die vreugde! Hoe stemmen wij daarna met den dichter in dit hartroerend vaarwel: Salve, cymba, mihi! Quam ditia pondera vectas?
Salve, cymba, mihi! pectora magna vehis!Ga naar voetnoot(3)
Het lezen van dit distichon verwekt in de harten vrij wat meer gloed en overtuiging dan de schoone verzen waarin Horatius het vaartuig aanspreekt, dat zijn vriend Virgilius naar het geleerde Griekenland brengt: | |
[pagina 36]
| |
Navis, quae tibi creditum
Debes Virgilium; finibus Atticis
Reddas incolumem, precor,
Et serves animae dimidium meae.Ga naar voetnoot(1)
| |
§ 5. - Damiaans liefdewonderen (v. 91-131.)In dit gedeelte beschrijft de dichter achtereenvolgens de aankomst van P. Damiaan op het eiland Molokai, het onthaal dat hem daar te beurt valt, en de wonderen die hij er in korten tijd teweeg brengt. Wij ontmoeten hier alweder al de voortreffelijkheden die de voorgaande deelen kenmerken. Hoe dramatisch bijv. is de aanvang: Deserto Damianum exceperat insula portu,
Laetus et in sacrum prosilit ille solum.
Non illum, tristi qui funere deduxerunt,
Non illum comites flectere colla vident.
Quin memorant ipsum se compellasse jocantem:
‘Vitae, care puer, jam labor ecce tuae.’
Forsitan et dederit procumbens oscula terrae,
Omine sancto addens: ‘Occupo regna mea.’
Immo regna, pater, multo redimenda labore!
Non sine vi cedes, impia lepra, loco;
At cedes! quamquam dominari in corpora perges,
Impurum excutient pectora sana jugum! -Ga naar voetnoot(2)
Tot zooverre de beschrijving van P. Damiaans aankomst. De standvastigheid, de onverschrokkenheid, ja de | |
[pagina 37]
| |
blijmoedigheid, die hij in het uitvoeren zijns besluits aan den dag legt, zijn als zoovele gloriestralen, die de grootsche figuur van den menschlievenden missionaris opluisteren. Behendig is de herinnering der romeinsche geschiedenis ingebracht. Doch hoever overtreft de christenheld hier den dapperen Cesar!Ga naar voetnoot(1) Het onthaal, dat den missionaris wacht (v. 103-115), leidt ons tot de ontdekking van nieuwe deugden, nl. teederheid en lieftalligheid, en stelt nog beter de grootheid zijner toewijding in het licht. Deze immers gaat zooverre de gewone grens der menschenliefde te buiten, dat de melaatschen zelven weigeren er geloof aan te hechten. Niettegenstaande de uitdrukkelijke verklaring des priesters blijven zij achterdochtig. Ast aut illa jocos crudeles esse putarunt,
Aut timuere dolos et retulere pedem.Ga naar voetnoot(2)
Neen, geen mensch kon uit eigen beweging in zulk eene hel nederdalen, en vrij en ongedwongen, noch door het harde noodlot verplicht, noch door onmeedoogende soldaten meegeleid, zich bij zulk een gezelschap aansluiten.Ga naar voetnoot(3) En inderdaad, zingt hierop de dichter, tot zulke dwaasheid kon slechts Christus' liefde bewegen, die den mensch boven het menschelijke verheft! Eene opmerking, die ons behendig tot de hoofdgedachte terugbrengt: Scilicet ignorant quo sancta insania mentes,
Quo valeat Christi cogere fortis amorGa naar voetnoot(4).
| |
[pagina 38]
| |
Het volgende tafereel, waar P. Damiaans werkzaamheid geteekend staat, is alleszins afgewerkt. Na ingang bij die ellendigen gevonden te hebben, verzacht de missionaris hun lichamelijk lijden, verbetert hun zedelijken toestand en wint hunne liefde: Atque vocant vero nomine sponte ‘patrem’.Ga naar voetnoot(1)
Nu kan hij zijne zending eigenlijk volbrengen. Hij onderneemt dus het godsdienstig onderwijs zijner kudde, en ontvonkt hunne hoop in Gods vaderlijke voorzienigheid; hij wekt hun geloof op, en met het geloof treedt de deugd, zelfs de vreugde in dit afschuwelijk verblijf. Deze laatste verandering is te heerlijk beschreven, om niet geheel aangehaald te worden. 't Is onder de figuur eener Zegepralende Intrede of triumphus, zooals die vroeger plaats had, dat door een gelukkige persoonsverbeelding van afgetrokken denkbeelden, de dichter ons die verandering aanschouwelijk maakt. Ecce Fides solemni intrat nova regna triumpho!
En redit exilio cum Pietate Pudor!
Candida festivam comitantur Gaudia pompam,
Et Jocus et Risus tum rediere simul.
Insolitos discunt colles resonare cachinnos,
Non audita prius carmina sentit avis.Ga naar voetnoot(2)
Zelfs de onredelijke en de levenlooze natuur nemen deel aan het feest: alsof zij meejuichten over de zalige lotverwisseling. Insolitos discunt colles resonare cachinnos.
Non audita prius carmina sentit avisGa naar voetnoot(3).
| |
[pagina 39]
| |
Kortom, 't is een algemeene herschepping, zoo wel afgeschetst in dit prachtige, reeds aangewezen epiphonema: Crudele exsilium cunctis fit patria felix
Caraque de duro carcere facta domus.
Die P. Damiaans leven gelezen heeft, herinnert zich aanstonds de wonderwerken, waarop de dichter in dit gedeelte meestal met één woord zinspeelt, en die de redenaar op zijne beurt aldus te zamen vat. ‘Luimême ne s'épargnait pas au service des lépreux; il se faisait tout à tous, il était à la fois leur pretre, leur médecin, leur magistrat, leur maître d'école; il visitait un à un ces proscrits, il avait pour eux mille prévenances, pansait leurs plaies comme s'il eût manié des fleurs... Grâce à lui un rayon de joie éclairait ce vestibule de la mort, ces visages flétris essayaient de sourire. Ce qui avait été un bagne où l'on agonisait dans les imprécations et le désespoir, devenait un paradis où l'on bénissait Dieu et la charité de ses saints.’Ga naar voetnoot(1) In 't bijzonder nochtans brengt ons de dichterlijke beschrijving van den triomfantelijken stoet de hartroerende Processiën van het H. Sacrament voor den geest, die jaarlijks te Kalawas en Kalaupapa plaats grepen, of ook wel de plechtige inhalingen van hooggeplaatste personen, die soms het verlaten strand bezochten om ooggetuigen te zijn van P. Damiaans gezegenden arbeid. Bij die gelegenheden ‘la plage s'animait donc d'un cortège de fête; drapeaux et tambours ouvraient la marche et il était navrant de voir les musiciens lépreux, de leurs lèvres ulcérées et de leurs mains mutilées, s'essayant à jeter aux échos les éclats d'une fanfare qui voulait être joyeuse.’Ga naar voetnoot(2) O. Loosen, S.J. |
|