Het Belfort. Jaargang 6
(1891)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |
Het algemeen stemrecht en de herziening der grondwet.
| |
[pagina 244]
| |
niet. Zou het Belgisch volk een onrechtveerdig of een rechtveerdig gebruik maken van zijn stemrecht? Dit blijft te onderzoeken. Met zekerheid kunnen wij niet antwoorden, want de feitelijke oplossing zou afhangen van den veranderlijken volkswil, dien wij in onze handen niet hebben; zelfs eene zedematige zekerheid (certitude morale) is hier niet gegeven; want wij moeten enkel den uitslag van dit stelsel gissen naar de tegenwoordige gesteltenissen der gemoederen, en die gesteltenissen zelven zijn tot hiertoe niet op de proef gezet. 't Is juist die onzekerheid welke ons min of meer schrik inboezemt, en omdat de voorzichtigheid ons aanmaant, het zekere voor 't onzekere te kiezen, hebben wij in het voorgaande hoofdstuk onze voorkeur voor het bestaande stelsel uitgedrukt. Maar... het menschdom staat niet stil; het zoekt naar verbetering. Wegen wij dus de voor- en nadeelen van het algemeen stemrecht om te zien of het eene waarschijnlijke verbetering zou zijn. 1o Vooreerst heeft het algemeen stemrecht het voordeel, alle burgers op denzelfden voet te stellen vóór de stembus; geene kieswetknoeierijen meer! Geene ziftingen meer van kiezers door liberale of katholieke teems! Dit is een voordeel en een groot. Een nadeel ligt er neven: waar niet gezift of gebuild wordt, blijven de grofste zemelen bij de witte bloem. Zijn die en die menschen genegen om recht, orde en algemeenen voorspoed te behertigen? Zijn zij bekwaam de middelen, die er toe leiden, te beseffen? - Het algemeen stemrecht onderzoekt niet: allen gaan ter stembus en allen zijn er gelijk. Indien hier het spreekwoord geldt dat zegt: ‘het getal der zotten is oneindig’ dan is het algemeen stemrecht de regeering der dwaasheid. 2o Een tweede voordeel van het algemeen stemrecht, en dit is niet min gewichtig, bestaat hierin, | |
[pagina 245]
| |
dat alle belangen kunnen vertegenwoordigd zijn: alle burgers, alle standen kiezen, dus hebben alle belangen kans van vertegenwoordigd te worden, en zij zouden dit inderdaad, indien men met het algemeen stemrecht de evenredige vertegenwoordiging verbond; doet men dit niet, dan kan 't gebeuren dat gansche standen, b.v. die der nijveraars of grondeigenaars, ongenadig tot overwonnelingen in de kiezing gedoemd, geene vertegenwoordigers hebben dan hunne benijders en vijanden. Maar stellen wij dat alle belangen in de Kamers hunne vertegenwoordigers vinden; dan toch is het zeker dat de vertegenwoordiging niet zal in verhouding zijn met het gewicht dier belangen. Nemen wij een voorbeeld: een patroon heeft 100 werklieden; er rijst een geschil tusschen hen op, een geschil dat door de Wetgeving zou moeten beslecht worden. Zeker het recht der twee partijen is even heilig en beider belangen mogen hunne vertegenwoordigers in de Kamers hebben, maar de patroon is 100 maal partij en elke werkman is het maar eens; de nijveraar heeft dus alleen zooveel belangen te verdedigen als de honderd werklieden samen. De kiezing komt en gebeurt op die strijdvraag: de werklieden hebben honderd stemmen, de patroon heeft er maar één, of ten hoogste vijf of zes, indien hij onder hem eenen bestuurder of meestergasten heeft, die even als hij de belangen van het kapitaal voorstaan; in alle geval zijn belang ligt onder. Weinig geruststellend, niet waar? Er is nochtans eene bemerking die bemoedigt: Wij hebben daar gesproken in de onderstelling dat de belangen van patroon en werkman tegenstrijdig zijn onder elkander; welnu, in den grond is die onderstelling valsch: de werklieden hebben er geen belang bij, dat de patroon in zijne rechten verkort worde. | |
[pagina 246]
| |
Om dit klaar te maken, gaan wij het hoogergesteld voorbeeld nader bepalen: nemen wij dat de strijdvraag, waarvan sprake, het dagloon der werklieden tot voorwerp hebbe (en daar komt het toch altoos op uit). De vraag dan door de wetgevers op te lossen, is deze: moet de wet een minimum van dagloon, b.v. 3 of 4 fr., en een maximum van werkuren bepalen? Die bepaling is onrechtveerdig; zij is strijdig met het recht van den patroon; want in vele gevallen zal een arbeid van 8 of zelfs van 10 uren hem geene 3 of 4 fr. weerd zijn. Maar zij is ook strijdig met het belang en recht van den werkman; want, kan de patroon aan zijne nijverheid niet uit, dan laat hij die varen en... de werkman zit met ledige handen, dus ook met ledige broodkast. En, bemerkt wel, de werkman en mag de nijverheid, die hem voedde, niet redden met meerdere uren te werken of aan minderen prijs: de wet zou 't verbieden. Indien de werklieden dit bevroeden, zullen zij zich wel wachten, die onrechtveerdige aanslagen op de vrijheid door te drijven, maar zullen zij het verstaan? Daar ligt de knoop. De socialistische bladen en voordrachten zullen trachten hun den kop zot te maken: zij zullen wel eenige tabels vinden van zooveel en zooveel honderdduizenden, door de nijveraars gewonnen, om daar uit te besluiten dat dezen de nijverheid niet zouden laten vallen. Ofwel zullen zij aan het volk wijsmaken dat de val van fabrieken en van andere winningen het gewenschte doel is, de dageraad van het volksgeluk; ‘want, zullen zij schreeuwen, die val zal den Staat dwingen de nijverheid zelf in handen te nemen, en dan, dan zijt gij allen nijveraars, als leden van den Staat’. Zeker, de katholieken zullen hun best doen om aan het volk de uitzinnigheid dier stelsels te doen tasten; maar wie zal gelijk halen? | |
[pagina 247]
| |
Wij denken dat op het einde de waarheid zou zegepralen, maar dat een tijd van bittere proefnemingen, misschien van jammerlijke botsingen die zegepralen zou voorafgaan; en daarom zouden wij de verantwoordelijkheid niet op ons nemen, het algemeen stemrecht aan te preêken. 3o Een ander gevolg van het algemeen stemrecht zou zijn dat de lagere standen meer zouden aangetrokken worden, dat men meer op hen zou werken. Daar steekt weer goed en kwaad in: de werkman zou voelen dat hij iets is, en dit is goed, want het besef zijner eigenweerde veredelt den mensch en zet hem aan tot meer eerbied voor zich zelven; het kwaad is dat de volksvleiers (en een vleier wordt zoo gemakkelijk aanhoord!) hem zullen voorliegen dat hij alles is: alles in de nijverheid, alsof het kapitaal en de leidende geest der bestierders voor niets telden; alles vóór de stembus, en daar ja zou het werkvolk verreweg het evenwicht hebben. De werkman, zegt men, zal beter onderricht worden: de goede zoowel als de slechte pers zal op hem werken. Hij zal leeren oordeelen tusschen goed en kwaad; hij zal overstroomd worden van het licht der drukpers, die men de school der volwassenen noemt. Men vergeet er bij te voegen dat er geene slechtere school denkelijk is dan die zoogenaamde school van volwassenen. Ongelukkig is hij die zijne godsdienstige, wijsgeerige en staatkundige overtuigingen moet putten in dagbladartikels, die dikwijls de zwaarste vraagstukken in eene enkele kolom behandelen. En hoe behandelen? - Is het om ze klaar en grondig voor te dragen? - Dikwijls om zand in de oogen te werpen: gewoonlijk vertoont de dagbladschrijver maar ééne enkele zijde van het vraagstuk om al het overige zooveel mogelijk in het donker te laten: partijgangers winnen is | |
[pagina 248]
| |
zijn doel. Wij loochenen geenszins den heilzamen invloed der goede pers, vooral waar zij tegen de verderfelijke werking eener god- en zedelooze pers moet ingaan; wij stellen enkel vast dat voor geregelde verstandsontwikkeling de drukpers eene zeer gebrekkige school is. Of zal men zeggen dat de volheid en klaarheid der kennis zal opschieten uit de vergelijkende lezing van bladen verschilliger kleur? - Onnoozele bewering! Ik onderstel dat er aan eene Hoogeschool (ik zwijg nog van eene lagere of middelbare school) twee leeraars elkanders onderwijs trachten af te breken, en met den gloed der welsprekendheid vóór dezelfde leerlingen hunne wederzijdsche stellingen verdedigen. Welk zal de indruk zijn op de studenten? Zij zullen beide leeraars misschien op beurt gaan bewonderen en toejuichen; maar echte, kalme overtuigingen zullen zeer weinigen uit die lessen (of beter pleitredenen) meedragen: de groote hoop zal besluiten dat daar, waar twee groote koppen met zooveel vuur het ‘ja’ en het ‘neen’ voorstaan, voor hen maar plaats voor twijfel overblijft. En men zou willen dat een eenvoudige werkman, die tusschen de werkuren of 's avonds na de vermoeinissen van den dag ter vlucht een dagbladartikel leest klaar zie in de grootste en moeilijkste maatschappelijke vraagstukken, waar zijn verstand door geene de minste voorbereidende studie werd toe opgeleid? Hierin blijkt nog de onderrichtwijze van de Kerk de eenigste die doeltreffend zij: de Kerk begint haar onderwijs met eenen geloofsbetuiging af te eischen; dan legt zij de waarheden verder en verder uit volgens de verstandsontwikkeling van hare leerlingen en slechts daarna toetst zij hare geloofspunten op den proefsteen der tegenspraak, met ze tegenover vijandige leeringen te stellen. In de Kerk, maar in de Kerk alleen, is zulke | |
[pagina 249]
| |
leerwijze mogelijk en redelijk: zij mag beginnen met eene geloofsbelijdenis, vermits zij hare leering niet steunt op het vrij onderzoek, maar op een hooger leergezag; elk geloofsonderwijzer geeft zijne leering niet als de zijne, maar als die van heel de Kerk en van God zelf; waar een christene den godsdienst hoort uitleggen door twee leeraars, heeft hij reeds een bewijs dat de leering niet komt van die personen zelven, maar van een verhevener leerambt; anders zouden zij niet dezelfde leering voordragen; de eenheid, stempel der waarheid, glanst al meer en meer in zijne oogen naarmate hij vordert. Van den anderen kant zegt hem zijn geest en zijn hert dat het betamelijk is dat God gesproken hebbe over de zaken die God aangaan en zoo aarzelt hij niet als goddelijk te erkennen die leering, welke als zoodanig door heel de Kerk en, ja, door de geleerdste mannen beleden wordtGa naar voetnoot(1). Bij het volk overtuigingen willen stichten door een wijsgeerig onderzoek en door de botsing der gedachten, is eene ongerijmdheid, en daarom zal de Kerk de eenige volkschool blijven, in zake van geloof, zedeleer en ook van maatschappelijke verhouding der standen; want ook deze vraag behoort tot de zedeleer. 4o En nochtans, in de huidige omstandigheden geldt eene bemerking die mij haast zou doen besluiten het algemeen stemrecht of eene groote uitbreiding van stemrecht welkom te heeten: 't is dat het misschien de vervaarlijke vorderingen en de wassende kracht der socialisten zou stuiten. Anseele en zijne handlangers hebben hunnen invloed aan het tegenwoordig stelsel te danken. En hoe dat? - Zij hebben het volk eene lotsverbetering beloofd, en wat meer | |
[pagina 250]
| |
is, die deels bezorgd door het oprichten der cooperatieven of gemeenschappen van aankoop en voortbrenging. De Fransche omwenteling had het verval der werkstanden voorbereid door elken werkman af te zonderen en hem, als prooi aan de ikzuchtige berekeningen van gewetenlooze nijveraars, in den strijd voor het leven te werpen. De gemeenschapmakers zijn op tijd gekomen om de puinen eener verwoeste maatschappij op te rapen en er een nieuw gebouw uit op te trekken, dat het werkvolk ten minste eenigszins zou beschutten. Die eerste lotsverzachting, den werkman aangeboden, was in de oogen der menigte een onderpand voor de hersenschimmige heilbeloften, door de grootmeesters der nieuwe leer aan het volk voorgespiegeld. Zoo kregen zij het volk aan hunnen leiband, en wonnen een onbegrensd en blind vertrouwen. En wat deden intusschentijd de katholieken, die de beschermers der volksklas moesten zijn? Zij lieten de gemeenschappen begaan of werkten ze tegen; immers het lot der staatspartijen, het bewind van het land hing af van de burgerij, van de neringdrijvers, en deze laatsten werden in hunne belangen benadeeld door de gemeenschappen. In de kiezingen moesten de kandidaten beloven, deze te bekampen, en, getrouw in hunne beloften, zien wij ze heden wetten in dien zin voorstellen. Verre van ons die voorstellen te bestrijden; integendeel wij vinden ze billijk en rechtveerdig; wij bestatigen enkel dat de kloof tusschen het volk en de hoofden der katholieke partij grooter en grooter werd en dat de volksmenners al meer troeven in hun spel kregen. Hadde het volk kiesrecht gehad, de twee staatspartijen zouden zich aan 't hoofd der gemeenschappen gesteld hebben; want deze, al hebben zij geene aanspraak te maken op de voorrechten die zij thans genieten, zijn in hun eigen wettig en rechtveerdig. Men kan er tegen opwerpen, dat zij de dood zijn | |
[pagina 251]
| |
der middelstanden; dat is zeker erg, maar kon men redelijker wijze aan het werkvolk zeggen: ‘Gij moet uw belang en recht slachtofferen voor den welstand der burgerij, van uw profijt afzien, en, te midden uwer eigene armoede, eene gedurige aalmoes brengen aan de neringdoeners?’ Neen, dit was niet aannemelijk, en geen wonder dat de werklieden zich in de armen wierpen diergenen, die hun de armen openden, terwijl anderen de hunne gesloten hielden. En terwijl de behoudsgezinde partij over hare staatkundige zegepralen jubelde, dreef een Anseele zijne veroveringen al verder en verder en werd de echte volksprofeet en koning. Welnu, met een uitgebreider stemrecht moet dit alles een einde nemen; de hoofden der twee staatspartijen zullen doen wat zij sinds lang hadden moeten doen; de gemeenschappen in handen nemen, of iets even voordeeligs oprichten. Is dit te zeggen dat zij de neringdrijvers den rug moeten toekeeren en verbranden wat zij hebben aanbeden? Onedel en walgelijk ware zulke handelwijze: niet alleen uit kiesbelang moeten wij de middelstanden verdedigen, maar uit echte overtuiging, omdat zij de stevigste hoeksteenen zijn der maatschappij, en de ladder tusschen lagere en hoogere standen; bij hen alleen vinden wij nog in zekere mate het oorbeeld der christene tijden verwezentlijkt: den burger koning aan zijnen heerd. Ons mikpunt moet dan zijn, het belang der lagere en der middelstanden overeen te brengen. Een verdrag tusschen de neringdrijvers en het fabriekvolk is thans zeer moeilijk, omdat genen aan dezen de voordeelen niet kunnen aanbieden, die men in de gemeenschappen geniet. Om even voordeelig te kunnen leveren, moet de burgerij zich op hare beurt inrichten; daarom moet elke nering en elk ambacht in bond vereenigd worden; doch daarmee zijn zij nog niet gered, want in getalsterkte | |
[pagina 252]
| |
liggen zij dan nog ver onder tegen de werkliedengemeenschappen en kunnen den strijd tegen deze niet volhouden; alleenlijk als uit al die bonden in elke stad een groote burgersbond oprees tot onderlinge bescherming, zouden de kansen gelijkstaan; de burgerij zou haar bestaan verzekerd hebben door hare leveringen aan de burgerij zelve en aan de hoogere standen; en zij zou ook met het werkvolk een leveringsverdrag kunnen sluiten, waarbij zij zich tevreden zou kunnen houden met dé winsten, die de werkman nu moet laten vallen in de handen van de beheerders der gemeenschap en in de socialistische strijdkas. De werkman zou daarbij het voordeel genieten, van zelf nering te kunnen drijven en zich alzoo bijwinsten, ja zelfs een onafhankelijk bestaan te kunnen verschaffen. Maar komen wij terug tot het algemeen stemrecht: moeten wij dit afwachten om het werkvolk te kunnen onttrekken aan den invloed der socialistische gemeenschappen? - Zoo ja, dat het dan spoedig kome; maar wij denken dat de katholieken van nu af de goedkoope bevoorrading van den werkman kunnen verkrijgen, zonder daarom de burgerij tegen te werken. Te Brussel deed men dit. Daarom dus vragen wij het algemeen stemrecht niet; maar wij bekennen dat, spannen de katholieken niet spoedig alle redmiddelen in, de huidige toestand gevaarlijker is dan het algemeen stemrecht: is de kop des volks op hol gebracht door de valsche leerstelsels, dan moet het afslaan zijner eischen op burgeroorlog uitloopen; geef integendeel het algemeen stemrecht: het zegepralende volk zal van zijne aanleiders de vervulling eischen van hersenschimmige beloften en de teleurstelling zal de oogen openen. Doch dat die teleurstelling eerst zou komen na bittere proefnemingen, is ook zeker. Willen wij dus ons vaderland vrijwaren van de droevige noodkeus tusschen burgeroorlog of socialistenbeheer, trekken wij het volk tot ons, en... | |
[pagina 253]
| |
richten wij bonden op tot goedkoope bevoorrading van den werkman. 5o Ten gunste van het algemeen stemrecht hebben sommige katholieken ook ingebracht dat het de dood zou zijn van het liberalism; dat voortaan de strijd lijf om lijf zou zijn tusschen katholieken en socialisten; daar ligt zeker veel waarheid in; want voor het volk is het liberalism een ijdel vat; maar, kunnen sommigen zich verheugen bij de stuiptrekkingen van eenen doodsvijand, wij moeten ons afvragen of de godsdienst iets zou winnen bij die verdwijning van het liberalism: het socialism is het monsterkind dat zijn eigen vader zou vermoorden, maar het heeft diens bloed in 't lijf en heeft zijnen haat tegen de Kerk geërfd met nog meer wildheid en bloeddorst. Geene dwaling van het liberalism of zij komt, tot hare uiterste gevolgen gedreven, in het socialism terug. Het liberalism wilde de miskenning der Kerk en hare onderwerping aan den Staat: de socialisten willen hare gansche verdwijning; tusschen het raderwerk van den socialistischen staat moeste de laatste priester verpletterd worden. Wij denken zelfs dat, van al de socialistische beloften, de onteigening van kerken en kloosters de eerste zou aan de beurt staan: de Joden hebben hunne geldkoffers te goed verschanst en zelfs, hoe uitzinniger een staatsbewind te werk gaat, hoe meer het in de klauwen der Joden valt; maar... de kloosterlingen en priesters zijn weerlooze slachtoffers. Als de volksverleiders zich in de onmacht zien, hunne bedrieglijke beloften te vervullen, dan paaien zij het teleurgestelde volk met het goed en bloed der Kerk. Zien wij dit niet in Frankrijk? 6o Men zegt nog: het Belgisch volk, het Vlaamsche vooral heeft geloof: het zal zich niet laten verleiden door eene rechtschennende en goddelooze secte. - Ja, het volk heeft geloof, maar.... men betrouwe het niet te ver. Het volk heeft ook de zucht naar welstand en genot. | |
[pagina 254]
| |
Het geloof, zegt men, leert aan het volk van door de hoop op het hiernamaals de bitterheden van het aardsche leven te verdragen; dat is waar: het leven, zelfs het gelukkigste, is altijd eene lastige overvaart en eischt christene verduldigheid; maar wij geven den socialisten te veel vooruit, als wij hun laten zeggen: ‘de katholieken bieden den hemel aan de overzij des grafs, wij openen hem van in dit leven’. Neen! Neen! het katholiek geloof biedt ook den hemel op aarde, voor zooveel hij te verwezentlijken is: wel prijst de Kerk de vrijwillige zelfverzaking aan, maar zij ontzegt aan hare kinderen niet, naar stoffelijk welzijn door rechtveerdige middelen te streven. Somwijlen zelfs legt zij dit op als eenen plicht: een vader moet zorgen voor het tijdelijk welvaren van zijn huisgezin. Veronderstel nu dat die vader de zijnen tot ellende gedoemd zie door de schraapzucht eens patroons, die den arbeid niet naar behooren betaalt: die vader moet (altijd door rechtveerdige middelen) tot loonsverhooging zien te geraken; hij moet gebruik maken van de voordeelen eener gemeenschap of van een dergelijk genootschap indien dit geene zedelijke gevaren oplevert of niemand krenkt in zijne rechten. Zoo ook moet hij beschermwetten eischen voor de gezond- en zedelijkheid zijner vrouw en kinderen, indien hij deze bedreigd ziet. De lijdzaamheid, de verduldigheid is altijd geene deugd. Onze voorouders waren vrome christenen, maar juist geene lammekens van verduldigheid. Sla de geschiedenis open van de oorlogen onzer Vlaamsche poorters; waarvoor streden zij? Dikwijls, ja, als op den Groeningerkouter, voor de bevrijding des vaderlands; maar dikwijler nog voor stoffelijke belangen. Vlaanderen opheffen uit de ellende was Artevelde's doel; onrechtveerdige belastingen afschudden was het hoofdgedacht der volksbewegingen onder Philip den Goede en Karel den Stoute; om zijnen weerstand tegen geldafpersingen stierf Anneessens eene | |
[pagina 255]
| |
dood, die door de geloovigen als eene marteldood verheerlijkt werd. Nooit heeft de Kerk den strijd voor stoffelijke belangen gedoemd of gelaakt, zoolang de aangewende middelen het recht niet te buiten gingen. Wij ook moeten ons niet tevreden stellen met tegen de eischen der socialisten enkel de christene verduldigheid aan te preêken. Even als zij en meer dan zij, moeten wij den welstand van het volk beoogen; onze strijd tegen het socialismus is niets anders dan: rechtveerdige middelen tegen onrechtveerdige stellen. Brengen wij zelven geene hulp aan het volk, dan zal het geloof dit niet behoeden tegen de verleidingen; in ons geloof zelf vindt het socialismus de grondwaarheden, waar het zijne verleidende drogredenen op steunt; preêkt de priester niet dat alle menschen kinderen zijn van eenen vader, dat zij allen door de banden van broederlijke liefde moeten vereenigd zijn? Het socialismus stelt tegen deze goddelijke leer de akelige wezentlijkheid: de herdvochtigheid der rijken, de opeenhooping van goud door onrechtveerdige middelen, de bittere ellende des volks. Het verdedigt de zaak van Lazarus tegen die van den rijken vrek; zulke zaak is niet moeilijk om winnen bij een christen volk; socialisten en christenen wij verdedigen ze beiden en winnen ze; maar het volk wil praktische gevolgtrekkingen; geven wij die niet, dan zal het volk die der socialisten aannemen: gewelddadige onteigening en alverpletterenden staatsdwang. Men steunt, ja, op den godsdienstzin en de bedaardheid van het boerenvolk. Ik denk integendeel dat er in menigen boerenknecht, in menigen armen aardwroeter stof zit voor eenen socialist, indien hij door socialisten bewerkt wordt. Tot hiertoe hielden de boeren zich stil: zij waren afgezonderd en hadden geene wapens: geef hun een wapen, namelijk het stembriefken, en zie dan wat zij doen zullen. | |
[pagina 256]
| |
Men zegt nog: Duitschland heeft het algemeen stemrecht en toch zenden de Rhijngewesten de centrumleden naar den Rijksraad; - ja, maar Duitschland heeft het algemeen stemrecht van over lang, het volk werd er voor opgeleid; lang eer het maatschappelijk vraagstuk het brandpunt was der staatszaken, stond het katholieke Duitsche volk rond Winthorst tegen Bismarck geschaard; nu nog verlaat het de zijde niet der aanleiders, met wie het gestreden en gezegepraald heeft. In Duitschland hebben de katholieken zich niet laten onderkruipen door de socialisten, en heden mag de katholieke volkspartij in Duitschland gerust haren program tegen dien der socialisten opsteken. Hier integendeel staan wij voor de verrassingen van eene schielijke volksontwaking, waar niemand de gevolgen kan van voorspellen. Welk is het besluit van dit alles? - Dat men niet mag zeggen: ‘het algemeen stemrecht zal ons gunstig zijn, omdat het volk katholiek is.’ Het algemeen stemrecht opent voor ons een nieuwen strijd; de uitslag er van is twijfelachtig; want, is van den eenen kant gehechtheid aan het Roomsch geloof het kenmerk van ons volk, van den anderen kant zijn de socialisten ons bij het volk ver vooruit door hunne verspreidingsmiddelen. Dus: het zou roekeloos zijn voor ons, verdedigers der echte staatsorde, het algemeen stemrecht bij te roepen, maar wij moeten ons van stonden aan zóó inrichten dat wij het niet te vreezen hebben. Men make ons echter niet voor zwertzienders uit: neen, wij hebben de overtuiging dat de Kerk vóór een harden strijd staat, maar ook vóór eene roemrijke overwinning; reeds zijn de teekens der zegepraal voorhanden: het zijn niet alleen de herhaalde oproepen van onzen geestelijken Opperherder, die al de katholieken in slagorde geschaard hebben, maar ook de vernieuwde uitstraling der katholieke waarheid, die als eene weldoende en zegespellende | |
[pagina 257]
| |
zonne voor de wereld opgaat. Wij hebben thans een voorbeeld voor onze oogen van hetgeen men noemt den subjectieven vooruitgang der godsdienstwaarhedenGa naar voetnoot(1): de punten van geloofs- en zedeleer, door Christus aan zijne school, de Kerk, achtergelaten, zijn onverandelijk en eeuwig dezelfde; doch de klaarheid, waarmede het christen volk die waarheden ziet, is niet altijd even groot; de tijdsnoodwendigheden en bijzonder de aanvallen der vijanden dwingen de Kerk tot eene klaardere uiteenzetting van zulk of zulk punt. En is het juist dat niet wat wij beleven in zake van maatschappelijke vraagstukken? De eerste priesters en bisschoppen, die te velde trokken tegen de misbruiken der nijveraars en die eene Staatstusschenkomst vroegen, werden bijna voor socialisten uitgemaakt. Heden durft elk nadenkend katholiek de rechten des volks en de plichten der werkbazen vrij en vrank voor oogen leggen. Wat beteekent dat? Dat de katholieke leer veranderd is? - Geenszins, want de waarheden, die wij thans voorstaan, lagen reeds lang, als in kiem, in de katholieke zedeleer; wij beleven alleen de uitbotting der christene waarheid. Heeft dan de Kerk achttien eeuwen noodig gehad om de waarhedeu bewust te worden die zij in haren schoot bewaarde? Heeft zij daarvoor het opdonderen van het socialismus moeten afwachten? - Ook niet; maar gedurende al de christene eeuwen heeft zij hare begrippen van rechtveerdigheid en naastenliefde op de maatschappij toegepast; zij deed dit door de vrije ontwikkeling harer levenskracht, zonder verzet, zonder volksberoertenGa naar voetnoot(2); zij had dus ook niet noodig de wederzijdsche rechten en plichten van baas en werkman zoo nauwkeurig af te bakenen, | |
[pagina 258]
| |
vermits deze door niemand geloochend werden. De Fransche Omwenteling, de groote Vernielster, is gekomen en heeft de christelijke wereldorde omvergeworpen, en tevens het maatschappelijk verband tusschen de standen. Het verderf heeft zijn zaad geschoten, eerst onmerkbaar, altijd wassend en nu staat iedereen verbaasd over de groote verwildering in de maatschappij. De Kerk die reeds de omwenteling bij haar eerste opkomen, met hare valsche begrippen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid veroordeeld had, heeft beurtelings ook hare wangedrochtelijke kinderen, het liberalismus der hoogere en het socialismus der lagere standen, aan de schandpaal der logen genageld en er de christene rechtveerdigheid en naastenliefde glansrijk neven gesteld. De zegepraal der Kerk op het socialism is reeds half voltooid: de kaholieke leer zegeviert in den geest harer beste en verstandigste kinderen, zij zal het ook op de herten der volkeren; maar, zijn we zeker van de eindelijke zegepraal, wij mogen toch den strijd niet roekloos uitdagen en daarom op geen algemeen stemrecht roepen. | |
IV.Nu zouden wij nog moeten eenen oogslag werpen op de tusschenstelsels. a) Vooreerst hebben wij eene oplossing in ‘de uitbreiding van het stemrecht binnen de palen der grondwet’. Die oplossing verandert niets aan den toestand: met zulke uitbreiding kan men niet geraken tot de vertegenwoordiging der lagere standen. Zij zou daarbij de gemoederen meer schokken dan bedaren. b) Dan hebben wij het stelsel van den heer Nyssen, volgens hetwelk de belangen zouden vertegenwoordigd zijn naar hun gewicht: elk burger zou éene stem hebben, een huisvader twee, een huisvader-eigenaar drij. Dit stelsel is inderdaad recht- | |
[pagina 259]
| |
veerdig, want het neemt grootendeels eene onrechtveerdigheid weg van het algemeen stemrecht, namelijk deze, dat de vertegenwoordiging niet zou in verhouding zijn met de belangen. De toepassing echter van dit stelsel zou het volk nooit aannemen: het volk in rust houden zonder stemrecht is mogelijk, want zonder de opstokingen der socialisten zou het op geen stemrecht gepeisd hebben; maar hebt gij het volk eens in den kiesstrijd geworpen en de politieke driften opgehitst, dan zal het nooit dulden, dat het door zijne tegenstrevers verpletterd worde, omdat dezen eene of twee stemmen vooruit hebben. De ongelijkheid, schoon inderdaad minder dan nu, zou veel meer in 't oog springen en onlusten verwekken. Dezelfde bemerking geldt, dunkt ons, voor het stelsel van HelleputteGa naar voetnoot(1). c) Dan hebben wij eene reeks van stelsels, die het stemrecht tot zekere personen beperken, b.v.: verlaging van den kiescijns op 10 fr., algemeen stemrecht der huishouders (les occupants); het kunnen lezen en schrijven; het stelsel der bekwaamheidskiezers, enz. Al die stelsels achten wij beter dan het algemeen stemrecht, omdat zij eene vertegenwoor- | |
[pagina 260]
| |
diging schenken aan de lagere standen, zonder hun een te groot overwicht te verleenen. Het beste is dat der huishouders; het is het voordeeligste voor de orde en sluit niemand voor altijd buiten het kiesrecht: alle burgers kunnen huishouders worden. Het lezen en schrijven vinden wij niet gevaarlijk voor de katholieken; want de katholieke gewesten zijn even geletterd als de liberale; ten andere, iedere kiesomschrijving zou haar getal vertegenwoordigers blijven behouden, en in elke dier omschrijvingen zijn het zeker niet de ongeletterden, de in 't wild opgegroeiden, die de beste christenen zijn. Het bekwaamheidstelsel (de kiezers van ambstwege daargelaten) kunnen wij ook aannemen, als het rechtzinnig toegepast wordt; maar het opent de baan voor willekeur. Welk is dan ons besluit nopens de herziening? Vermits wij denken dat met het bestaande stelsel de rechtveerdigheid kan heerschen, vinden wij eene herziening onnoodig. Wij hebben nochtans ook bewezen dat noch het algemeen stemrecht, noch de andere stelsels, waar de herziening de deur kan voor openen, in hun eigen slecht zijn. De vraag is dus enkel over de passelijkheid (l'opportunité); zij hangt af van den toestand der gemoederen. Daarom denken wij de oplossing te mogen overlaten aan hen die het beste zien wat er in 't land omgaat, 't is te zeggen aan onze ministers en andere partijhoofden. In 't algemeen zijn wij vijanden van de almacht der ministers over de meerderheid: volgens de grondwet is de minister de dienaar des konings en niet het opperhoofd der Kamers; als dienaar zit hij met gebonden handen; hij kan dus zijne partij niet vrijlijk besturen volgens dezer betrachtingen; hij kan enkel nog een middelaar zijn tusschen de meerderheid en het Hof. Daarom denken wij dat, in 't algemeen, vooral waar grondbeginselen op het spel | |
[pagina 261]
| |
staan, de meerderheid haren wil moet doen gelden. In het huidige vraagstuk echter denken wij dat de meerderheid het ministerie moet volgen. Waarom? Omdat wij gerust mogen aannemen dat wij het, in grondbeginsels en gevoelens, volkomen eens zijn met onze ministers en zelfs met het Hof: allen willen wij het behoud van recht van orde, en bijna allen de handhaving der grondwet, voor zooveel de gesteltenis der gemoederen het toelaat. Onze ministers zullen dus enkel handelen volgens de noodwendigheden van den toestand, en die noodwendigheden kennen zij beter dan wij. Twee zaken zijn ons katholieken noodig: kalmte in 't onderzoek, eensgezindheid in de oplossingGa naar voetnoot(1).
Opwyk, Januari 1891. F. Drijvers. |
|