| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Briefwisseling. - Aangaande de eindnota van de bijdrage van den eerw. heer A. Joos in onze Decemberaflevering verschenen, verzoekt ons de heer A. Bultynck zijn antwoord op te nemen in Het Fondsenblad geschreven. Van den anderen kant vraagt de eerw. heer A. Joos zijnen brief insgelijks over te drukken in antwoord op het artikel van Het Fondsenblad.
Onder de van den eerw. heer Amaat Joos, (bladz. 372) vonden wij eene nota, beginnende met de volgende woorden, welke ons persoonlijk betreffen:
‘De hoofdopsteller van het Fondsenblad, bij het beoordeelen van twee mijner werken, schrijft mij den volgenden dubbelen regel toe: al wat de ouden schrijven is goed; al wat het volk spreekt, is het ook (zie nummer van 19 Januari 1888). Dat was, hoop ik, geene boosheid van zijnentwege; ik zie er enkel onwetendheid in.’
Nummer van den 19 Januari 1888; 't Is geene drukfout, lezer. Gij zult met ons bekennen dat de eerw. heer Joos een sterk geheugen heeft en veel geduld om zijnen slag af te wachten.
Wat ons betreft, wij hadden de kritiek heel en al vergeten! Nieuwsgierig sloegen wij de verzameling van het Fondsenblad van 1888 open en, inderdaad, wij vonden in het aangeduide nummer eene beoordeeling over twee werken van den eerw. heer Joos, beoordeeling, welke eene groote kolom van ons blad beslaat en waarin den schrijver geenen verdienden lof wordt gespaard.
De door hem - drie jaar na datum - gewraakte kritiek luidt daarin als volgt.
‘Zeggen wij ten slotte dat werken, gelijk die van den eerw. heer Joos, niets anders kunnen dan onze taalbeweging eenen nieuwen iever en kracht bijzetten en dat wij hem daarom ten volle geluk wenschen met zijnen arbeid.
‘Daarom echter begroeten wij hem, zoo min als anderen, als meester op het taalgebied en eischen vaster regels voor de spraakkunst dan deze:
‘Al wat de ouden schreven is goed.
| |
| |
‘Al wat het volk spreekt is het ook.
Wij achten het zeer edelmoedig van wege den eerw. heer Joos ons van geene boosheid, maar enkel van onwetendheid te beschuldigen. Doch velen zullen met ons van gevoelen zijn dat het beoordeelen van letterkundige voortbrengsels al een zeer ongelukkig stieltje moet zijn, als men, bij elke kritiek die men waagt, er niet van tusschen kan ofwel boos, ofwel onwetend te zijn.
Het zou ons al te ver leiden hier de gronden aan te halen waarop wij, drie jaar geleden, ons oordeel betreffende den eerw. heer Joos hebben gesteund. Ware de juistheid ervan onmiddellijk betwist geworden, wellicht zou het ons gemakkelijk gevallen zijn het met bewijzen te staven.
Dewijl de eerw. heer Joos zooveel op heeft met Vlaamsche spreekwoorden - en wij niet min - zullen wij hem vriendelijk herinneren aan de spreuk die zegt: dat men geene oude koeien uit de gracht mag halen.
Heeft de geachte schrijver deze onze enkele kritische opmerking in drie jaar tijds niet kunnen verkroppen, wij beklagen hem voor al het ongemak dat zulk een last op de maag hem heeft veroorzaakt.
Doch, moest het met alle schrijvers zoo gesteld zijn, wij zouden nog meer onze Vlaamsche letterkunde beklagen. Meer dan eens wordt het als een ongeluk voor haar beschouwd dat er geene degelijke kritiek bestaat en dat de beoordeelaars onvoorwaardelijk loven of onverbiddelijk afbreken, volgens dat de schrijver hun vriend of hun vijand is. Met schrijvers echter, gelijk de eerw. heer Joos, die drie jaar lang op loer liggen om hunne weerwraak te nemen, zal een vriend zelve er tweemaal op nadenken, vooraleer over hun werk ronduit zijn gedacht te zeggen.
Het ware wat al te gewaagd indien wij den eerw. heer Joos, die, met de medehulp van zijne leerlingen en vrienden, zooveel bijbracht tot het verrijken van onzen taalschat, van onwetendheid moesten beschuldigen. Hem van boosheid verdenken ware niet zeer menschlievend van onzentwege, doch wij kunnen ons niet onthouden te vermoeden dat er, achter zijne al te laat komende weerwraak, ietwat kleingeestigheid of gekwetste schrijvershoogmoed verscholen zit.
A. Bultynck.
De heer Bultynck vindt het noodig in Het Fondsenblad de nota aan te vallen die ik op 't einde van mijn laatst artikel in uw tijdschrift drukken liet.
In zijn schrijven vraagt hij waarom ik nu op zijne beoordeeling antwoord. - Ik antwoordde, omdat hij mij eene uiterste dwaasheid zeggen doet; ik antwoordde zoo laat, omdat ik meen dat een dagblad weinig geschikt is om taalkundige vraagstukken op te lossen, en omdat ik niet vroeger in Het Belfort eene gepaste gelegenheid vond.
| |
| |
Men zoeke ook geen venijn waar geen is: waar ik van onwetendheid sprak, bedoelde ik natuurlijk, niet gebrek aan taalkundige kennissen in 't algemeen, maar valsche of onvolledige opvatting van mijn schrijven.
Wie eene valschheid vooruitzet, doet het vrijwillig of onvrijwillig; de heer Bultynck, zoo meen ik nog altijd, deed het onvrijwillig
Dus.... laat er ons over zwijgen.
Am. Joos.
Kerstavond, zang en gebaren voor muziekfeesten en prijsuitdeelingen door A. Jooris. Gent drukkerij A. Siffer. Prijs 1 fr. 50 cent.
Dit lief muziekstuk 19 bladzijden beslaande, is een der netste kerstgezangen die in lange jaren verschenen zijn. De woorden zijn eenvoudig, gemoedelijk en recht kinderlijk; de muziek gemakkelijk, melodievol en eigenaardig.
Het lied der herders bijzonderlijk, munt uit door zijne bevalligheid: dat der Wijzen is vol statigheid en de talrijke koren, die tusschen de liederen invallen en het gansche stuk aaneenbinden, maken er een aangenaam geheel van dat vol eigenaardige melodie rechtstreeks tot het hart spreekt.
De muziek is gemakkelijk en uitnemend passend op de woorden. De begeleiding biedt ook geene van die moeilijkheden aan, die men den dag van heden, maar al te veel bij moderne toondichters aantreft, en die om zoo te zeggen, menig stuk onuitvoerbaar maken.
De toondichter heeft alleen beoogd, eigenaardig, eenvoudig, doch tevens goed en zangerig muziek te maken, en hij is er ten volle in gelukt.
Wij wenschen dan ook den jeugdigen toondichter hartelijk geluk met dit zijn nieuw werk, en zijn verzekerd, dat het eenen rechtmatigen bijval zal verwerven bij de bestuurders van maatschappijen en onderwijsgestichten.
Stanley's reizen, ontdekkingen en lotgevallen in Midden-Afrika. Afleveringen 11-15.
Deze afleveringen bevatten, evenals de andere, een aantal platen en tusschen tekst vignetten.
Afleveringen 11 en 12 zijn gewijd aan OEnyanyembe, aflevering 13 bevat de reisbeschrijving van Mrera en OEkonongo, die voortgezet wordt in afleveringen 14 en 15.
Deze laatste behelst echter ook nog een hoofdstuk, waarin de reis naar OEjiji op even belangwekkende wijze als de vorige tochten door het onbekende Afrika wordt beschreven.
Kortom deze vijf afleveringen bevatten eene zeer boeiende, aangename en leerrijke lezing die om zoo te zeggen de belangstelling des lezers bij elke bladzijde doet stijgen.
Wie het zoete genot smaken kan deze reisbeschrijvingen te
| |
| |
ezen, zou, wij spreken van ondervinding, zulke lezing niet willen derven.
Aan hem die tot nog toe onverschillig bleef en door dit ons schrijven mocht aangetrokken worden zich de reeds verschenen afleveringen van dit zoo nuttige werk aan te schaffen, herinneren wij dat elke aflevering maar 60 centiemen kost en dat er 5 per maand verschijnen.
Duik- of plakalmanak voor 't jaar O.H. 1891, door den eerw. heer Dr G. Gezelle. - Gent, A. Siffer. Prijs 1,50 fr.
Een Hollandsch tijdschrift bespreekt dezen kalender volgender wijze:
Wij bespraken dit boekje reeds vroeger. De korte nota's welke de schrijver, de heer Guido Gezelle, hier in vorm van kalender verzameld heeft, frisschen de herinnering op aan menig feit uit het volksleven: een voortreffelijk memento voor den folklorist. Er steekt daarenboven veel meer wetenschap in dan men vermoeden zou, en het zal niemand ontsnappen hoe vaak het bloot vermelden van een feit tot studie zal aansporen.
Onze huisvriend, almanak voor heden en morgen, voor tijd en eeuwigheid, uitgegeven door Broeder Elias. Brugge F. Claeys.
Deze letterkundige almanak met mengelingen en 2 platen: Vader David en Salige Margareta van Loven, kondigen wij met genoegen aan. Immers hij verdient het ten volle om zijne innerlijke waarde, en daarbij is hij met den Maria-almanak van Kanunnik Daems, eene proef, om, op het voorbeeld van andere landen en inzonderheid Duitschland, onze letterkundige te begiftigen met belletrische geillustreerde kalenders van blijvende waarde.
Onze huisvriend bevat spreuken, lieve gedichtjes en wetenswaardige praatjes over geschiedenis, kunst en zedeleer. De taal is zuiver en vloeiend, de stijl gemoedelijk.
Het boekje met zijne 120 bladz. kost slechts fr. 0,50.
Maria-Almanak van het jaar Onzes Heeren 1891, jaarboek der aartsbroederschap van O.L.V. van het H. Hert te Averbode en onder hoofdredactie van Fr. S. Daems. 12e jaar.
Deze voortreffelijke almanak versierd met fraaie kunstplaten en sierlijke beeldletters en vol met letterkundige pereltjes in rijm en onrijm verdient ten volle aangeprezen te worden. Het is de kalender welke met Onze Huisvriend in alle beschaafde Vlaamsche huisgezinnen moest zijn.
De Koninklijke Vlaamsche Academie richt eenen oproep tot al de Noord- en Zuid-Nederlandsche en andere Dietsche taalen rechtsgeleerden, ingenieurs, natuur- en wis-, landtuinbouw- en veeartsenijkundigen, bouwmeesters en kunstenaren, zeevaarders en werktuigkundigen, bouwmeesters en werktuigkundigen, met één woord tot de vakmannen van allen aard, ten einde hunne mede- | |
| |
werking te bekomen voor de samenstelling en de uitgave van een Algemeen Vak- en Kunstwoordenboek.
Het inzicht der Academie is eerst eene afzonderlijke lijst van woorden te laten verschijnen voor ieder vak, dat is voor ieder ambacht, voor ieder beroep, voor iedere wetenschap en elken tak daarvan.
Van degenen, die haar mededeelingen willen inzenden, verlangt de Academie voor elk woord:
1o | Aanwijzing van de beteekenis, liefst door goed gekozene voorbeelden toegelicht; |
2o | de afleiding; |
3o | de woordvorming, de gebruikelijke samenstellingen; |
4o | Aanteekening van geslacht en meervoud; |
5o | De plaatsen, waar ieder woord in gebruik is; |
6o | De synoniemen met opgave van de streken, waar men ze bezigt; |
7o | Indien het een provincialisme geldt, de algemeene geijkte Nederlandsche uitdrukking; |
8o | Zorgvuldig vermelden of een woord veranderd is en, naar het oordeel van den verzamelaar, wederom en algemeen zou dienen te worden gebruikt; en |
9o | Naar gelang het pas geeft, nuttig of noodig blijkt, de Fran sche, Hoogduitsche, Engelsche of Latijnsche gelijkwaardige benamingen. |
De daartoe waardig gekeurde lijsten van vak- en kunstwoorden zullen door de Academie worden uitgegeven, onder vermelding van den naam des verzamelaars of bewerkers.
De namen van alle medewerkers, zelfs van die welke slechts enkele uitdrukkingen inzenden, worden dankbaar aangeteekend.
De Koninklijke Vlaamsche Academie vleit zich met de gedachte, dat haar oproep tot alle taalgeleerden en vakmannen om, met verzamelde krachten, ter verdediging onzer schoone en rijke Nederlandsche spraak een nieuw en machtig wapen te smeden en haar tevens eene gedenkzuil, harer waardig, op te richten, niet ijdel klinken zal.
Zij hoopt eerlang, uit Zuid en Noord, talrijke bewijzen van medewerking te zullen ontvangen.
In hare zitting van 29 December ll. bekroonde zij het werk van Felix Leviticus (een deknaam wellicht) van Amsterdam, over den klank- en vormleer van het middel-Nederlandsch dialect der Sint-Servatiuslegende van Heinrijk van Veldeken, en benoemde tot buitenlandsche eereleden Pastoor Brouwers van Nieuwer Amstel, Dr Nuyens van Amsterdam den schrijver der Nederlandsche beroerten, en den heer Bonvarlet voorzitter van het Comité flamand, van Fransch-Vlaanderen.
| |
| |
Des anderendaags had de jaarlijksche plechtige zitting plaats, waar vele belangstellenden op aanwezig waren, alsook senator Lammens en de heeren volksvertegenwoordigers V. Begerem en A. Eeman.
De heer Hiel, aftredende bestuurder, opende de zitting en gaf het woord aan zijnen opvolger den heer Dr Snieders. De nieuwe bestuurder hield ons eene boeiende causerie, waarin hij ons meesterlijke schetsen afteekende van Conscience, Jan De Laet, Th. en Jan Van Ryswyck en De Vleeschouwer. Hij penseelde ons die mannen naar de natuur, sprak van hun leven en streven en eindigde met ze tot voorbeelden voor te stellen aan de jongeren in de Vlaamsche beweging. De jonkheid hoeft zich te bekwamen in de letteren, de geestescultuur hoeft meer in acht genomen te worden, de letterkunde is de adel van een volk. Voorwaar was deze voordracht een echt psycoologisch en litterarisch stuk van het hoogste belang.
Charlotte Corday, een lyrisch monodrama, wierd met veel gevoel voorgedragen door den dichter ervan, Emmanuel Hiel. Dit pereltje alsmede de prachtige verhandeling van Mr Snieders, zullen wij te lezen krijgen in de Verslagen en Mededeelingen. Hetzelfde dient gezegd van het prachtig verslag over den vijfjaarlijkschen staatsprijskamp van Nederlandsche letteren, waarvan wij uit den mond van Mr Coopman eenige te korte brokstukken mochten hooren. Gelijk men weet werden de Gedichten van Hilda Ram in dien wedstrijd bekroond. Het verslag van den heer Coopman dat de bijzonderste der mededingende werken critisch bespreekt wordt met ongeduld te gemoet gezien.
Davidsfonds. - Den 17 November ll. gaf de afdeeling Borgerhout een prachtig feest. Een vrouwen- en mannenkoor onder de leiding van A. Matthys, zong op onberispelijke wijze een ‘Lentelied’ van Mendelssohn; een Koor uit Alceste van Gluck; Als het waait, een frisch en eigenaardig werk des bestierders, en ten slotte het dubbel koor van ‘Colinette aan 't hof’ door Gretry. Jufvr. P. De Herdt - eene prachtige stem - behaalde ongelooflijken bijval met ‘Kwynende Maagd’ van Bragu en Heeft het Roosje milde geuren van Benoit en ‘Jeugd en Liefde’ van Waelput. De heer J. De Baizer, baryton, bracht liederen van Gevaert, Antheunis en Nauwelaers ten gehoore. Zijne kloeke en malsche stem bracht de vergadering in verrukking.
Van eenen vioolspeler - die onbekend wenscht te blijven - hoewel hij op meesterlijke wijze stukken van Vieuxtemps en Wieniawski uitvoerde, zullen wij enkel zeggen, dat volgens onze meening eene roemvolle toekomst dien jeugdigen kunstenaar wacht.
De heer J. Noels hield de voordracht. Hij sprak over de plichten der katholieke Vlaamsche vrouwen in den huidigen strijd der samenleving. Dichterlijk en vol vervoering en vuur ontwikkelde de spreker zijn onderwerp. Met de meeste aandacht werd hij aan- | |
| |
hoord; luide en welgemeende toejuichingen vielen hem ten deel en wij hopen en vertrouwen dat zijn woord niet vruchteloos voor sommige onzer Borgerhoutsche aanhoorsters zal geweest zijn.
Op 15 December had het tweede winterfeest plaats. De jonge heer Seys, een leerling van Aug. Matthys, speelde op de piano werken van Piel, Heller en Lefebure. Algemeen werd de zwierige uitvoering, de vastheid in het spel, het gemak en vlugheid des jeugdigen spelers bewonderd.
Jufvr. L. Dykers, een onzer trouwste medewerksters, zong voortreffelijk ‘De Nacht’ van de Burbure en het ‘Laatste schoon’ van Kucken, verders met den heer C- Direx ‘Het Kruisbeeld’ van Faure. Zij heeft waarlijk ieders verwachting verre overtroffen. De heer H. Kennes, zooveel jaren op de bres om met zijn machtig talent als zanger en tooneelspeler de Vlaamsche feesten op te luisteren droeg met volmaakte kunst de twee liederen voor: ‘De Geldjacht’ en ‘De vier jaargetijden des Harten’.
Als boertige alleenspraken verdienen de stukjes door den heer J. Craen voorgedragen, alle goedkeuring: Quinten Metsys (niet dien van Van Ryswyck) en 't Verstand komt voor de jaren niet deden hartelijk lachen. Craen is een meester in zijn vak!
‘Daar is Goedemé!’ En de lach verschijnt op ieders gelaat. 't Is al lach en aandacht tot dat de toejuichingen uitbersten ontzaggelijk, overweldigend, stormachtig! Daar hebt ge geen denkbeeld van. Hij zong ‘de Duivel op jacht’ van Janssens. Aan Doovemans Deur van Vermandere. Doch het publiek liet hem niet gerust. Hij moest er nog een koppel als toemaatje bijvoegen.
De heer Vermandere hield eene voordracht over de ‘Menschelijke verwaandheid’. Geestig, bijtend, gemoedelijk, gansch eigenaardig zette hij zijn ontwerp uiteen. De onnoozele menschelijke ‘bluf’ werd naar verdienste gekortvleugeld; prachtig schilderde hij den mensch in strijd met de dieren om het koningschap der schepping en treffend klonk zijne slotrede waar hij den vernederden mensch aanried den gevallen koninklijken scepter op te rapen, zich met ootmoed voor zijnen Schepper te vernederen en zijne eeuwige bestemming te gedenken.
E.
- De Gensche afdeeling belegde met de andere Vlaamsche maatschappijen harer stad eene meeting van verzet tegen de nieuwe krenkingen van ons recht. Zij verzond ook verzoekschriften en protesten.
- Zondag 30 Nov. hield het Davidsfonds van Waregem een gemeentedag waarop spraken de heeren Hector Planquaert, Ducatillon en advocaat De Visscher.
- Het Davidsfonds van Brussel is heringericht. Bureel: Eere-voorzitters de eerw. heer Jacobs, pastoor-deken en Dr Wau- | |
| |
ters; Voorzitter Honoré De Winde, secretaris K. Brants, leden MM. P. Van Humbeeck en F. Rosel.
- Zele bezit thans ook zijne eigene afdeeling onder het bestuur des heeren Van Hemelryck, schoolopziener en De Mulder, hoofdonderwijzer. De opgerichte afdeeling begint met 100 leden, waaronder 86 nieuwe aangeworvene. Bravo!
Vlaamsche belangen. - Het gebeurde met M. Pauwels en M. Josson en met de volksoptelling heeft eene ware opschudding in het Vlaamsche land verwekt. Manifesten werden overal uitgezonden, verzoekschriften geteekend en te Antwerpen, Brussel, Brugge en Gent hield men meetings van verzet. In de vergadering van de Vlaamsche maatschappijen van Gent door den Snellaertskring bijeengeroepen, spraken de heeren Pauwels, Prayon, Van der Mensbrugge, A. De Meyer en gezel Hardyns.
Het Gentsche Davidsfonds van zijnen kant zond aan de volksvertegenwoordigers den volgenden brief:
‘Het werd den Heer Advocaat Pauwels verboden de verdediging van eenen franschonkundigen betichte in het Vlaamsch voor te dragen bij het Hof van Beroep te Brussel.
Datzelfde Hof weigerde de Vlaamsche rede des Heeren Advocaat Prayon in zake Josson te aanhooren en wilde geene rekening houden van de conclusien des Heeren Prayon, daar zij, in het Vlaamsch opgesteld zijnde, van geener waarde, in den vorm slecht (vicieuses dans la forme) waren!
Het koninklijk besluit van 3 Mei 1889 waarbij Vlaamsche gemeenten bij het Walenland worden ingelijfd is nog steeds van kracht!
Wanneer men dat alles overweegt, vraagt men zich af, of men voor goed wil gedaan maken met het Vlaamsche Volk!
Ah, zoo! men mag eenen Vlaming voor heel zijn leven het brandmerk der schande op het aangezicht drukken, zonder dat hij het recht hebbe te weten om welke redenen?
Ah, zoo! Vlaamsch spreken is oneerbiedig zijn voor het Hof? Vlaamsche woorden tellen voor niets? Vlaamsch is de taal der slaven, en even als slaven geene aanspraak hebben op recht, heeft ook het Vlaamsch geen recht om verstaan te worden?
Ah, zoo! Vlamingen, die ook eene vreemde taal spreken zijn geene Vlamingen meer? En wanneer zij bij de volksoptelling niet verklaren die vreemde taal te kennen, moeten zij zich op de schandbank gaan nederzetten?
En geen Vlaamsche Volksvertegenwoordiger komt op tegen die hemeltergende schande, tegen die ongehoorde verkrachting van taal en recht!
Mijnheer de Volksvertegenwoordiger, Gij weet, dat het meer dan tijd is; daarom hoopt het Davidsfonds van U, de bēloften
| |
| |
indachtig, vóór de kiezing plechtig afgelegd, dat gij niet langer wachten zult tot een ander de taak, die op u rust, vervulle, en recht eische voor de verdrukten. Gij zult het groote belang erkennen, dat de drie bovenaangehaalde punten voor het Vlaamsche volk opleveren en eischen, dat er mirstens eene Vlaamsche kamer bij het Hof van Beroep ingericht worde, en dat geen bureaucraat het recht meer hebbe eenen Vlaming in eenen Waal te herscheppen.
Wij bieden U, Mr de Volksvertegenwoordiger, de uitdrukking onzer hooge achting aan.’
Recht is beloofd; de heeren Coremans, Begerem, Visart, Helleputte, Nerinckx en Van Wambeke hebben een wetsontwerp neergelegd waarbij een Vlaamsche kamer zal ingericht worden bij het Beroepshof van Brussel, en de heer Melot, door M. Coremans ondervraagd, heeft zelf gespot met de bureelerij die vroeger het Fransch kennen als een bewijs van walendom deed aanzien. In afwachting dat wij het beloofde recht verwezenlijkt zien moeten wij voorts ijveren, en vinden wij dat de heer Minister van Binnenlandsche zaken ongelijk gehad heeft uit eigen beweging en van het eerste af het verzoenend woord niet te spreken, in plaats van den tweeden omzendbrief te laten verschijnen die onbehendig, tergend en daarbij onwettelijk was. Trouwens de ingeroepen koninklijke besluiten spreken slechts van volkstelling en het is den Minister niet geoorloofd er eene bepaling uit te trekken omtrent de gesproken talen.
Wat het wetsontwerp van den heer Coremans en consoorten betreft, het schijnt ons onvolledig: de Vlaamsche rechtspleging mag de uitzondering niet zijn maar wel de regel waarvan enkel afgeweken wordt wanneer de belanghebbenden het uitdrukkelijk verzoeken. Het Vlaamsch moest van rechte zijn telkens dat de zaak voor de rechtbank van eersten aanleg in het Vlaamsch behandeld is geweest.
In de zaak van den heer Josson beweerde de advocaat-generaal Laurent dat het recht plaats moest maken voor de zoogezegde welvoegelijkheid!! De andere advocaten van het bureel der kostelooze raadgevingen kennen onze taal niet, dus moet M. Josson Fransch spreken. Zonderlinge beginselen voorwaar, waarschijnlijk zoekt de heer Laurent zich vermaard of liever berucht te maken, zooals hij zóó onheusch het inzicht van den verweerder zocht te schandvlekken. De straf is niet uitgebleven, hij het hooren van die schandige taal heeft M. Picard, tot protest, onmiddellijk de zaal verlaten.
Zou M. Laurent misschien zich willen schoeien op die ouden, waarvan de eene den staart van zijnen hond afsneed en de andere eenen tempel in brand stak?
De Flamingant heeft onder den titel van Wie zijn de budget- | |
| |
knagers eene leerrijke statistiek opgemaakt waaruit blijkt dat op de 15 raadsheeren van het Verbrekingshof er 11 Walen zijn en slechts 4 Vlamingen waarvan 3 eene voldoende kennis onzer taal bezitten, 2 enkel eenige woorden kunnen stamelen en 10 gansch onbekend zijn met het Vlaamsch. De 4 rustende leden zijn Walen en in het Parket zijn 2 Vlamingen waaronder de heer Mesdach de ter Kiele, een der verstokste fransquillons van geheel België.
Op de 40 leden van het Beroepshor van Brussel zijn 26 Walen en 14 Vlamingen: 8 spreken voldoende Vlaamsch, 8 kennen er een beetje van en 24 zijn er totaal onbekwaam toe. Het Parket heeft 4 Walen en 3 Vlamingen; een alleen, nog een Franschgezinde, spreekt ordentelijk onze taal, 3 kennen er iets van en 3 volstrekt niets.
Wat de magistraten bij de rechtbank van eersten aanleg in de hoofdstad betreft, 29 behooren aan het Walenland en 21 aan het Vlaamsch gedeelte van België; 15 bezitten eene voldoende kennis der taal hunner rechtsplichtigen, voor 25 is die taal Hebreeuwsch en 10 weten er genoeg van om zich desnoods in een uitsluitend Vlaamsch land van honger niet te moeten laten sterven.
Hetzelfde blad maakt insgelijks eene tafel op der diplomaten, consuls en hoogere ambtenaars van het postwezen; daar gaat het er nog slimmer toe en een vlaamschsprekende is er een waar verschijnsel.
Men ziet hoe de klacht der Walen gegrond is al zouden de Vlamingen alle posten binnenpalmen!
- Mr Van Stalle, bibliothecaris der Kamer van Volksvertegenwoordigers, gaat, buiten alle staatkundige gezindheid, een internationaal instituut voor algemeene taalkunde inrichten.
- Een katholiek Vlaamsch Studentenverbond is gesticht onder de bescherming van Sinte-Luitgaarde en met kenspreuk: Alles voor Vlaanderen! Vlaanderen voor Christus! De zetel is te Leuven en het voorloopig bestuur samengesteld uit de heeren: Hoogleeraar Helleputte, advocaat De Visschere, Dr Laporta, advocaat Lebon, P. Bolsens, S. Lambreghts, H. Priem, E. Loos, H. Peeters, J. Van den Broeck, K. Brants, A. Govaerts, J. Smets, A. D'Haenens, J. D'Haenens en A. Van De Vyvere.
- Het schijnt dat men in Nederland een gedenkteeken gaat oprichten aan Thomas à Kempis, den wereldberoemden schrijver van de Navolging Christi. Het is nu onwederlegbaar bewezen dat hij in Nederland, te Kempen, geboren werd.
- Het onderwijs moet nationaal zijn, de moedertaal boven alles, s de kreet die ons uit Duitschland komt. Dit heerlijk woord van den jeugdigen doch grooten Duitschen Keizer, den 4 December ll. op de conferentie voor het hooger onderwijs uitgesproken, dient hier inzonderheid weerklank te vinden, want nergens elders is de opvoeding min vaderlandsch dan in België.
| |
| |
- De tooneelcommissie voor Oostvlaanderen is thans volgenderwijze samengesteld: J. Micheels, hoogleeraar en lid der K. Vl. Academie, voorzitter; E. Van Goethem, tooneelschrijver, secretaris; leden: L. De Reu, lid der Bestendige Afvaardiging; E. Van Havermaete, tooneelkundige; F. De Potter, secretaris der K. Vl. Academie; Dr J. Bauwens, letterkundige; O. Van Reysschoot, toondichter; Fl. Van Duyse, toondichter en krijgsauditeur; H. Van der Sloten (Paul Dacosta), notaris en toondichter.
- Er zou te Maastricht in de St. Servaaskerk een Van Dyck ontdekt zijn.
† Zenaïde Fleuriot, de schrijfster van zooveel verhalen voor pensionnaten en eerlijke gezinnen. Niet alleenlijk was zij eene vrouw met ongemeen talent bedeeld maar ook eene recht christelijke vrouw die geen enkel woord van hare talrijke schriften te betreuren heeft, en die waarlijk de moeder der armen geweest is. Met Devoile, de la Mothe en Bourdon was zij de bijzonderste schrijfster van hetgeen men noemt les romans honnétes. Zij was 61 jaar oud. Haar bijzonderste werk is La vie en famille waarin zij mag vergeleken worden aan de beroemde Zweedsche schrijfster Frederika Bremer.
† A. Robert, kunstschilder en leeraar bij de Koninklijke Academie van Brussel. Hij was 73 jaar oud en geboortig van Trazegnies. Keizer Karel in het klooster van St-Just, in het Museum der hoofdstad berustende, is zijne bijzonderste schilderij.
† Charles Ruelens, bewaarder der handschriften ter Koninklijke bibliotheek te Brussel. Hij was een geleerd man en een uitstekend kenner en liefhebber van boeken.
Hij bezorgde voor de Antwerpsche bibliophielen de uitgave van Refereinen en andere gedichten der XVI eeuw, verzameld door Jan De Bruyne. Voor de uitgave van Zuster Hadewycks prozaschriften die door Professor Vercouillie wordt voorbereid, heeft hij eene belangrijke inleiding geschreven nopens die geheimzinnige Brabanische schrijfster der 14de eeuw, die eigenlijk Hadewyck Bloemaerts heette en tot eene aanzienlijke Brusselsche familie behoorde.
Ruelens heeft lang voor de pers geschreven in L'Universel van Baron de Haulleville en in Le Courrier de Bruxelles, waarin hij wekelijksche Menus-propos gaf onder den deknaam van Zozime.
Twee jaar geleden ging hij met Baron Kervyn de Lettenhove handschriften koopen uit de rijke verzameling van Sir Philippe te Cheltenham. Die reis had hem buitenwoon vermoeid en is het begin zijner ziekte geweest.
Zijne vrouw zaliger heeft verscheidene lieve romans geschreven onder den naam van Caroline Gravière.
Hij was geboren te St-Jans-Molenbeek in 1820.
| |
| |
† Hendrik De Veer, een der verdienstelijkste prozaschrijvers uit Holland. Oud predikant was hij bestuurder van Het Nieuws van den dag van Amsterdam en stichter van Eigen haard. Zijn meesterstuk is zijn Trou-Ringh voor 't jonge Holland.
† Octave Feuillet, de vermaarde Fransche tooneel- en romanschrijver.
† William Thomson, aartsbisschop van York, aalmoesenier der koningin Victoria en schrijver van menige werken, waarin hij onrechtstreeks de huishoudkundige en wijsgeerige beginselen bestreed van John Stuart Mill.
† Schliemann, de vermaarde Duitsche oudheidkundige, die zooveel belangrijke opdelvingen gedaan heeft in Griekenland. Hij was begonnen als kruidenier; hij stierf te Napels.
|
|