Het Belfort. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
De bespreking van het wetsontwerp over het hooger onderwijs.Eene wet over het hooger onderwijs moet eene wetenschappelijke, geene staatkundige wet wezen. SEDERT het jaar dertig hebben de Wetgevende Kamers menige wetten over het hooger onderwijs gestemd, - de voornaamste zijn die van 1835, 1849 en 1876, - en geene hebben de gewenschte uitslagen opgeleverd. De voornaamste oorzaak van deze zoo lange teleurstelling, van dit algemeen mislukken is licht te ontdekken. Bij iedere bespreking is de wet onder den invloed van staatkundige bekommernissen gestemd, en de echte wetenschappelijke belangen der hoogere studiën zijn altoos, om zoo te zeggen, als eene nevenzaak beschouwd geworden. Het bestaan van het vrije onderwijs bleef altijd, onder verschillende vormen, het brandpunt van al de twisten, en door de vooroordeelen voor of tegen dit onderwijs kwam men altoos daartoe te vergeten dat men eene wet tot bevordering der hoogere studiën tot stand te brengen had, eene wet voor het Belgische volk bestemd en niet alleenlijk voor het vrije of voor het staatsonderwijs.
Er zijn er die denken dat men aan den Staat alle recht van onderwijs te geven moet ontnemen. Dit is eene theorie welke wij hier niet te bespreken | |
[pagina 51]
| |
hebben; maar theorie en praktijk gaan niet altijd gepaard. Bij een volk, pas tot het leven gekomen, zonder eeuwenoude overleveringen, zonder verleden, zonder lang bestaande instellingen, bij een volk alwaar alles in eens en, om zoo te zeggen, uit éen stuk kan geschapen worden gelijk in Amerika, zijn theorieën soms uitvoerbaar, maar in ons stokoud en zelfs verkwijnend Europa kan van zoo iets geene spraak zijn. Er hoeft rekening gehouden te worden van vele bestaande zaken, en wil men dan doch, tot in den grond toe, de wetten met zulke meeningen overeen doen stemmen, is men overtuigd dat men zich hier ten lande in de onmogelijkheid bevindt eene wet over het onderwijs te maken zonder het vrije onderwijs te krenken of te onderkruipen, zoo is men gedwongen het Amerikaansch stelsel aan te nemen: iedere school regelt hare programma's en hare examens naar goeddunken, en om als advocaat of geneesheer werkzaam te mogen zijn is het voldoende een diploma door eene erkende overheid aangenomen, te bezitten. Zulks is in de meeste Staten van Noord-Amerika in voege, want het is eene dwaling te denken dat aldaar de beroepsvrijheid in den zin wordt aangenomen dat de eerste kwakzalver de beste, zonder eenig diploma ook, het beroep van advocaat of geneesheer uit zou mogen oefenen. Maar in zulk stelsel is men gedwongen, om onze algemeene staatkundige inrichting niet heel en al omver te werpen, en door kiezing de staatsbenoemingen niet te vervangen, aan den Staat het recht te geven de toekomende ambtenaars aan eene soort van beroepsexamen te onderwerpen. De inrichting van zulk examen is hoogst moeielijk, juist omdat men de formuul niet vindt om eene jury zóó samen te stellen dat de rechten van een ieder er in gehandhaafd zijn. Zij kan gevormd worden uitsluitelijk uit staatsbeamten of wel kan men eene ‘jury combiné’ inrichten: beide hebben hunne onbetwistbare gebreken. Mijns dunkens zou de tweede oplossing de meest rechtvaardige en ook wel de beste wezen. | |
[pagina 52]
| |
Men bespreekt nu alweer in de Kamer eene wet, niet over het hooger onderwijs in 't algemeen, maar slechts over de academische examens. Om aan onze hoogescholen een nieuw leven te geven, zou men de herziening der wetten van 1849 en van 1876 ook in beraadslaging moeten brengen hebben, gelijk de H. Hanssens het heel juist doen opmerken heeftGa naar voetnoot(1), en gelijk wij het zelven reeds vroeger uiteengezet hebbenGa naar voetnoot(2).
In heel de beschaafde wereld is het aangenomen dat een leerling zich aan geene hoogeschool aanbieden kan zonder het bewijs te bezitten dat hij bekwaam is de lessen van het hoogere onderwijs met vrucht te volgen. Sedert 1876 heeft men in België de volstrekte vrijheid ingevoerd. Elders heb ik bewezen in welken hoogen graad deze nieuwigheid, in ons land alleen bekend, niet alleenlijk voor het hooger onderwijs, maar zelfs voor het Belgisch maatschappelijk leven, schadelijk en noodlottig is geweest. Vele leden van de Rechter en tevens van de Linkerzijde zijn in de Kamer onze denkwijze bijgetreden, voornamelijk hebben er de HH. Cartuyvels en de Smet de Naeyer de noodwendigheid van een bekwaamheidsexamen met de grootste krachtdadigheid verdedigd. De H. Woeste was hun bijzonderste tegenstrever. Zulk examen was noodlottig voor de humaniora, juist alsof het middelbaar onderwijs niet veel meer ontwikkeld was dan hier, in landen gelijk Holland, Denemark, Duitschland en meer andere, waar deze instelling sedert lange jaren bestaat; het was strijdig met de vrijheid der studiën, - dit scheen zoo klaar, dat men dezen volzin niet uitgelegd heeft; - en zelfs het artikel 4 | |
[pagina 53]
| |
van Cartuyvels en de Smet de Naeyer's amendement was ultro chinoisGa naar voetnoot(1); daarbij scheen de meening van den H. de Smet aan den H. Woeste zoo onhoudbaar dat deze niet aarzelde te beweren dat hij op voorhand de beweegredenen er van geraden hadGa naar voetnoot(2). Hoe ernstig, niet waar? Meer nog. Men heeft over dit examen zoo veel geschreven, honderd twee en veertig hoogleeraren der vier Belgische hoogescholen hebben een vertoog aan de Kamer ingezonden, vragende dat men de wijziging van Cartuyvels en de Smet de Naeyer zou stemmen; dit alles belette den H. Woeste niet te verzekeren dat in den tegenwoordigen staat van zaken het vraagstuk nog niet rijp wasGa naar voetnoot(3). Dit alles waren natuurlijk maar geveinsde redens. Want hoe zou de H. Woeste kunnen bewijzen hebben dat eene ondervraging over vakken in de rhetorika onderwezen, aan deze klas noodlottig zou kunnen zijn, zonder terzelfder tijd te vorderen dat alle schoolopstellen, alle wedstrijden in de colleges en athenoea afgeschaft zouden worden? En wat het vertoog der hoogleeraren betrof, de H. Woeste beweerde eerst dat men niet wist wat deze hoogleeraren vroegen, dat zij het niet eens waren alhoewel zij gezamentlijk het vertoog onderschreven hadden; en wanneer, door het toekomen van een tweede vertoog, deze eensgezindheid klaar als de zon en onbetwistbaar was geworden, dan vond hij een nieuw voorwendsel uit. Veel eerbied moeten wij hebben voor de denkwijze van bevoegde personen, maar er ons al te veel mede bekommeren zou het parlementaristisch stelsel vernietigenGa naar voetnoot(4). En van de 1720 geneesheeren, die ook | |
[pagina 54]
| |
een bekwaamheidsexamen vorderden werd er zelfs geen woord gereptGa naar voetnoot(1). Alhoewel het recht van vertoog- en verzoekschriften te zenden grondwettelijk is, staat het toch natuurlijk aan de Kamers altijd vrij een vertoogschrift van de hand te wijzen; maar in eene zaak, die met de politiek geen gemeens heeft, schijnt het dat men met geene ijdele woorden een vertoog, gelijk het stuk hier in sprake, van de hand mocht wijzen. De 142 hoogleeraars waren zeker meer bekwaam, meer bevoegd dan de meeste Kamerleden om te weten wat voor de hoogescholen het nuttigst, het meest eischwaardig was. Men kon heel goed in hunne denkwijze niet deelen; maar dan behoorde het deze met wetenschappelijke redenen te wederleggen. Men is door het kiezerskorps naar de Kamer gestuurd omdat- men behouds- of liberaalgezind is; maar door deze kiezing wordt men toch niet dadelijk bevoegd in alle vakken. De huidige bespreking heeft meermalen doen uitschijnen hoe weinig zekere leden met het hooger onderwijs bekend zijn. De Heer Woeste heeft eenen volzin uitgesproken uit denwelken men het gevolg zou moeten trekken dat het grondbeginsel, op hetwelk ieder examen | |
[pagina 55]
| |
natuurlijk moet gesteund zijn, hem niet duidelijk isGa naar voetnoot(1). Om geen ingangsexamen aan te moeten nemen, heeft men de zonderlingste beweegredens opgegeven. Zoo beweerde de H. Helleputte dat het eene overdrijving was te spreken van wat men noemt ‘encombrement des professions liberales’Ga naar voetnoot(2) en de H. Collaert aarzelde niet te zeggen dat men gedurende geheel de bespreking geene enkele gegronde reden voor het instellen van een bekwaamheidsexamen gegeven hadGa naar voetnoot(3). In de zitting van 19 December werd de wijziging van M. Cartuyvels en M. de Smet door zestig stemmen tegen een en veertig verworpen. De linkerzijde, op drie uitzonderingen na, en achttien leden der rechterzijde stemden voor de wijziging; dus was het de linkerzijde, - ik moet het rechtvaardigheidshalve bekennen, die met die 18 leden onzer partij, de ware belangen van het onderwijs verdedigd heeft.
Men had het eenigst redelijk voorstel verworpen, en nu stond men voor onoverwinbare moeielijkheden. Ik wil hier in geene bijzonderheden treden, ik bepaal mij met aan te stippen dat de zittingen van 20sten en 21sten December onder de treurigste geboekt moeten worden. Het amendement van M. Begerem dat de deuren der hoogeschool moest sluiten voor de kinderen, met te bepalen dat men vóor de zeventien jaar | |
[pagina 56]
| |
aan geene hoogeschool aangenomen zou kunnen worden, - werd op zijne beurt zonder genade afgestemd. Wel is waar zal iedere student de getuigenis moeten bezitten dat hij met vrucht 6 jaar humaniora gevolgd heeft, en dat hij bekwaam beschouwd wordt de lessen eener hoogeschool insgelijks met vrucht te kunnen volgen, doch niettemin zal men altijd het recht hebben ons onvolwassenen van 15 en 16 jaar te sturen. En aan deze knapen moet men spreken van echtscheiding, natuurlijke kinders, voogdij, kortom van... alles! Moet het zoo voort gaan, men zal de hoogleeraren in meesters van bewaarscholen herscheppen, en moeten er nog nieuwe hoogescholen gebouwd worden, dat men dan zorge voor wachtzalen ten dienste der aanbrengende en weghalende kindermeiden! Naar luid der verklaringen van de HH. Woeste, Jacobs en minister De Volder, is het de Minister die aan te duiden heeft wat men als volledige humaniora moet aanzien; hem is ook het recht erkend desnoods bij de Staatshoogescholen een ingangsexamen in te richten. Eene ‘jury-combiné’ zal de getuigschriften van 6 jaar humaniora waardeeren, alleen de vraag door den heer Warnant gesteld, hoe die jury hare inlichtingen over de echtheid van deze getuigenis zal kunnen nemen, is onbeantwoord gebleven. Zoo alles wat men verworpen heeft om de vrijheid te handhaven wordt heringesteld, met dit verschil dat alles zal alhangen niet meer van de wet, gelijk voor allen, maar wel van de willekeur van eenen Minister! Heden is het M. De Volder, doch morgen kan het een partijman zijn. En dit pronkstuk van wet werd gestemd door 57 leden tegen 24! De Heeren Cartuyvels, de Hemptinne, de Mérode en de Smet de Naeyer hebben zich onthouden, en de reden, door den H. Cartuyvels aangegeven, is zoo juist, dat ik niet kan weerstaan ze hier over te schrijvenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 57]
| |
‘Le Gouvernement ayant déclaré qu'il reste libre d'organiser comme il lui convient, par simple arrêté royal, le programme des humanités, je trouve ce système infiniment plus menaçant pour l'enseignement libre que ne pouvait l'être la création du diplôme légal d'élève universitaire, que l'on a repoussé hier.’ Het was met even groote juistheid dat de H. de Kerchove zegdeGa naar voetnoot(1): La discussion qui vient de s'engager prouve la grande difficulté devant laquelle la Chambre se trouve du moment où elle se refuse à admettre, comme elle l'a fait hier, le système le plus simple, le seul logique, le seul vrai, celui de l'examen d'entrée.’ En om het stelsel van het bekwaamheidsgetuigschrift te bekronen stemde de Kamer, onlogisch genoeg, een ingangsexamen voor de toekomende leerlingen der technische scholen!Ga naar voetnoot(2) Men zegde dat, om de leergangen dezer scholen behoorlijk te kunnen volgen, men met de wiskunde bekend moet zijn. Heel juist, maar waarom dan in het programma van dit examen de Fransche taal, de geschiedenis, de aardrijkskunde voorgeschreven? (Van het Vlaamsch wilde de Kamer niet weten!). Wat er ook van zij, ik kan er niet toe komen te begrijpen, waarom, indien een getuigschrift voldoende is voor toekomende advocaten en geneesheeren, dat getuigschrift ook niet voldoende zou zijn voor ingenieurs, en vice versa indien een examen noodig is voor deze laatsten, het niet meer noodig is voor de eersten. Men verwierp een ingangsexamen, onder voorwendsel dat daardoor de studiën der rhetorika verzwakt zouden worden, en ook zoogezegd omdat de leerlingen de vakken voor het examen niet vereischt, zouden verwaarloosd hebben. Maar men erkent, zooals wij hooger zegden, aan den Minister het recht zulk examen bij de Staatshoogescholen in te richten. Dit examen zal dan toch ook noodlottig | |
[pagina 58]
| |
moeten wezen voor de humaniora, en hetgeen voorgeschreven is voor de technische scholen, zal niet min verschillende vakken, hetzij in de humaniteiten, hetzij in de professioneele studiën, doen verzuimen. Indien bijzondere kennissen noodig zijn om met vrucht de leergangen dezer scholen te volgen, hetzelfde ook geldt voor de studiën van advocaat, geneesheer of doctor in de wiskundige wetenschappen. Meer nog, de vakken, waaruit dit examen samengesteld is, leveren het bewijs dat men hier met een algemeen bekwaamheids- of maturiteitsexamen te doen heeft, want, bij de letter genomen, moet een toekomende ingenieur niet meer geschiedenis kennen dan een advocaat wis- of stelkunde. Overigens, om in den grond der zaak zelve te gaan, is het ernstig te beweren dat een uitgangsexamen, bestaande b.v. uit wiskunde, Latijnsche en Grieksche overzettingen, Latijnsche, Vlaamsche en Fransche opstellen, alle vakken welke het merg zijn der humaniteiten, kan het ernstig zijn vol te houden dat zulk examen tegen den algemeenen geest dier humaniteiten zou aandruisschen? Integendeel, het ware er de logieke bekroning van, evenals de oefeningen zelven in de scholen, de concoursen en de compositiën voor de prijsuitdeelingen. Hier kan volstrekt geen spraak zijn van geheugenoefeningen: 't is het oordeel en de letterkundige cultuur van den leerling, welke men op de proef stelt. Zonderling stelsel: een toekomende veeaarts mag zonder examen niet vooruit en een doctor voor menschen wel! Wat de vrijheid der studiën betreft, indien zij gekrenkt zou geweest zijn door een examen, kan men beweren dat zij het niet zal zijn door het programma der humaniora, hetwelk de Minister zal moeten vaststellen! Nog eens, het examen zou door de wet vastgesteld zijn geweest, maar het programma zal afhangen van de willekeur des Ministers. Wie zegt dat men morgen geenen Minister zal hebben die slechts het officiëel programma der Athenoea zal willen aanvaarden? Dan natuurlijk zullen al de colleges dit programma moeten aannemen en volgen, en de vrijheid van onder- | |
[pagina 59]
| |
wijs zal miskend en verbeurd zijn. Dit is het noodlottig en ongelukkig gevolg van het gestemde en van de verklaringen, in de Kamer gedaan! Men komt aldus terug tot het stelsel van 1857, hetwelk reeds in 1861 afgeschaft moest worden, en men ziet niet in, dat men heden moeilijkheden te overwinnen heeft, welke in 1857 niet bestonden. In dien tijd was men het eens over hetgeen men door humaniora had te verstaan. Heden staat er het anders mede gesteld, en het is, men kan het niet genoeg herhalen, de Minister alleen, die daarover volle macht zal hebben.... Wat de certificaten van 6 jaar humanioria aangaat, is het niet zonderling dat het juist personen zijn, meestal nooit op eene hoogeschool geweest, die zullen moeten oordeelen of hunne leerlingen met vrucht die hoogere leergangen kunnen volgen? Zonder aan die beweegreden meer waarde te hechten dan zij verdient, zeggen wij toch dat men om die getuigenis meer kracht bij te zetten, ten minste ook de statistiek zou moeten vragen hebben van het getal leerlingen, aan welke het getuigschrift geweigerd zal worden... Alle scherts daargelaten, het is een slechte dienst aan de heeren bestuurders der Colleges en van Athenoea bewezen, hun de netelige taak op te leggen hunne eigene leerlingen te beoordeelen; het is een axioma dat men nooit iemand tusschen zijn geweten en zijne belangen mag stellen. De jury zal naar goeddunken oordeelen over de echtheid der getuigschriften Zij is door den Minister benoemd, heden alweer door den H. De Volder, later door eenen anderen, en indien zij in meerderheid samengesteld is uit mannen vijandig aan het vrij onderwijs, zullen er misschien zekere getuigschriften verworpen worden met het treurig gevolg dat de leerlingen zullen kunnen geroepen worden het getuigschrift goed te maken door een examen, tot hetwelk zij niet voorbereid zijn, en zelfs over vakken, gelijk de rekenkunde, welke zij vier of vijf jaren vroeger gestudeerd zullen hebben. Ja, die jury heeft recht van | |
[pagina 60]
| |
onderzoek, en de eerlijkheid der bestuurders kan door haar besproken en beoordeeld worden. Zoo men ziet, kan men met het gestemde stelsel heel goed het vrije onderwijs verpletteren zonder iets te doen dat met de teksten der wet strijdig zal zijn. Wordt er onder een liberaal ministerie in de Kamer over de handelwijze van de jury geklaagd, dan zal eene liberale meerderheid een ingangsexamen stemmen, met eenen keurraad uitsluitelijk uit staatsbeambten samengesteld. Wat zal men ver zijn van het schriftelijk examen, door de HH. Cartuyvels en de Smet de Naeyer gevraagd, en zóó ingericht dat ieders rechten gehandhaafd waren en alle partijgeest onmogelijk! Te laat de put gevuld, als het kalf verdronken is. Gezien de vele en groote bezwaren, die uit den doolhof der gestemde artikelen kunnen spruiten, zijn er wellicht reeds velen die, na tegen de wijziging van MM. Cartuyvels en de Smet gestemd te hebben, thans overtuigd zijn dat men slecht werk vervaardigd heeft en dat het veel eenvoudiger zou geweest zijn een ingangsexamen in te voeren. Ten slotte en tot algemeene opmerking: de verschillende artikels hangen niet te zamen; zij zijn het gevolg niet van een wetenschappelijk beginsel, en het woord, door M. Frère-Orban uitgesproken: gâchisGa naar voetnoot(1), kenschetst ten volle den toestand. Alles is tegenstrijdig, verward en vol gevaren; ook zijn de HH. Cartuyvels en de Smet de Naeyer gewroken, en het woord ultro-chinois heeft op zijn waar adres zijne echte toepassing gevonden! In een volgend schrijven bespreken wij Coremans' gewijzigd voorstel. A. De Ceuleneer, Hoogleeraar. Gent. |
|