| |
| |
| |
Louis Veuillot.
LOUIS VEUILLOT staat aan de spits der dagbladschrijvers van de XIXde eeuw. Hij is geen gehandschoende gentleman gelijk zijn broeder Eugeen, geen ruwe voorvechter als Cassagnac, hij gelijkt den griekschen athleet, sterk gespierd, in alle kunstgrepen ervaren. En nochtans, de onversaagde en geduchte kampioen trad met tegenzin in 't strijdperk waar de pen tot degen dient; hij was niet belust naar de lauweren op dát slagveld geplukt en met vreugde, als Cincinnatus, keerde hij ervan terug om de genoegens van een stil en geestverkwikkend leven te gaan smaken. ‘J'ai été journaliste comme le laboureur est soldat, uniquement parceque l'invasion l'empêche de rester à cultiver son champ.’ ‘Si j'ai soutenu tant de polémiques, ce fut bien par ma volonté, mais mon goût me portait ailleurs.’ Waarheen? naar de schoone letteren, bemind en beoefend niet om haarzelven, maar om de diensten, welke zij, vooral op deze dagen, aan de waarheid, aan den godsdienst bewijzen.
‘Vous avez combattu dans l'arène avec une grande vaillance et une grande utilité pour la vérité et pour la justice.’ Die getuigenis van den grooten Pius IX was steeds voor den polemist eene bron van krachten en vertroostingen. Ik laat mij voorstaan dat hij nog geprikkeld werd tot strijden door het gezicht der striemen zijner zweep op den rug der vijanden. ‘Ha, roept hij uit, in Odeurs de Paris’, ten tijde dat hij de mond gestopt was door Napoleon III, ‘ah, cacographes, si j'ai parfois, quand j'étais libre, troublé vos délices, vous êtes ven- | |
| |
gés’! Beschouwen wij eenige oogenblikken L. Veuillot, als letterkundige.
De oorspronkelijkheid is zijn hoogste verdienste. Zij onderstelt een ongemeene begaafdheid, eigene studie, en moedigheid tegen de vijandige critiek; dit alles was in Veuillot vereenigd. Hij was tevens een vinder en een kunstenaar die zonder vreemde hulp zijn opvatting wist in te kleeden en in volle schoonheid te doen schitteren. Veuillot werkte met een buitengewoon gemak: na zijne dagelijksche schermutseling of ernstigen kamp in het dagblad, betrok hij, welgezind, zijne studiekamer en maakte ‘les libres Penseurs; Ça et là; Corbin et d'Aubecourt; l'Honnête Femme; Mélanges religieux, historiques et littéraires; l'esclave Vindex; le Parfum de Rome; les Odeurs de Paris; Jésus-Christ; Molière et Bourdaloue’; enz. enz., meest alle onsterfelijke lettergewrochten van min of meer polemischen aard. Legt de soldaat landman geworden, gemakkelijk zijne strijdlustigheid af?
Werd eens het kaf van het koorn gescheiden, in onze bibliotheken, wat zoude er weinig overblijven bij-voorbeeld, van de grieksche en latijnsche middeleeuwsche gedichten, van de theeromans der hedendaagsche blauwkousen! Veuillot's schriften zullen gelezen, gesmaakt en bewonderd worden, zoolang de naturalistische school iets zal sparen van de klare, vloeiende, zuivere fransche taal. En waarom? Omdat die schriften de vruchten zijn van schitterende samenwerkende geestvermogens. Jonge schrijvers luistert: ‘Nous nous laissons si fort aller sur les bras d'aultruy que nous anéantissons nos forces. Me veulx-je armer contre la crainte de la mort: c'est aux déspens de Seneca; veulx-je tirer de la consolation pour moy ou pour un aultre; je l'emprunte de Cicero. Je l'eusse prinsse en moy-mesme si l'on m'y eust exercé.’ (Montaigne). Ik weet niet welke lastige critiek schreef: ‘ik acht meer een oorspronkelijke komedie dan een foliant met nage- | |
| |
maakte oudjes.’ Zeker ware 't onredelijk te eischen dat alle uitgaven nieuwigheden zijn, toch moeten zij genoeg nieuwigheid bevatten om niet te doen mompelen: maar dat staat reeds in mijne bibliotheek!
Nergens blijkt de krachtige inbeelding en de buitengewone kunst van Veuillot als in ‘Corbin et d'Aubecourt’. De handeling geschiedt in een salon, er is maar éen sprekende personage en nochtans, hoe ingrijpend en boeiend is het verhaal niet, hoe aandoenlijk het schouwspel van eene tusschen vrees en hoop geslingerde ziel! Men kon niet aannemen, in den vriendenkring, dat dusdanig plan uitvoerbaar was. Veuillot meende anders, hij gaf zijn woord en kort nadien... een meesterlijken roman. Zijne geesteskracht bewust, schreef hij: ‘L'engagement ne me pesait point. Je tenais mon sujet. Rien ne me semblait plus aisé. La situation toute seule, indiquée à l'imagination, produisait le drame, comme une graine déposée dans la terre produit la plante qu'elle contient.’
Wat rijkdom van gedachten! Ook op Veuillot past wat Cormenin getuigt van Thiers: ‘il médite sans efforts, il produit sans épuisement, il marche sans fatigue, et c'est le voyageur d'idées le plus rapide que je connaisse.’
Wat kan de menschelijke geest toch een vruchtbare grond worden waar de liefste bloemen onophoudend ontluiken, zoo dicht dat zij elkander zouden verdringen kwam des tuinmans mes geen ruimte maken, met te slachtofferen al wat schadelijk en overbodig is. Klaar, vast, gezond, rijp zijn die gedachten; men smaakt ze met aandacht, men herkauwt ze, men herleest tweemaal, drijmaal, dezelfde bladzijde en men slaat het boek toe en mijmert met zalige aandoening. De vrome christen gevoelt spijt dat hij deze diepe en zalvende leering aan zijne kinderen en vrienden niet kan mededeelen met diezelfde welsprekendheid; de priester benijdt de grondige
| |
| |
wetenschap, de medeslepende taal en den apostelijken iever van dezen leek. ‘Ça et là’ onder andere, is een arsenaal van doeltreffende argumenten tegen de vrijdenkers en vrijlevende butooren. Wij zijn verbaasd dat deze niet uitroepen; ‘Zwijg, gij hebt gelijk’ maar dan waren zij geen vrijlevende butooren meer.
Veuillot is er niet op uit om nieuwe machtspreuken in 't leven te roepen. Er is evenwel geen schrijver in wiens werken men meer kernachtige bedenkingen aantreft, meer stalen waarheden, diepere opmerkingen, scherpere zinsneden, het zout van zijnen gespierden stijl. De klank van de Maistre's ‘l'impiété est canaille’ klinkt menigmaal in uwe ooren. Neen, 't verwondert niet dat een boek ‘Pensées de Louis Veuillot’ werd uitgegeven, de kern en de bloem der schriften van den genialen auteur.
Wij grommen met recht tegen de leerspreuken der wijsneuzen. Veuillot, wijsneus! Wat hij zegt van Pascal past op hemzelven. ‘Les pensées de cet homme se cramponnent dans la mémoire par des pointes de diamant.’ Ja, zoo moet het zijn: geene schemerende, maar klare, geene flauwe maar kloeke, geene fladderende maar vaste denkbeelden, en rond hen, als bijhoorigheid, de inlijsting. Maar, eilaas, hoe gaat het dikwijls? Het gedacht onvatbaar als een stallicht, danst voor uwe oogen, maar tot vergoeding krijgt gij te zien een zwaar, breed, kunstig (?) uitgesneden en verguld lijstwerk!
Veuillot schildert tafereelen uit de grootsche natuur en het dagelijksch leven. Zijne soberheid is opmerkenswaardig. Een salon? drie of vier regels, gewoonlijk. Sommige romanciers zijn door de beschrijvingskoorts aangedaan. Niets ontsnapt aan hun bespiedend oog; niets wordt gerust gelaten; de onbeduidendste voorwerpen, de natuurlijkste zaken, omstandigheden welke een kind zou raden en onverlet laten, worden in 't licht
| |
| |
geplaatst en zorgvuldig afgeteekend. Veuillot heeft met die uitpluizers niets gemeens. Laat deze maar geheel hunnen zak uitschudden. Hij zift, kiest en gebruikt wat hij noodig heeft. Wat scheelt het hem en den lezer dat de trap van den heer graaf breed of smal zij, bloot of met een tapijt bedekt, de gordijnen rood of groen zijn, welke printen de wanden versieren, dat de graaf met of zonder baard, zijne nagels laat groeien, mevrouw de gravin zakdoeken gebruikt met gekleurde zoomstrepen, wanneer deze merkwaardige (?) bijzonderheden niets ter zake doen? Gewaagt Veuillot nooit van schawl, hoed, kleed, strikken enz? Ja maar in dat geval weet hij waarom (zie onder ander, Ça et là, 1e deel, bl. 17). Onnuttige bijspelers worden ook weggelaten. Liefst schildert hij zedelijke portretten die al te zamen een rijk museum uitmaken van de verscheidenste karakters, vast gepenseeld en onovertrefbaar gelijkend. Ernstig of humoristisch, die schetsen men kan ze niet vergeten omdat zij immer, springend levend, voor de oogen staan.
Veuillot sluit gelukkiglijk zijne rede, den lezer onder den indruk latende van een schoon en treffend gedacht. De onervaren schrijver... ziet, daar is het weêr... zoude ik waarlijk in Zoïlus' karspoor plassen? Ik zeg toch: d'onervaren schrijver gluurt verbijsterd op het gevonden denkbeeld, hij keert en draait het onder uwe oogen, dwingt de bewondering af juist als een kind dat iets blinkends heeft opgeraapt en moeder lastig valt tot dat ze uitroept: Wel ja, 't is schoon!
Beschouwd als moralist is Veuillot te vurig voor de lauwen, te strijdzuchtig voor de vreesachtigen, te onvoorzichtig voor de politieken, te vrijpostige zedenschilder voor enkele schijnvrome kunstrechters. Spreek hem niet van minnelijke schikking, van toegevendheid voor
| |
| |
de heerschende gedachten, van opoffering aan den geest der XIXde eeuw, neen, neen, hij is en hij vraagt dat ieder zich christen toone in 't openbaar zoowel als in 't privaat leven, op die voorwaarde alleen wordt de zinkende maatschappij van totalen ondergang gered. Sober en kernachtig overal elders wordt hij overvloedig welsprekend op dat punt en zijn krachtige redenen en zijn vrome gevoelens doen het hert van den even vast overtuigden geloofsbroeder van fierheid zwellen. Die ruwe krijger wordt bijwijlen teeder en zalvend, hij brandt van liefde voor kinderen en arme menschen, uit zijn hert vloeit als uit eene onuitputtelijke bron de honig welken hij zoog uit Franciscus van Sales, de Navolging Christi en de Evangeliën. Tusschen den Rus Tolstoï en den waren geloovige kan er geen samenneiging bestaan. Ik spreek van zijn ‘Anna Karénine’. Gelooft Tolstoï? Veuillot's ziel versmelt met deze der beste christenen in éen geloof, éene hoop, éene liefde voor God en zijne heilige Kerk. Ik zegde: Veuillot is te vrijpostige zedenschilder voor enkele schijnvrome kunstrechters. Op dit verwijt hem gedaan om zijn meesterlijken roman ‘l'Honnête Femme’ antwoordde hij met den grondregel: ‘J'ai peint un monde que j'ai vu. Les personnages ne sont pas de mon invention; je les ai connus, je les ai pratiqués; loin d'en faire la satire ou la caricature, par un instinct d'honnête homme plus encore que d'artiste, j'ai souvent adouci ce que la vive nature me laissait voir... Le devoir de l'artiste est de voiler les laideurs...’ Eilaas, groote meester, waarom zijt ge daar niet meer om de Vandalen en Philistijnen uit den Tempel der kunst te zweepen, immers uwe grimmende schim vermag niet de pennen te stuiten die ‘la Terre’, ‘l'Enfant du Crapaud’, ‘l'abbesse de Jouarre’ spuwden!
Veuillot was onmeedoogend voor de schenders zijner schoone, edele, in den grond zoo christene moedertaal,
| |
| |
voor de ‘cacographes’. Hij eischt dat men ze eerbiedige, den zin der woorden niet roekeloos verandere, onderlijnt meesmuilend de feilen en werpt ze spottend naar 't hoofd van den barbaar, zeggende: ‘dat wil God bespotten en tergen en dat kent noch spraakkunst noch woordvoeging! ‘Hij mag zoo spreken, immers hij is een meester taalkenner, en nooit werd hem ‘cacographe vous même’ naar 't hoofd teruggeslingerd. Pater V. de la Porte herinnert in de Etudes, aflevering van November laatst, hoe Veuillot de bewondering heette der vrijdenkers voor Renan... ‘admiration stupide’. Cet adjectif, voegt hij er bij, ‘est de Veuillot qui savait le sens des mots.’ De meester zelf in Mélanges, 2e deel: ‘Vous demandez ce que c'est que le goût? C'est le respect pour la langue, le respect pour la raison, le respect pour le lecteur, le respect pour soi-même. C'est tout cela, et s'il fallait le définir d'un mot, je dirais: C'est la tempérance. (O Zola, Goncourt, Lemonnier!!) Ja, de eerbaarheid, de matigheid, de kortheid voor dewelke men zonder dralen slachtoffert al het overtollige, al klinkt het nog zoo schoon in de ooren der... Beotiërs. Pater Longhaye schrijft in Théorie des belles lettres: ‘Voyons aux prises avec lui-même le maître de la concision vigoureuse, Louis Veuillot. Assurément la préface des Libres-Penseurs était, dès 1848, un morceau accompli. Et toutefois, vingt ans après, l'écrivain y trouvait à effacer encore. Citons dans sa première forme un des plus éloquents passages, en soulignant les détails retranchés depuis comme superflus. Il s'agit de 1848 et des frayeurs de la bourgeoisie.
‘L'épouvante (légitime épouvante) monte au coeur des puissants de la terre; ils se disent: Que ferons-nous et qu'allons-nous devenir? La sueur au front, la pâleur sur le visage, on refait à la hâte un gouvernement. Mille efforts sont tentés pour écarter de la scène le peuple, cet effrayant acteur qu'on n'y attendait pas sitôt. Mais il veut jouer le rôle auquel la bourgeoisie l'a longuement dressé. Vainement on le refoule dans la coulisse
| |
| |
hérissée de canons: implacable et rugissant, il assiége un rempart qu'il sent trop faible pour le contenir. Vainement on lui jette par-dessus la barrière les promesses, les décrets, les millions; il crie à la bourgeoisie en repoussant ces offrandes du danger et de la peur...’ Wij breken hier af. Veuillot waant zich niet boven Bossuet (zie ‘Etudes’ van november 1889) die naar Boileau's raad nooit ophield zijn schrijven te verbeteren. Veuillot zegt nog: ‘Evitez, jeunes gens, ces à voir, ces au contraire et toutes ces surcharges qui donnent à la phrase une figure de coche ensablé. Evitez ces épithètes accrochées partout: c'est un goût sauvage de porter des pendeloques jusque dans les narines. Evitez ces adverbes qui font plouf, encore que le bruit nous semble beau. Evitez le pléonasme, le pléonasme dans le style est signe d'un esprit qui n'a pas le mot, comme la multitude des paroles en affaires, est signe d'un homme qui n'a pas le sou. Et enfin, jeunes gens! sur toutes choses gardez-vous de croire que la plume est faite pour peindre avec des couleurs, et que l'écrivain coloriste est celui qui prend la palette à la place de l'encrier. L'écrivain peint à l'encre et dédaigne tout autre procédé.’ (Odeurs de Paris.)
Die groote schrijver was immer de verstooteling der Academiën, de nachtmerrie der... inktbeesten. De trotsche Hugo (qui possède un coup de massue formidable, mais on ne se souvient guere que du bruit qu'il a fait) had hem een doodelijken haat gezworen. Veuillot ging daarvoor geenen duim breed uit den weg der waarheid en deftige oprechtheid. Zijne bewonderaars maken een legioen uit. Die hem kent wordt hem verkleefd. Maak kennis met hem, vlaamsche jeugd, en ik voorspel u de meest vaste overtuiging, de zuiverste genoegens, de edelste gewaarwoordingen welke eens menschen boek kan te weeg brengen.
Kerkxken.
E. Pauwels.
|
|