| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Kommandant Rollier. Eene episode uit den Boerenkrijg. Drama in vier bedrijven door Lambert van Ryswyck. Gedrukt te Gent bij A. Siffer. Prijs fr. 2,00.
Een werk wordt gezegd goed te zijn, wanneer dit het doel bereikt, waarvoor het geschreven is. Het wint dan nog in vakweerde, wanneer het de goede middelen, de gepaste benoodigheden heeft aangewend, welke onze zintuigen bevallen en dan de geest met de gewaarwordingen der zintuigen bevredigend overeenstemt.
Die vereischten zijn in het Drama van den heer Lambert van Ryswijck, Kommandant Rollier, bekomen.
Dewijl de schrijver noch in voor- noch in narede zijnen lezers aanspreekt, om hun te zeggen wat hij beoogt, wat hij wil in zijn Drama, zoo heeft de heer L.v.R. aan zijne lezers en beschouwers het genoegen gelaten zelven na te speuren en te vatten wat hij in het stuk bedoelt, én in de wijze van voordracht, én in den zedelijken zin des opstels, en in 't belang met den huidigen toestand der volksstukken, in de tooneelmaatschappijen vóór de leden opgevoerd.
Het algemeen gevoelen is dat de stukken, welke de heer L.v.R. liet spelen, goed gelukt zijn, zoo wel de Kommandant Rollier, nu gedrukt, als die welke nog onder pers zijn: Antwerpen belegerd, Loyke de Schaliedekker, Gilbert van Schoonbeke.
Het onderhavige Drama Kommandant Rollier, eene episode uit den Boerenkrijg, geeft ons, evenals zijne andere Drama's, een herdenken aan vroegere roemrijke dagen onzer geschiedenis. Het stuk brengt ons ten zelfden tijde onder het oog eenen moedigen kamp, uit vaderlandsliefde aangevangen, met godsdienstzin hardnekkig tot het einde toe uitgestreden. Kamp welken wij ons nog met eene streelende voldoening herinneren, dewijl de grootvaders van velen onder ons onverschrokken de indringers staande hielden, of onder de kogelbui der Sansculotten neervielen.
Het spel geeft ons ook den benarden toestand weer, waarin
| |
| |
onze voorouders van die dagen verkeerden: vrees en achterdocht beklemden gestadig hun gemoed.
Het eerste tooneel stelt ons ineens in volle kennis der zakelijkheid van het spel.
Tistje en zijne hem eigene uitdrukking en toepassing van kenspreuken, sprookjes en zegwoorden opent innemend het stuk. Hij is de geestige personage van het Drama, hij is de wijszegger. Koud, doch niet gansch ongevoelig, stout en beraden, in de moeielijkste omstandigheden weet hij raad. Wat hij voorziet, gebeurt, wat hij onderneemt voert hij uit. Tistje is wel de hoofdpersoon niet uit het Drama, doch speelt hij den meest aangevulden rol, hij is zoo onmisbaar in den toeleg der voorhanden zijnde gewichtige gebeurtenis op het dorp, dat hij bijna gedurig op de planken staat, en hij blijft tot het einde zijn zelven gelijk.
Rollier, de voorman in de episode, is bij uitstek de vaderlandslievende leider. Rond en door hem loopen de buitenliê te wapen, hij leidt ze ten strijde; ook hij is het mikpunt van het verwenschte Fransch gespuis.
Rollier is een schoon figuur vol zelfsopoffering, het toonbeeld des vaderlanders, in woord en daad is hij edelmoedig en koen.
De schrijver heeft met baat al het schoone uit dergelijke geestesvermogens, uit zulke hartsdeugden benuttigd.
Het is de verheerlijking van den overtuigden godsdienstzin, van die lievende gehechtheid aan het Vaderland, het blijde tevreden aan den huiselijken haard der voorouders, welke het zedelijke schoone van het stuk bewerken wil. Het is onze opbeurende zielevreugd van uit ware vaderlanders, geloovende christenen voort te spruiten, en hunne deugden en moed onverzwakt, onverbasterd te willen behouden: Pro aris et focis was hunne leus; het is de onze.
De andere rollen: Doctor, Baas Kraan, Kapitein, Adjudant, ofschoon niet heel zonder belang, doch met kunst en veel gepastheid bijgebracht, komen op het tweede plan; het zijn de werktuigen, welke tot de voltooiing en de verfraaiing van het geheel gebezigd zijn.
Jan, de knecht, de lomperik met zijnen ezel, is voor Tistje het kaatsnet op hetwelk zijne geestige zetten terugketsen. Jan is de uitlokker van Tistjes snijdende bitsige spreuken, welke tusschen al het ernstige, tusschen al het prikkelende en het akelige van het Drama, den aanschouwer een afwisselend oogenblik van lachen verschaft.
In zijne domheid dwingt Jan den schrijver, om, zonder vrouwen in het spel, toch iets over den invloed van den achtergebleven rol te reppen.
Ik denk het verder onnoodig iets over den inhoud van het stuk te zeggen. Ieder, die min of meer met de gebeurtenissen in ons land
| |
| |
op het einde der vorige eeuw voorgevallen, bekend is, en in he algemeen is die overlevering nog versch in het geheugen van het vlaamsche volk, weet met wat heldenmoed onze bevolking, vooral van de dorpen, den inval der Fransche Sanscullotten weerstond.
Rollier was een der heldhaftigste aanleiders der guerillas op den buiten; hij hield den strijd tot het laatste toe vol, hij leverde den overweldigers veel spel.
De schrijver heeft den toestand goed gevat, in treffende tooneelen weergegeven, en bij het einde van het stuk moet men niet meer raden wie de Brigands waren: de dieven of de eerlijke menschen.
In het schrijven en in het uitgeven heeft de heer L. van Ryswyck wellicht nog iets anders beoogd.
De keus van gepaste stukken, naar ieders zin, in welke aan geen vrouwenkleed eene plaats mag ingeruimd worden op de planken, is, vermeen ik, niet geheel groot; het letterkundige gehalte van meer dan een dier samensprekende plankenbetreders brengt soms den tooneelbestuurder nog meer in 't nauw.
De heer Lamb. van Ryswyck heeft het zijne willen bijdragen om dien toestand langzamerhand te wijzigen, te verbeteren, zonder ineens met het voorbestaande kortweg af te breken, en de toeschouwers in hunne voorliefde voor den komieken rol, ‘waarmeê men eens kan lachen’ niet ex abrupto te verleggen.
Met diezelfde kennis en ondervinding van het maatschappijtooneel heeft hij ook soms den stijl iets of wat naar het min geoefende oor der zaalbezetters moeten aanwenden en inkleeden, iet wat zeker gedaan werd met inzicht, dewijl de letterkundige taal den schrijver gewis niet vreemd is.
Onder dit opzicht: de verheffing van het maatschappij-tooneel in dramatische- en in schrijfweerde, heeft de heer Lambert van Ryswyck met wil en daad gestreefd; het doel is zeker te bereiken, de baan is gebroken, hij zal het doel bereiken, en navolgers vinden.
De heer Lambert van Ryswyck verdient den dank der tooneelliefhebbers onzer kringen; hij heeft het repertorium verrijkt met vier welgelukte dramas, welke des toeschouwers aandacht volgden, en die, voldaan over den aangenomen gesleten avond, de zaal verlieten.
Antwerpen.
D.H.
De VII Vroeden van binnen Rome. Een dichtwerk der XIVe eeuw, uitgegeven op last der Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde, door K. Stallaert, werkend lid der Academie. Gent, A. Siffer.
Deze roman in verzen behoort tot de didactische school, en brengt den Lezer in het hof van den Roomschen keizer Diocle- | |
| |
tiaan. Deze, weduwnaar geworden met een zevenjarig kind, vertrouwt dit toe aan zeven vroede mannen, die het gedurende zeven jaren onderwijs geven in ‘astronomie, physica, agromancia, arithmetica, grammatica, rhetorica en musica’. De Keizer hertrouwt en roept zijnen zoon terug met zijne leermeesters. Deze, de maan hebbende geraadpleegd nopens het toekomstig lot van den prins, zien daarin dat de jongeling sterven zal bij het eerste woord, dat hij in het paleis zal spreken. Zij gebieden hem, de zeven eerste dagen stilzwijgend te blijven en zich stom te gebaren..
De nieuwe Keizerin, 's prinsen stiefmoeder, wil zich van hem ontmaken. Zij beticht hem, haar mishandeld te hebben en moorddadige plannen tegen zijnen vader in 't schild te voeren. De zwakke vorst laat zich bewegen en brengt een doodvonnis uit tegen zijn eigen kind; maar de hovelingen verkrijgen dat de strafuitvoering maar den volgenden dag zal plaats hebben. De Keizerin beklaagt zich wegens dit uitstel, en staaft hare beschuldiging door een zinnebeeldig verdichtsel van eenen boom en zijne scheut.
Daags nadien vertelt een der zeven vroeden het gekende sprookje van den ridder, die zijnen hond doodslaat, meenende dat deze zijn kind heeft doodgebeten, terwijl integendeel het trouwe dier eene slang heeft omgebracht, die 's ridders nichtje bedreigde.
Daarop volgt nu een tweede verhaal van de Keizerin, namelijk van eenen herder en van een everzwijn, hetgeen ëen nieuw vertelsel uitlokt van eenen der zeven wijzen, te weten over Hippocrates, die zijnen neef vermoordde, omdat hij vreesde dat deze hem eenmaal zou overtreffen in wetenschap.
Derwijze wordt van dag tot dag de uitvoering van het vonnis uitgesteld; maar den zevenden dag begint de jongeling, dien men stom waande, te spreken en verhaalt op zulk treffende manier wat er wezenlijk gebeurd was, dat de vader van de onschuld zijns kinds overtuigd is. Het gevolg hiervan is, dat de grammoedige keizer, met goedkeuring van de zeven vroeden, de ontaarde stiefmoeder ten vure doemt.
Slechts éen oorspronkelijk hs. van de Zeven Wijzen is bekend; het werd vóor eenigen tijd door de Belgische regeering in Engeland gekocht. De geleerde uitgever stelt vast, naar aanleiding van zekere uitdrukkingen en taalvormen, dat het opstel van eenen Brabander moet zijn. De uitgave is nuttig en bewijst eens te meer den werklust der Vlaamsche Academie.
Gent.
R.
Schimmen en Schetsen door Joh. M. Brans. Uitgever J. Minkman, Arnhem. 1888. Prijs 2 fr., 194 bl.
De taal?
De taal komt met leven en ongedwongenheid uit de pen van den schrijver gevloeid. Er is gemak; er is rijkdom; er is gespierdheid; er is vlugheid en oorspronkelijkheid.
| |
| |
Joh.-M. Brans bezit meesterschap over zijne spraak genoeg om schoone, genietbare werken te scheppen; hij bespeelt goed zijn getuig; langs dien kant zal hij niet te kort schieten.
De schimmen?
De schimmen zijn nog al tamelijk vervelend en daar zij met de schetsen meestal gemengeld staan, sloegen wij onvrijwillig eenige bladzijden over om wederom een schetske te genieten. 't Is misschien onze schuld en 't lag misschien aan onze meening dat men de begaafdheid van een Victor Hugo of een Schaapman moet bezitten om belangrijke en zielroerende verbeeldingen uit het verleden te doen opdagen.
De schetsen?
De schetsen zijn wel gelukt. Zij baarden ons hetzelfde genoegen dat men schept in 't aanschouwen van een paneelke, dat een tafereel uit het ware leven voorstelt, met opmerkzamen blik waargenomen, en fijne hand en frissche kleuren geschilderd en voltooid.
Een Wolkje scheen ons de gemoedelijkste der schetsen en wij aanzien ze als een kostbaar stukje in dat slag van liefelijke en aandoenlijke schilderijtjes uit het ware leven, als een voorbeeld van eigenvlaamsche nabootsing van de waarheid en de echtheid - eene zake die met ondietschen name realism geheeten wordt.
De geest van het boekske?
Den geest moeten wij in vele deelen afkeuren en 't spijt ons genoeg. Schrijver valt uit tegen de walgelijke Fransche romanschrijvers en wij juichen hem toe: deze en mogen bij het Vlaamsche volk niet binnendringen. Meent Joh.-M. Brans echter bijval voor zijne bevallige schetsen te verwerven met hier en daar wat met de priesters te spotten, Christus als een edelmoedigen man en niet als God te beschouwen, de godslasteringen van Multatuli op te helderen, dan is hij bedrogen en slaat hij den verkeerden weg in.
Vlaamsche romanschrijvers van Brussel, Antwerpen en Gent, die zooveel meesterschap over de taal en over de kunst bezit, wilt gij bij het Vlaamsche volk gelezen worden, blijft binnen de palen, die Conscience wist te eerbiedigen. En droomt van geen liberalismus in uwe kunstwerken!
Brussel.
X.
Inquisitie. - In de Nov.-zitting der Kon. Academie van België heeft M.F. van der Haeghen een opstel voorgelezen over het getal ter dood veroordeelden ten gevolge van de plakkaten op de ketterij, in Nederland. Men weet dat vreemde schrijvers, nageklapt door tal van Nederlandsche, gedurende bijna eene eeuw, beweerden dat gemeld getal tot niet min dan 100,000 beliep - zegge honderd duizend, wel geteld.... doch nooit genoemd! De Vlaamsche Wacht, jaren geleden, daagde eens onze ‘historieschrijvers’ uit om een bewijs van hun beweren aan te brengen, maar geene pen werd voor de behandeling van dit gewichtig onderwerp versneden en de
| |
| |
overdrachtgevers, bij 't Willemsfonds en elders, gingen maar, zonder een oogske te verpinken, voort met bulderen tegen den beul der 100,000 gemoorde slachtoffers van den gewetensdwang.
Ondertusschen kwamen andere katholieke tijdschriften de kritiek hérhalen, het Belfort, o.a., en dit noopte den heer F. van der Haeghen, die echter niet tot de katholieken behoort, een onderzoek te doen. Hij kwam tot het besluit: dat niet 100,000, maar hoogstens 2,000 personen wegens overtreding der plakkaten kennis maakten met den beul. Nu, op dit getal van 2,000 zouden wij nog willen afdingen, namelijk door een scherp onderzoek nopens de beweegredens, in de vonnissen over de terechtgestelden aangehaald: wij houden ons overtuigd dat er onder hen nog een aantal zou worden gevonden, die wegens diefstal in kerken of kloosters, wegens muiterij of moord volgens de wetten der XVIe eeuw den dood verdienden.
Eene kleine vraag: zal het cijfer van 100,000 nu uit de liberale schoolboeken verdwijnen?
D.
Hooger Onderwijs. - Men schrijft, spreekt en twist gedurig over de noodzakelijkheid of niet noodzakelijkheid van een ingangs-exaam in te stellen bij het intreden in het hooger onderwijs. Doch waarvan men niet spreekt is de archaïke en onredelijke manier waarop zekere theoretische leergangen in de Hoogescholen gegeven worden. Juist alsof de drukkunst nog niet uitgevonden ware, doen zekere hoogleeraren niets dan dicteeren en de leerling moet al zijne krachten inspannen op het stoffelijk volgen van het dictaat, zonder zijnen geest op den zin van het voorgedragen te kunnen vestigen. Op die manier eenen cursus volgen is letterlijk verloren tijd.
Wat het graduaat betreft, zijne tegenstrevers spreken altijd dat het slechts eene geheugenoefening is, als ware het niet mogelijk er in te verhelpen. Ik vraag mij af of het slechts memorie is Latijnsche, Fransche en Vlaamsche opstellen te maken, en waarin dit strijdig zou zijn tegen den algemeenen geest welke goede humaniteiten moeten bezitten? Wat memorie is, is de stof zoodanig te verdeelen dat de studenten alle 6 maanden een exaam mogen afleggen over een bepaald gedeelte van den cursus, met oorlof de stof van het voorgaande exaam te mogen vergeten zonder daarom in de onmogelijkheid te zijn de grootste onderscheiding te behalen
K. VI. Academie. - In hare zitting van 20 Nov. heeft zij haar bestuur voor 1890 gekozen: Bestuurder M. Hiel, Onderbestuurder, M.A. Snieders.
De candidatuurcommissie geeft de volgende namen op voor de 2 openstaande plaatsen van briefwisselend lid: 1ste plaats, Dr K. De Gheldere en Dr J. Bauwens; leden stellen insgelijks M. Gittée en M. Nestor de Tière voor, terwijl M.Th. Sevens van Kortrijk zich ook op rang stelt; 2de plaats, Victor de la
| |
| |
Montagne en Dr Simons. Voor den zetel van buitenlandsch lid stelt men voor Dr Fruyn, geschiedschrijver, Burgersdyck, vertaler van Shakespeare en Dutoit, minister van Transvaal.
De commissie van nieuwere taal- en letterkunde benoemt de leden, welke zich zullen gelasten 1o met de studie der vakwoorden, 2o met de studie onzer letterkunde, 3o met de studie der tooneel-literatuur sedert de 16de eeuw.
Eene eerste aflevering van het woordenboek van Van De Velde wordt ingezonden met vraag vanwege het Ministerie het oordeel der Academie te laten kennen over deze uitgave.
Dr H. Claeys stelt met eenige waardeerende uitleggingen het werk voor van Eugeen De Lepeleer: ‘Dr Weber's Dreizehnlinden’ in 't Vlaamsch overgedicht.
De jaarlijksche plechtige zitting zal in het lokaal der Academie plaats hebben op 19 December om 2 uur; de heeren De Laet en De Vos zullen er het woord voeren. Op die zitting zal insgelijks de uitslag der prijskampen bekend gemaakt worden.
De Academie heeft het Gouvernement voorgesteld de 25ste verjaring der troonsbeklimming van Z.M. den Koning te vieren door het uitschrijven van een bijzonderen dichtwedstrijd.
Dezer dagen zullen verschijnen Malegys en het eerste deel Dit is de istorye van Troyen. Het bekroond werk van M. Prayonvan Zuylen over de Vlaamsche taalwetten met commentaar over Coremans' wet is thans ter pers.
Davidsfonds. - In zijne zitting van 7 Nov. heeft het Hoofdbestuur het handschrift aanvaard van A. Walgraeve, schilder te Duffel, en getiteld Gebroeders. De handschriften komen zoo talrijk dat men reeds voorraad heeft voor 2 jaar.
Om meer ruchtbaarheid en verspreiding aan de muziekuitgaven te bezorgen is er beslist depots te stellen bij de bijzonderste muziekhandelaars, en de leden zich te laten abonneeren aan verminderden prijs bij het bestuur hunner respectieve afdeeling. Slechts fr. 1,00 per reeks van 3 liederen.
Zooals wij vroeger gemeld hebben, heeft het Hoofdbestuur van het Davidsfonds een hulpgeld van fr. 1000 gestemd voor het standbeeld van Prudens van Duyse. Het Willemsfonds geeft niets! Nochtans was van Duyse een zijner leden en al zijne zonen zijn leden van dat fonds.
Een briefschrijver stelt de vraag waarom het Davidsfonds geene boekgeschenken meer doet aan de studenten, die zich in de moedertaal onderscheiden hebben. Wij antwoorden hierop dat het Davidsfonds nog steeds dien regel volgt, doch dat het de afdeelingen zijn die elk in hunnen kring het initiatief daarvan hoeven te nemen. Het hoofdbestuur stelt jaartijks tot dat doel boeken te hunner beschikking.
| |
| |
De afdeeling Tienen hield den 17 Nov. een tooneelfeest waarin men het verdienstelijk bekroonde stuk van Sylvester opvoerde: Al wat blinkt en is geen goud.
Vilvoorde vierde insgelijks feest op zelfden datum: de kluchtspelen Dieven in huis en Eens gekocht blijft gekocht stonden op het programma.
Brugge heeft zijne reeks wintervoordrachten herbegonnen. De 17 Nov. sprak M. Naert over IJper en zijne kunstschatten en den 21en koos Kanunnik Duclos voor onderwerp Wat een vreemdeling van de Vlamingen denkt.
Men schrijft uit Borgerhout: Evenals op de andere feesten van het Davidsfonds, was den 18 November de zaal letterlijk vol met een uitgelezen publiek. De HH. Campo, Willems en Van Oenen, violisten en De Leeuw, violoncellist, 2e prijs van het conservatorium van Brussel, openden ieder deel door uittreksels uit den Quatuor op. 3, van Haydn. Deze opwekkende, levendige muziek, flink uitgevoerd, beviel iedereen, den geleerden muzikanten evenals den oningewijden, en verschafte den toehoorders een half uur zoet genot.
M.J. Van Dommelen, bas, zong met veel gevoel en duidelijke uitspraak (wat niet dikwijls ontmoet wordt) Moederliefde van J. D'Hooge, en met fieren nadruk het Lied der Vlamingen van P. Benoit. Hij vond veel bijval, evenals M.J. Fryters, met het gevoelvol declamatorium: Het visioen van den dronkaard, dat hij met veel overtuiging voordroeg.
Juffrouw A. Vadden, eene keurige liefhebster of beter eene puike zangeres, zong in 't eerste deel Dat waart gij! van Ed. De Hartog en in het tweede, het tintelend Meilied van Huberti. Door aanhoudende toejuichingen teruggeroepen, vergastte zij het publiek met een lied van P. Benoit. Jammer dat de liederen, door juffrouw Vadden gezongen, zoo eenvoudig en klein waren. Zulke uitgestrekte zuivere stem en zoo geoefend, zou men in een stuk van grootere uitgebreidheid en hoogere vlucht hebben willen hooren.
De kluchtzanger M.K. Goedemee zegde een paar liederen, die beide gebisseerd werden. De terugroeping bracht een paar andere puntige stukjes aan, die het gansche publiek in de vroolijkste stemming brachten.
Eene korte maar kernachtige voordracht van den heer Hector Le Bon, advokaat, toonde klaar het verschil tusschen goede, ware beschaving en valsche verfijning van den geest. Zijne rede bewees duidelijk dat de vooruitgang der verkeerde en de achteruitgang der ware altoos gelijken tred houdt met het verval der godsdienstige en zedelijke gevoelens en gebruiken van een volk.
De Maatschappij Ste Cecilia van Deurne bracht twee boertige stukjes ten tooneele, die in het tweede deel van 't concert de
| |
| |
lachspieren in beweging brachten en het feest sloten. Het Gebarenspel, ronduit gezegd, beantwoordde niet aan hetgeen men verwachtte en wij hebben er spijt over deze verdienstelijke maatschappij eenigszins over den hekel te moeten halen. Wij hebben deze liefhebbers reeds dikwijls in de feesten van 't Davidsfonds gezien en gehoord en elke maal met ware voldoening. Het Gebarenspel was te plat, niet deftig genoeg, en miste daarbij alle geestigheid. Wat het spel Paulina betreft, het munt ook wel niet door fijnheid uit, maar goed gespeeld, zooals het hier was, kan het toch voor boertig slot wel dienen. Het bekwam veel bijval en kreeg de eer van eenen bis.
A.A.
Tinel. - Met genoegen hebben wij vernomen dat onze Vlaamsche Meester inspecteur benoemd is der Staatsmuziekscholen in vervanging van Karel Miry.
Karel Miry. - Een comiteit is te Gent tot stand gekomen ten einde een gedenkteeken aan den toondichter van De Vlaamsche leeuw opterichten. Alhoewel bijzonder genegen voor den Vlaamschen meester, meenen vele katholieken zich te moeten onthouden, niettegenstaande de commissie oproep doet tot alle denkwijzen. Immers in plaats van een comiteit samen te stellen uit de afgevaardigden van al de Vlaamsche maatschappijen hebben een klein getal mannen zich zelven als comiteit aangesteld en onder hen is slechts éen katholiek. Wel is waar zijn er later nog een of twee katholieken langs het achterpoortje mogen binnenkomen, doch dat kan niet voldoende wezen; als men den last van eene inschrijving op zich neemt, wil men natuurlijk in het gebruik der gezamelde gelden iets te zeggen hebben.
Mgr Lambrecht. - Een gedenkteeken zal in St.-Baafskerk opgericht worden ter nagedachtenis van dien jeugdigen en verdienstelijken prelaat. Een prijskamp wordt tot dit einde uigeschreven tusschen de Oost-Vlaamsche beeldhouwers. Voor de voorwaarden zich te wenden tot den Voorzitter van het comiteit, M.Th. Léger, advocaat te Gent.
† Niklaas Tchernischevsky, vermaarde Russische schrijver, gestorven te Suratof, oud 61 jaar. Hoofdopsteller van Le Contemporain schreef hij hevige artikelen over de maatschappelijke quaestiën die hem als socialist deden veroordeelen en naar Siberië overvoeren. Gedurende zijn preventief gevang schreef hij zijnen roman Wat is er te doen? die wereldberoemd en in bijna alle talen overgezet werd.
Hij verbleef 19 jaar in de Noordersteppen, en in 1883 kreeg hij oorlof te Astrakan in Zuid-Rusland te gaan verblijven, waar hij zich bijzonderlijk bezig hield met vertalingen van wetenschappelijke werken.
Eenige maanden geleden schonk de Czar hem gratie
|
|