| |
| |
| |
Boekennieuws en kronijk.
Wij hebben de eer aan het lezend publiek van het Belfort twee tooneelspelen van den Heer A.H. Roëll (Teuringhs) aan te bieden: het eerste, in vijf bedrijven, De furie van Lier; het tweede, in drij bedrijven, Brouwersnijd, bekroond met den eersten prijs in den Wedstrijd van Rousselare, 1887-1888. Beide zonder vrouwerollen en gedrukt bij S. Leliaert, A. Siffer en Cie, te Gent, fr. 2,00 ieder.
Het eerste tooneelstuk, een zeer ‘abel spel’, verbeeldt eene gebeurtenis uit de geschiedenis van Lier, gemengeld met eene plaatselijke legende. De Spanjaards met de Walen lagen in garnisoen te Lier in 1595. De Staten van Holland, die begeerden Antwerpen en Brabant meester te worden, hadden Heraugière, bevelhebber van Breda, daarmede belast. Heraugière zendt spioenen uit die te Lier gekomen, vernemen van Nollekens, burger der stede, alsdat Lier weinig is versterkt, en meer verdedigd door gewapende burgers dan door beoefende soldaten. Op den zelfden spioentocht maken zij kennis met De Velpeau, eenen officier van het vendel Walen, die uit afjonst tegen Ceballos, de krijgswetten overtredend, opstaat tegen zijne overheid, en daarover zal gestraft worden. Op den raad der spioenen gaat de Velpeau over naar de Staatschen. Geheel deze samenhang van gebeurtenissen doet Heraugière het besluit opvatten Lier onvoorziens te bespringen en te overrompelen. De overrompeling gelukt dank aan de vrees voor den waterduivel waarmede Nollekens, dezen nacht op schilwacht, besmet is. Gansch Lier wordt geplunderd. De Velpeau zoekt in de gemeene ramp, zijnen persoonlijken haat tegen Ceballos te voldoen. Maar Ceballos wordt gered door Nollekens. De stad zelf, eerst op het onverwachts aangevallen, werd weder ingenomen door de Spanjaards onder het bevel van Don Alonso de Luna, en na de inneming komt alles weer te rechte, het goed wordt beloond, het kwaad gestraft, en de menschelijke krankheid van Nollekens, den eenvoudigen ‘schapenkop’ wordt vergeven.
Zeker is dit stuk niet volmaakt, al is het beter dan vele
| |
| |
stukken die met bijval vertoond worden. Zoo schijnt ons de furie van Lier wat mager voorgesteld; wij zien de beklimming der muren, den inval der Geuzen op zoek naar Ceballos in het huis van Nollekens, en hunnen doortocht op de markt als zij op de vlucht gedreven worden: maar voorwaar geheel het stuk is zoo vreedzamig dat men verwonderd is te vernemen dat geheel Lier in rep en roer staat. Het overige van de furie wordt verteld: het dunkt ons dat de grepe van den schrijver wat te slap is. Wij hopen dat Mijnheer Roëll ons deze bemerking zal willen vergeven, om de wille dat eene terechtwijzing soms meer dienst bewijst aan eenen schrijver dan eene onoverdachte bewierooking. Doch gaan wij over tot de goede hoedanigheden. Het stuk is wel geleid: de inwikkeling komt natuurlijk en is heel gemakkelijk om volgen. De ontknooping is zeer voldoende, onder voorbehoud van de vorig bestatigde magerheid. Als karakterschetsen, mogen wij Nollekens aanbevelen, een waar ‘hazenhert’, maar wiens bloodheid in kloekmoedigheid verandert, als men hem tergt tot op den grond van dit hazenhert. Geheel het tooneel in Nollekens' huis staat ons aan, buiten de ‘kas’ waar Ceballos inkruipt. Is die ‘kas’ historiek, dan is zij verdraaglijk. Zooniet, wij moeten zulke tooneelmiddels afkeuren. Wij herhalen dat het stuk ons zeer goed schijnt en bevelen het aan alle Vlaamsche tooneelen: de voorstelling, zelfs onder geschiedkundig opzicht, blijft in de waarheid. De taal is zuiver en schoon, maar zonder veel kleur, en eerder slap dan sterkgespierd. Dit wil niet zeggen dat het meestendeel niet zouden te vreden zijn Vlaamsch te kunnen schrijven gelijk de Heer Roëll!
Het tweede stuk is ontleend aan het alledaagsche volksleven. In een dorp is er een oude ‘koppige’ brouwer die nieuwigheden, alhoewel goed, uit stijfhoofdigheid, vooroordeel, en vrekheid weigert te aanveerden. Bruyndonckx is een edelmoedige jongeling, die al de laatste vondsten van den vooruitgang op de brouwerij heeft toegepast. Hij is geenzins weigerig over zijne geheimen: maar stelt voor aan Gerstmans, den ouden brouwer, door tusschenkomst van Gerstmans' zoon, de noodige verbeteringen aan te wijzen.
Bruyndonckx' bier is beter dan Gerstmans', verbetert van dag tot dag, en wint hem vele van Gerstmans' klanten. De oude brouwer in stede van mede te dingen op eerlijke manier, komt in onderhandeling met eenen boef, Frans Linders, en eenen halven boef, Domien, en koopt die mannen uit om Bruyndonckx' in zijne fabricatie en in zijne faam ten onder te brengen. De boef en de halve boef doen hun werk volmaaktelijk. Bruyndonckx' bier wordt slecht, ‘gal en edik’; de klanten blijven achter: maar die niet achterblijven zijn de schuldeischers die komen opspelen tegen den ongelukkigen jongen brouwer. Alle middelen
| |
| |
worden aangewend, met behulp van Simon, Gerstmans' zoon, en Wilkeneer, eenen dorpsrentier, om Bruyndonckx te redden. Als alles hopeloos schijnt, bij een van die gelukken die slechts op het theater vorenvallen, wordt het bedrog van Gerstmans, den ouden brouwer ontdekt, en dank aan de edelmoedigheid van Bruyndonckx vermijdt de oude brouwer de gevangenis: en, nog best van al, de jonge brouwer en de zoon van den ouden, doen te zamen om nu niet meer slecht bier, maar allerbeste bier te brouwen, en de gewonnen centen onder hen getween te deelen: dat heet een vennootschap.
Men ziet dat de stof in haar eigen zeer gemeen is. Eene boeiing moet men van het onderwerp niet verwachten, tenzij het kunstig en belangwekkend voorgesteld worde. De schrijver heeft opzettelijk zulk eene gebeurtenis gekozen. ‘Wij hebben willen beproeven of sterk gekruide en ijzingwekkende toestanden en onwaarschijnlijke en overdrevene verwikkelingen wel onmisbaar zijn om het belang op te wekken, en of het zelfde uitwerksel niet door de eenvoudige afschildering en de natuurlijke uitdrukking der gevoelens van het menschelijk gemoed kan verkregen worden. Wij hebben nog willen beproeven of met de booze driften in hunne afzichtelijkheid en de edele gewaarwordingen in hunne voortreffelijkheid aan te bieden, het tooneel geen voertuig van volksverbetering kan worden.’ Of de schrijver daarin gelukt heeft kan een criticus niet zeggen, maar moet de ondervinding leeren, en de toetsing aan het onthaal van het publiek. Men zoude mogen zeggen dat het tooneelstuk gemaakt is volgens al de regels, met even veel regelmatigheid als eene periode met protasis en apodosis. De driften, die hier spelen en die het eenige belangwekkende voedsel zijn voor den toeschouwer zijn zielkundig wel ontleed. Het tooneel van den achterklap in Domien's herberg is met eene lichte hand behandeld. Ten slotte het stuk toont, dat de schrijver een mensch is die oogen heeft om te zien en ooren om te hooren in zijne alledaagsche levensbetrekkingen. De taal is nogmaals schoon en keurig, en zelfs meer aan de bron der volkstaal gelaafd dan in het eerste spel.
De twee tooneelstukken zijn overal uitvoerbaar, en zullen goed doen zooveel men goed van het tooneel verwachten mag. Hertelijk proficiat aan den schrijver.
Dr E.J.
Bloemlezing van Prudens van Duyse's Gedichten, tijdens zijn leven verschenen, uitgegeven door Florimond van Duyse. Roeselare, De Seyn-Verhougstraete, 1889, in-8o, 272 bl.
Deze uitgave verdient enkel lof; niet omdat er al de beste gedichten van den vruchtbaren en talentrijken zanger in meegedeeld worden, maar omdat zij in éen boekdeel den rijkdom en de kracht, de teederheid en de frischheid van Van Duyse hier op voldoende
| |
| |
wijze doet kennen. Welk een verschil van toon, b.v. in het Gentsch begijntje, de lieve, ongekunstelde vertelling, en den krachtigen gespierden Zang des Germaanschen Slaafs! Aan den uitgever zijn, ongelukkiglijk, eenige wijzigingen onbekend gebleven, door Pr. Van Duyse, na het verschijnen van den bundel het Klaverblad, aan enkele daarin voorkomende stukken toegebracht, wijzigingen die op ons exemplaar door 's dichters hand gedaan zijn. Enkele voorbeelden: De wandeling van Onzen Heer en Sinte Pieter.
3e vers: Gevielt 't een namiddag. Veranderd in: Gevielt 't na een middag. |
5e vers: Van verre vernamen zij hoogtijd-geluid. Veranderd in: Van verre vernamen zij feestegeluid. |
20e vers: En zeide: ‘Kom, lieveling, wil hier niet veinzen. Veranderd in: mijn lieveling enz. |
26e vers: Zeg, Pieter, hoe ge u daar verlustigen zult. Veranderd in: Zag, hoe ge u daer, Pieter, verlustigen zult. |
Verreweg de meeste veranderingen, in ons exemplaar door 's dichters hand gedaan, zijn verbeteringen.
Wij bezitten nu, in hetzelfde formaat van de Nagelaten werken des dichters, eene bloemlezing uit de bundels, door hem zelven in het licht gegeven; maar zou het onmogelijk zijn, in dezelfde grootte de Vaderlandsche Poëzie (eerst gedrukt in-16o), het Klaverblad en Natalia (gedrukt in-12o), Vroolijkheid, Virgilius Herderszangen, Nazomer, en de beste van het overgroot getal op losse bladen gedrukte stukken te bezorgen? De meeste van gemelde uitgaven komen niet meer in den handel voor, en nochtans vindt men daar ook menig pronkstuk, hetwelk nu slechts aan te treffen is in de weinige openbare boekerijen, waar de dichtschat des meesters meer of min voorhanden is. - Wij onderwerpen dit gedacht aan den waardigen zoon van Prudens, die, vol eerbied voor de nagedachtenis zijns vaders, dezes roem door de uitgave van tien boekdeelen niet weinig heeft verhoogd en nog deugdzamer gemaakt, alsook aan den onvermoeibaren uitgever, dien wij nogmaals voor zijnen keurigen druk en goed papier lof mogen toezwaaien.
Wij dringen te meer op eene vollediger uitgave van Prud. van Duyse aan, dewijl eerst nadat die een feit zal geworden zijn, eene ernstige studie op het werk en op het leven van den vruchtbaarsten en geniaalsten onzer zangers zal kunnen geschreven worden.
Dergelijk eene studie door eenen onpartijdige geleverd, zou, onzes erachtens, nuttig zijn, zij zou den invloed kunnen vaststellen dien Van Duyse op zijne jonge tijdgenooten oefende, en het goede aantoonen, dat hem onder velerlei opzicht te danken is. Zij zou een hoekje kunnen oplichten van den sluier, die het streven van den zanger tot heden verborgen houdt, en bewijzen dat reeds te
| |
| |
zijnen tijde die vermaledijde klikgeest bestond, die woedt tegen elke welbesneden pen en tegen ieder man van moed en karakter. Op zijne letterkundige loopbaan vond Van Duyse, hoe rijk belauwerd ook, weinig vriendschap en erkentenis, hoewel hij een edelmoedig karakter had en iedereen ten dienste stond, die 't hem verzocht. Het dunkt ons dat de tijd weldra zal gekomen zijn om te doen zien, wat al wederwaardigheden een Vlaamsche dichter in de eerste helft dezer eeuw, en nog daar over, in het ‘letterlievende Gent’ had te onderstaan. Het jong geslacht weet, of vermoedt daar misschien niets van, en zou 't wel mogen weten.
Maria's Luik, Luxemburg en Namen of beschrijving van de Wonderbeelden en merkweerdige bedevaartplaatsen van O.L.V. in gemelde provinciën, door P.F. Stephanus Schoutens, minderbroeder recollet. Prijs fr. 0,85. - In de voorgaande aflevering besprak eene toegezondene beoordeeling het onderhavige verdienstelijk werk, doch meende dat Maria's Henegouw nog te schrijven was. Om de wille der nauwkeurigheid moeten wij zeggen dat Maria's Henegouw reeds verschenen is en dat met het hoogergemelde boek de reeks volledig is. Zóó al de Mariabeelden en Mariabedevaarten van gansch België opzoeken en beschrijven was eene lastige en moeielijke taak, ook zullen de Letterkunde, de Geschiedenis en de Godsvrucht tot de H. Maagd den verdienstelijken schrijver die dat bezwaarlijk werk tot zulk goed en schitterend einde gebracht heeft erkentelijk zijn.
Iwein van Aalst, melodrama in drie bedrijven, door Dr Is. Bauwens. Leuven, drukkerij van Karel Peeters, 1888. Prijs, fr. 1,00.
Het sedert lang geschreven historisch melodrama werd eindelijk in druk gegeven. Tegenstrijdiglijk met veel tooneelschrijvers die hunne grondstof in andermans verhalen putten, begon M. Isid. Bauwens met een oorspronkelijk tooneelspel te schrijven, en terwijl dees in handschrift berustte en de proeve van vier opvoeringen ten schouwburge van Aalst onderstond, bewerkte hij het geschiedkundig roman dat sindsdien zoo grooten bijval gevonden heeft. Daaruit volgt noodzakelijk dat de schrijver, naar het voorschrift van groote meesters, zijn tooneelopstel gedurig kon overzien, besnoeien en verbeteren.
In bijzijn der reeds gebeurde zamenstelling van het jury voor den vijfjaarlijkschen prijskamp van tooneelletterkunde, willen wij niet uitweiden over de verdiensten van het nieuwverschenen werk; wij zullen enkel als ooggetuige bevestigen dat wij zelden of nooit op den Nederlandschen schouwburg zooveel pracht van opvoering en rijkdom van tooneelschikking ontmoetten: het tweede bedrijf verweekte de harten tot snikkends toe en het derde bracht de toeschouwers in vervoering.
M.
Franciscus. - Het oratorio van Edgar Tinel en dichter De Koninck heeft weder met de opvoeringen te Brussel het geest- | |
| |
driftigste onthaal genoten. Eene derde opvoering te Brussel en eene vierde te Luik worden thans ingestudeerd.
Davidsfonds. - (Uit Borgerhout.) - Op Woensdag 26 December gaf deze ieverige afdeeling reeds het derde feest voor dezen winter, met de welwillende medewerking van de heeren Stockmans, Thees, Van Trier, Speelman, Van den Bussche, Abeele en Matthys, en van de jufvrouwen Joosen, Conluy, Vaes, Dyckens en andere, allen reeds gunstig gekend in de kunstwereld.
Het bijzonderste stuk was een Kerstzang, bestaande uit kooren en alleenzang, woorden en muziek van M. Matthys, hoofd-onderwijzer te Borgerhout en bestierlid onzer afdeeling. Hij heeft zich doen kennen en waardeeren als een veelbelovend toonzetter. Hem wierd van wege het Davidsfonds eene lauwerkroon aangeboden, met eenige woorden van lof en dankbetuiging, door den heer Voorzitter der Afdeeling.
De afdeeling bereidt ook eene groote feestelijkheid, ter gelegenheid van de inhuldiging van het borstbeeld van David, aan de afdeeling geschonken door onzen kundigen medeburger, den heer De Vriendt, beeldhouwer. De heer Meeusen, orgelist, is gelast met de toonzetting van het feestlied, dat te dier gelegenheid zal uitgevoerd worden. Er zal ook eene letterkundige zitting gehouden worden, waarop verscheidene voorname sprekers het woord zullen voeren.
De afdeeling telt thans ruim 300 leden.
- (Uit Aalst.) - De afdeeling Aalst gaf een ernstig teeken van herleving op Zondag avond, 13 Januari. De ruime zaal van den Werkmanskring, onlangs gebouwd naar het plan van den stadsbouwmeester. Mr Jul. Goethals, was bezet door een goed duizendtal aanhoorders, samengesteld uit de leden van Davidsfonds, Burgerskring, Werkmanskring en Bond der bekwaamheidskiezers. - Andere tijden, andere zeden. Waar zijn de dagen dat onze Vlaamsche redenaars moesten spreken voor naakte muren, ledige stoelen en een dozijn ingewijden? Die dagen zijn voorbij, want groot en klein is thans met ons. - Op de eerste rij van stoelen zaten de heeren Baron Paul Bethune, Karel Van Vreckem, Julius Lammens, senators, met den grijzen heer Leirens-Eliaert, oudsenator, thans vervangen door zijnen schoonzoon; de heeren volksvertegenwoordigers van Wambeke, Verbrugghen en Woeste, en en vele provintie- en stadsraadsleden, met talrijke priesters.
De spreker was M. senator Lammens, van Gent en tevens van Kortrijk, die De weldaden der Fransche revolutie in Vlaanderen behandelde. De gevierde redenaar bekende rechtuit dat hij meest en vooral het boek volgde van Eerw. Heer Jos. Samyn, leeraar te Meenen, en ja, dat hij niet genoeg de lezing en verspreiding van zulk voortreffelijk werk kon aanprijzen. Niettemin sprak hij bijzonder over de gebeurtenissen in Aalst en omtrek, in die beroerde tijden, en noemde vele deugnieten, van over honderd jaar, bij
| |
| |
naam en toenaam. Sìc itur ad astra; zoo blijven de verraders van het vaderland met schande aangeteekend in onze jaarboeken en, erger nog, in het geheugen van het volk, en worden allengs de namen verheerlijkt van lang vergeten en onbekende martelaars. De wrekende stem van M. Lammens maakte een grooten en hoogzedelijken indruk op zijne duizend toehoorders.
Het tweede deel der feestzitting bestond uit de uitvoering, door de Koormaatschappij Ste-Cecilia, van een zanggedicht, getoonzet door Paul d'Acosta, den pseudoniem waarachter Mr C.-F. Van der Sloten, notaris te St-Martens-Laathem verborgen zit. De feestcantate De Dendermaagd, Vlaamsch van woorden, Vlaamsch van muziek, verraadde eenen toonkunstenaar van de grootste waarde en was eene nieuwe en treffende getuigenis te meer van de herboring der kunsten en der letteren op den Vlaamschen bodem. Doch genoeg: dees bondig verslag bewijst overvloedig dat de stad Aalst een heuglijk feest beleefd heeft.
M.
- In 1889 zal het Davidsfonds onder andere uitgeven boven het Jaarboek: Een reisje in de Ardennen door X; De Fabelen van de la Fontaine door J.-B. Koninckx, en het vervolg der Vaderlandsche geschiedenis van David.
Vlaamsche Bond. - De katholieke Brusselsche Vlaamschgezinden hebben een ‘Vlaamsche bond’ ingericht met kenspreuk ‘Voor God, Taal en Land’. Een grievencomiteit zal in zijnen schoot gesticht worden, het ware te wenschen dat die bond ook een nieuw leven stak in het Davidsfonds der hoofdstad. Onze beste wenschen!
Koninklijke Vlaamsche Academie. - In hare zitting van Woensdag 17 Januari regelde zij verschillige huiselijke zaken, commissie van rekendienst, commissie belast met het stellen der prijsvragen voor 1889, en hoorde lezing van een merkwaardig gewrocht van Mr Arnold betrekkelijk het bekroonde werk van Dr Petit over Middelnederlandsche bibliographie, te Leiden uitgegeven zonder rekening te houden van de desiderata door den keurraad uitgebracht. De spreker loofde er in wat er in te loven is en laakte wat er in te laken valt: zijn voorstel van een Aanhangsel aan dit werk uittegeven, werd door de vergadering bijgetreden.
De Chirurgie van Lanfranc zal door Mr Gailliard uitgegeven worden.
Tooneelletterkunde. - De keurraad voor den tweejaarlijkschen prijskamp van tooneelletterkunde is thans samengesteld uit de heeren Alberdingk, Coopman, Génard, Hiel en Micheels.
Die voor het toekennen der staatspremiën aan oorspronkelijke Vlaamsche stukken is volledigd door de benoeming van den heer Haerynck in vervanging van Mr Van Beers. Er. wordt opgemerkt dat in deze laatste commissie de twee Vlaanderen niet vertegenwoordigd zijn.
|
|