- Neen! waarlijk neen!
- Herinnert gij u La Fontaine's fabelen?
- Een weinig..... Wat bedoelt gij?
- Herinnert gij u een treffend voorwerp, genomen uit de ‘Gedaanteverwisselingen’ van Ovidius, een klein meesterstuk, genaamd ‘Philemon en Baucis,’ stuk, dat zich in het vervolg der fabelen van den Braven Man bevindt?
- Ja.
- Welnu! dit stuk bevat eene groote misgreep, want het begint met een vers, dat gij drie honderd vijf en zestig maal per jaar leugenachtig maakt: Noch goud noch de grootheden schenken ons het geluk...
- Gij zijt een vleier..., doch wij nemen uwe uitlegging aan. 't Is waar! We zijn gelukkig voor God, die ons toelaat een weinig goeds te verrichten... Maar, nog eens, wat bedoelt gij?
- Jupiter en Mercurius, gekleed als twee pelgrims, waren aan de deur van Philemon en Baucis komen kloppen. Te vergeefs hadden zij in het gansche dorp de gastvrijheid gevraagd: het nederig huis alleen opende zich voor hen, en zijne bewoners kweten, ten voordeele der reizigers, al de plichten der menschlievendheid. Weldra opende een mirakel de oogen dier eerlijke menschen, die, op bevel van den meester der Goden, dezen op eenen nabijgelegen berg volgden, de verdelging huns dorpjes bijwoonden en hunne arme hut zagen veranderen in eenen tempel van marmer en goud, wiens altaren zij vroegen hun leven lang te mogen dienen. Dan smeekten de twee echtelingen Jupiter af, als laatste gunst, om te samen te mogen sterven; en gij weet, hoe, op zekeren dag, zij terzelfder tijd in eenen linde- en eikenboom vervormd werden.
- Maar, Mijnheer, ik zie niet.....
- Hoe dan, Eerwaarde Vader, gij ziet niet? Welnu! die bezoeker, dien gij zoo diep betreurt niet te kennen, die apotheker was niemand anders dan God zelve, die zich alzoo had verkleed om u de rijkdommen te komen weerschenken, welke de Omwenteling u ontnomen had, en die gij op eene zoo heerlijke wijze gebruikt...
De goede Pater was getroffen, en, na een oogenblik stilzwijgen:
- Ach! Mijnheer, riep hij uit, met een' zoeten glimlach, die legende is wel eene andere waard!.....
Gustaaf Vallier.
Vertaald door Jan Muyseleer, Aalst, October 1888.
De heer Vallier, ridder der Leopold's orde, oudheid- en penningkundige te Grenoble (Frankrijk) zal binnen kort een groot werk doen verschijnen, handelende over de zegels der Kartuizers.