| |
| |
[pagina t.o. 564]
[p. t.o. 564] | |
| |
| |
| |
Pater Servatius Dirks.
HET is recht en billijk dat wij hier op de eereplaats van ‘Het Belfort’, op de eerste bladzijden van zijn geliefd maandschrift, en waar zijne geleerde en merkwaardige bijdragen het tot eer verstrekten, den dierbaren afgestorvene herdenken en in dankbaarheid hulde brengen aan zijn schoon en ongemeen talent. Het Belfort verschijnt in het zwart, immers ondergaat het in zijn afsterven een zwaar en pijnlijk verlies.....
Pater Servatius, in de wereld Ludovicus-Franciscus Dirks, werd te Maastricht geboren den 4 April 1825, en verwisselde het tijdelijk met het eeuwige te St.-Truiden, den 28 Augustus 1887, in den ouderdom van 62 jaren. Zijne teraardebestelling had plaats onder eenen ontzaglijken toeloop, waaronder vele letterkundigen en de vertegenwoordiger van zijne Hoogwaardigheid den Bisschop van Luik. Mgr. Doutreloux, zelf persoonlijk belet, had er aan gehouden zich te doen vervangen, en schreef dat hij dien dag het H. Misoffer voor den betreurden overledene zou opgedragen hebben. Het laatste vaarwel werd in eene treffende en ontroerende lijkrede uitgesproken door den eerw. heer Kerkhofs, bestuurder der Normaalschool van Sint-Truiden.
Lang, sedert zijne jeugd om zoo te zeggen, had hij moeten worstelen tegen eene longontsteking; dank aan zorgen en krachtdadigheid scheen de onverbiddelijke kwaal beteugeld, helaas! eene koude tocht waaide over hem gedurende de zending welke hij eenige weken geleden in de kerk der eerw. Paters Jezuieten alhier pre- | |
| |
dikte, hij legde zich te bed en het was ongelukkig, ondanks eene moedgevende schijnbeternis, om niet meer op te staan. Hij had als een voorgevoel gehad van zijn nakend einde: hij zegde mij nog ‘komt mij een tocht overvallen ik ben een man over boord’. Zijne vrees bewaarheidde zich, en welhaast kwam zijne dood zijne kloosterbroeders, zijne vrienden en vereerders en de katholieke Vlaamsche letteren in rouw en droefheid dompelen.
Welsprekende en vermaarde kanselredenaar, was hij bij velen minder gekend als beoefenaar der nationale letteren; zijne artikelen in dit tijdschrift verschenen zijn als eene veropenbaring geweest, en het is juist, als hij, ontslagen van zijn druk leeraarsambt en aangemoedigd door den generaal van zijne Orde tijdens het kapittel in Augustus laatst gehouden te St.-Truiden, zich geheel en gansch aan de letterkunde ging mogen wijden, dat de dood hem ons ontrukt.... Van die vergunning, de geheime droom van zijn leven, altijd met voorbeeldige gelatenheid betracht doch uit geest van kloosterlijke gehoorzaamheid nooit gevraagd, heeft hij, spijtig genoeg! niet meer genoten! De slag is dubbel pijnlijk omdat wij door het verledene weten wat wij ook voor de toekomst in hem verliezen.
Pater Servatius van jongs af aan, vroom en streng onder een minzaam en gul uiterlijk, gevoelde zich onweerstaanbaar aangetrokken tot het boetvaardig leven der volgelingen van den H. Franciscus van Assisië, en pas 17 jaren oud, trad hij in de orde der Eerw. Paters Recollecten-Minderbroeders. In 1843 werd hij te Tielt geprofest en in 1849 te Luik priester gewijd. Tot in 1848, jaar dat het college van zijne orde te Tielt in handen van Bisschoppelijke priesters overging, leeraarde hij er in de klas van poëzie, daarna ging hij over naar St.-Truiden waar hij tot aan zijne dood verbleef, opvolgenlijk leeraar van letterkunde, kanselwelsprekendheid, kerkelijk recht en H. Schrift. Zijne paraphrase van de brieven van den H. Paulus en overigens gansch zijn
| |
| |
leergang van Schriftuur, jammer nooit geschreven, getuigden, luidens het zeggen zijner oud-leerlingen, van grondige kennis in de gewijde wetenschap. Hij reisde als co-visitator in Polen, Hongariën en Duitschland, hij was nu lector jubilatus, en als definitor heeft hij lang in den raad van den Provinciaal gezeteld.
Het behoort ons niet den sluier te lichten van zijn heilig en werkzaam kloosterleven, de geur zijner deugden moet immers in de stille panden van zijn klooster blijven waar hij ootmoedigheid, vergetelheid en afgetrokkenheid gaan zoeken was. Zeggen wij alleen dat de droeve mare van zijn overlijden in al de gemeenten van zijne geestelijke familie met zichtbare droefheid onthaald geweest is, getemperd door het fiat voluntas Dei der christelijke en inzonderheid kloosterlijke onderworpenheid. Als model en toonbeeld van den ijverigen, verstorven, werkzamen, nederigen, geleerden en heiligen kloosterling was hij er door allen bemind, geëerd en hooggeschat.
Als mensch was hij streng en onbaatzuchtig voor zich zelven en koninklijk mild voor de anderen; hij minachtte niets of niemand, nooit kwam een bijtend woord hem over de lippen, en viel er te oordeelen, altijd stelde hij den schoonsten kant op den voorgrond. Met volslagen zelfverzaking plooide hij zich steeds naar den zin van anderen, en hoe gaarne hij over studie redekavelde, sprak zijn spreekgenoot liever over peren en appels, hij deed het ook met de gulhartigste ongedwongenheid.
Van verloren tijd zal hij geene rekening te geven hebben, hij was de werkzaamheid zelve, altijd op zijne cel of op de boekerij, recht voor zijn lessenaar, met open vensters en zonder vuur wat weder het ook was, verscheen hij nooit gedurende den uitspanningstijd, tenzij als zijne studenten zich van hem meester maakten om onder het wandelen iets van hem te mogen leeren. Zijn tijd was zoó geregeld, alles zoó stipt regelmatig, dat het opengaan zijner deur tot uurwerk kon dienen voor zijne geburen.
| |
| |
Hij werkte uit liefde tot het werk en zonder de minste nevenbedoeling om zich als letterkundige te doen gelden. Hij beminde de studie om de studie, om haar weldoenden invloed, en jaren lang dat hij geen letter geschreven heeft voor het publiek en half besloten was er geen meer te schrijven, als eindelijk Het Belfort hem uit zijne afzondering komen wekken is, werkte hij onverpoosd, steeds met dezelfden ijver en dezelfde regelmatigheid zich op de hoogte houdende van alles wat in de letterwereld verscheen. Een nieuw boek was een gastmaal voor hem, want zonder een bibliomane te zijn die den prachtdruk of de schaarschheid boven de innerlijke waarde stelt, was hij een echte bibliophile, die de boeken lief heeft voor hunnen inhoud, en ze bijkomend, uit verfijnden kunstsmaak, des te hooger waardeert naar dat zij stoffelijk meer verzorgd zijn.
Naastenliefde, werkzaamheid en nederigheid zijn de drie hoofddeugden welke hem op eene bijzondere wijze kenmerkten. Hij kende zijne eigene verdiensten niet, hij vergat zich teenemaal op den achtergrond, zijn omgang was hartelijk en vriendelijk, en dank aan zijne geleerdheid en belezenheid, die geen greintje schoolschheid noch ijdelheid verrieden, tevens onderhoudend en leerrijk. Met wellust, vergald door spijt om het verlies van hem die nu niet meer is, herinner ik mij de bekoorlijke uren met hem gesleten en de gouden lessen uit zijnen mond opgevangen. Met aandoening herleef ik die innige en intieme gesprekken en uitboezemingen, die genotvolle keuvelarijen over kunst en letteren welke hij mij wel wilde ten beste geven, want, wars van alle praalzucht, tegenvoeter van allen hoogmoed en nederig en welwillend zoo als alle echt geleerde en verheven geesten, schonk hij zijn hart en zijne vriendschap zoo wel aan de kleinsten als aan de grootsten.
Mild bedeeld door de natuur had de dierbare overledene den besten aanleg voor het muziek, hij bezat de gaaf der talen en sprak en schreef er vloeiend 15,
| |
| |
hij stond vermaard als een onzer uitstekendste gewijde redenaars, en blonk uit als letterkundige.
Bij de groote plechtigheden van zijne orde bespeelde hij het orgel, en wist, in begeesterende tonen op dat speeltuig bij uitmuntendheid, zijnen kunstzin grootsch en wijd lucht te geven.
Hij was in gedurige betrekking met aantal geleerden zoo wel uit den vreemde als uit het land, en echte polyglotte, wisselde hij met allen drukke brieven altijd in hun onderscheiden eigen taal. Vader David was hem een boezemvriend, en tot kort voor zijn afsterven correspondeerde hij nog met den vermaarden Italiaanschen geschiedschrijver Marcellino da Civezza. Het Hebreeuwsch was hem geen doode letter, en dagelijks las hij in het oorspronkelijk de grieksche meesterstukken, ook was de lof niet onverdiend dien de Leuvensche hoogleeraar Mgr De Groutars, hem als hellenist toezwaaide, in de voorrede van een zijner werken.
Als gewijde spreker voerde hij het woord in menige heuglijke omstandigheden en altijd met bijval en onder grooten toeloop; heinde en ver werdt hij uitgenoodigd om zendingen te prediken of kerkelijke hooggetijden met zijne welsprekendheid op te luisteren. Laatst nog vroeg men hem het jubelfeest van den H. Alfonsus bij de E. Paters Redemptoristen te Antwerpen te komen verheerlijken, en twee dagen voór zijne dood werd hij ook nog aanzocht den predikstoel te beklimmen in de Sinte-Gudula kerk te Brussel.
Liefst en meest predikte hij in het Vlaamsch, doch bekwam geen minderen bijval noch min troostende uitwerksels op de gemoederen, als hij het woord Gods verkondigde voor Fransche auditoriums. Zijn leven lang, wanneer hij in het Fransch te spreken had, las en herlas hij de Maistre's Soirées de St.-Pétersbourg.
Wat de zakelijkheid en kunst van spreken betreft, de werken van den H. Johannes Chrysostomus waren zijne leermeesters geweest, en altijd bevool hij aan de jonge predikanten de studie aan van dien spreker met
| |
| |
den gouden mond. Zijne eerste sermoenen, nu ongelukkiglijk verloren, waren zelfs slechts de letterlijke vertaling geweest van dien welsprekenden kerkvader, en het is enkel later, dat hij op eigen wieken zwevend, onbereid of minstens zonder geschreven plan, voor de vuist zijne heerlijke preeken hield.
Meermalen trad hij op als voordrachtgever in vergaderingen van het Davidsfonds, en daar zoowel als op den stoel der waarheid, wist hij zijne aanhoorders te boeien door zijn keurig woord en zijne onderhoudende en leerrijke verhandelingen.
Voor ontzaglijke volksmenigten sprak hij ten jare 1850, in de kerk van Sint-Truiden, de lijkrede uit van hare Majesteit de koningin der Belgen, en in 1852, in de kerk van Aalst in Limburg, die van hoogleeraar Tits, waarin de faculteit van Godgeleerdheid der Alma Mater zulk onherstelbaar verlies onderging. Men roemt insgelijks als meesterlijk de doodrede welke hij voordroeg in de kerk van Tongeren bij het overlijden van den eerw. heer Reynaertz, pastoor-deken aldaar. De twee eerste lofredenen zijn uitgegeven, en de tweede is zelfs als model in dat slag van welsprekendheid, in eene bloemlezing te Leuven overgedrukt.
Doch zijn triomf van welsprekendheid en om de doorluchtigheid der aanhoorders en den medeslependen hartstocht die door zijne begeesterde rede tintelde, was ontegensprekelijk zijne Vlaamsche aanspraak op het Congres van Mechelen, in 1863. Zeggen wij terloops dat Pater Servatius in samenwerking met wijlen Barthelemy Dumortier een gewichtig deel genomen heeft aan de inrichting en totstandbrenging van die grootsche internationale landdagen, welke men de congressen van Mechelen heeft genoemd. Hij werkte en streefde voor die reusachtige onderneming, doch als het op den voorgrond te komen was, weigerde hij, met de zedigheid hem eigen, halsstarig de eer, en hield zich liever achter de schermen schuil onbekend en ongeprezen. Alleen gaf hij toe de voordracht in de metropolitane kerk te doen, en hield er in
| |
| |
tegenwoordigheid der bisschoppen en al wat de katholieke wereld roemvol telde, zijne boeiende Vlaamsche rede over de Eendracht tusschen de katholieken.
Het eerste letterveld waarop hij zijne jeudige pen beproefde was de Gazette van Thielt, en zijne bijdragen zijn het begin geweest van de voortreffelijkheid waarop dat uitmuntend blad thans nog mag roemen. In zijne verloren uren beoefende hij, zoo als alle beginnelingen, de edele kunst der Muzen, en menig gelegenheidstukje uit zijne eerste jaren getuigde van aanleg en bedrevenheid. Het volgend niet onverdienstelijk vers, op een doodsbeeldeken gevonden, dagteekent van 1846:
De Godheid gaf een wenk... straks daelde op vlugge wieken
Een Serafyn ten hemel af;
En waerde zorgvol om de sponde van den zieken,
Wiens zorg hem God in handen gaf.
Hij zag den lyder; hoe, met bleek verstorven lippen,
Hij plegtig 't overschot zyns levens Gode schonk;
Hij zag dien duren eed den veegen mond ontglippen,
Terwyl een zachte gloed op 't stervend wezen blonk.
‘Kom, sprak de Seraf, kom, verlaet deze ydele aerde,
Kom, lievling, treed bij ons in 't schittrend englenkoor;
Werp af dit nietig stof, dat zoo veel smart u baerde,
Kom, neem uw vlugt, en volg mijn spoor!’
Hij sprak. De ziel ontdaen van 't grof bedrog der zinnen
Verheft zich vry en vlug aen 's hemels gulden trans.
O zie, daer zweven zy, omhuld met hemelglans
Na zijne krachten getoetst te hebben met ongeteekende artikelen in de periodieke pers, besloot hij zich ongedekt voor het publiek te wagen met een eigenlijk boek. Hij gaf dus in 1852 zijnen eersteling uit, een boek getiteld: ‘Een boekje van de hoop, troost van lydenden en kleinmoedigen’ en waarvan de dichterlijke aanhef door al zijne medebroeders van buiten gekend is: ‘Vroolijk en onbezorgd daalde de jonge Milchas van Libanons woeste bergtoppen, om in Salems tempel den God zijner vaderen te gaan aanbidden’.
Vervolgens schreef hij: Lees en oefening van de
| |
| |
Godsvrucht tot het Goddelijk hart van Jesus, door zijne doorluchtige Hoogwaardigheid Dr Koenraad Martin, Bisschop van Paderborn, uit het Hoogduitsch vertaald, Les caciques de Tlascala suivi d'autres nouvelles, Voyage et Aventures du Frère Pierre Fardé, Récollet du couvent de Gand d'après ses lettres originales, De heilige Antonius van Padua en zijne tijdgenooten, Leven van den H. Trudo, Fleurs du Tiers-Ordre, Het jubelfeest van 1870, Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de l'Observance en Belgique et dans les Pays-Bas, Les voyageurs Belges et le Patria Belgica, Oud en nieuw op het gebied der schoone letteren.
Zijn leven van den patroon van Sint-Truiden werd tweemaal heruitgegeven; zijn historische roman Les caciques de Tlascala beleefde insgelijks menige uitgaven en M. Snieders leverde er eene Nederlandsche vertaling van in de Belgische Illustratie; de H. Antonius en zijne tijdgenooten, ook menigmaal herdrukt, vleiend beoordeeld in La Revue catholique van Leuven, jaargang 1852-53, en gunstig gecritisiseerd in Tael- en letterkundige aenmerkingen door J. David, genoot de eer vertaald te worden in het Duitsch, Italiaansch, Spaansch, Engelsch en Fransch. Het was de zeer eerw. heer Kanunnik Stillemans, superior van het klein Seminarie van Sint-Niklaas, die de Fransche overzetting bezorgde. Oud en nieuw eerst in Het Belfort verschenen, is genoegzaam aan onze lezers bekend opdat het noodig zij er verder over uitteweiden. Les Voyageurs Belges, eerst in Le magasin littéraire et scientifique gedrukt, is eene flinke en gewaardeerde wederlegging van de drogredenen door M. Goblet d'Alviella over de Franciskaansche reizigers uitgekraamd. Zijne Histoire bibliographique is een werk van groote opzoeking waarin de schrijver, om zijne bibliographische en historische kennissen, in een nieuw daglicht gesteld werd; dit gewrocht, dat misschien vollediger kon zijn, is toch door de pers en de bevoegde personen met de meeste hoogschatting besproken geworden.
| |
| |
Hij vergenoegde zich niet met op tijd en stond boeken te schrijven: in weerwil van zijne lastige bezigheden en zijne talrijke sermoenen, werkte hij mede in aantal tijdschriften, die altijd zijne pennevruchten met erkentelijkheid en geluk, als geestesvoedsel van de eerste hoedanigheid, aan hunne lezers opdischten.
Lang schreef hij om zoo te zeggen alleen Le Messager de St-François d'Assise en zijn Vlaamschen makker De bode van den H. Franciscus van Assisië, en de ascetische, geschiedkundige en letterkundige studiën die er in voorkomen, onder andere zijne merkwaardige ‘Brieven over de Derde orde aan eenen jongeling in de wereld’, dragen den stempel van zijn rijp en groot talent. In Het Taelverbond, onder bestuur van P. Génard en J. Heremans, jaargang 1853, vind ik een gedicht van hem ‘Kaïn's droom’; in La Belgique, revue des revues, uitgegeven door Kanunnik de Haerne en A. Gravez, jaar 1856, eene bijdrage ‘La Mission du littérateur’; in De School- en Letterbode een puik stuk verzen ‘Columbus’ en berijmde vertalingen van psalmen, en in La Revue du monde catholique, boekdeelen XIII en XV, twee artikelen: ‘La Théurgie moderne et ses adversaires en Maeurs et pratiques des démons et des esprits visiteurs’.
Hij schreef ook in De Middelaer, Le Magasin littéraire et scientifique en meer andere uitgaven, doch hij werkte met eene bijzondere voorliefde aan Het Belfort. Hij bereidde zich, als de dood hem overvallen heeft, zich geheel en gansch ten pande te stellen voor dat maandschrift, dat hem zoo dierbaar was, en het uitsluitelijk zijn nieuwen vrijen tijd en zijne beste krachten te wijden. Innerlijk had hij het lief; laatst nog wees hij voorstellen af tot medewerking aan andere periodieken, en gedurende zijne ziekte, dan als hij zelf de pen niet meer houden kon, dicteerde hij het brieven vol belangstelling en vol plannen voor zijne toekomst. Helaas! zijne onderteekening met bevende vingeren geschreven, was de laatste inzending van zijne hand mij voor zijn geliefkoosd tijdschrift toegekomen!
| |
| |
Hij beraamde artikelen over Shakespeare, Ossian, studiën over de prinsen der letterkunde in onderscheiden landen, Homeros, Virgilius, Dante, Camoëns, Klopstock, Racine, Vondel, enz. in betrek met de beschaving. Wellicht vinden wij in zijne nagelaten papieren eenige brokstukken die, als een testament, een laatste aandenken, ongetwijfeld door onze lezers met gretigheid zullen onthaald worden.
Onmogelijk hier al zijne letterschatten in hel bijzonder in oogenschouw te nemen, kortheidshalve, en in afwachting dat eene meer bevoegde pen de taak op zich neme, moeten wij ons bepalen tot eenige wijde beschouwingen, waardoor wij de verdiensten van den man trachten te schetsen in een paar breede en algemeene trekken.
Hij was een helder hoofd, hij voerde eene wel besneden pen en sprak een woord dat boeide en overtuiging medebracht. Ingeboren smaak en kunstzin nog ontwikkeld door aanhoudende studie en gedurig verkeer met de meesterwerken van alle volkeren; een taai en machtig geheugen, waarin alles wat hij zag, hoorde of las zich methodisch kwam rangschikken; vlugheid en gevatheid van verstand bijgestaan door opmerkzaamheid die hem deed zien wat anderen zelfs niet bemerkten noch vermoedden, dat alles steunde hem en maakte hem bekwaam en berechtigd onder de vruchtbaarste letterkundigen en de beste geesten rang en plaats te nemen.
De letterkunde was de drift van zijn leven, het was zijne roepsbestemming, doch drukke ambtsbezigheden hebben hem belet tot de hoogere hoogte van beroemdheid te klimmen, waarop hij, uitgerust met de begaafdheid en het vernuft hem eigen, kon geklommen zijn.
Zijn geschreven en gesproken woord was sierlijk en gekuischt, hij kende de taal en wist haar in duidelijke en schilderachtige uitdrukkingen, en geplooid in zwierigen vorm, gansch gedwee ten dienste te doen staan aan den machtigen stroom zijner gedachten.
Dat zijne taal de puriteinsche zuiverheid voor aandeel had bewijst genoeg het feit, dat, hij alleen om
| |
| |
zoo te zeggen, genade gevonden heeft bij hoogleeraar David, en dat, in de lange martelaarslijst van de Aenmerkingen, zijn schrijven bijna het eenigste was dat ongedeerd mocht komen uit dien vuurdoop der critiek.
Was hij rijk in woorden en uitdrukkingen, hij was het niet min in gedachten, zij borrelden bij hem met den overvloed en de helderheid van bronwater uit de verhevenste bergtoppen herkomstig. Misschien zelfs was die hoedanigheid zijn gebrek, zijn rijkdom in denkbeelden en de menigvuldigheid zijner kennissen waren hem misschien soms eene klip, want met gedachten op gedachten te enten, beschouwingen uit beschouwingen te trekken, valt men wellicht in uitweidingen die voor den gewonen lezer of toehoorder den schijn aannemen van oppervlakkig en minder samenhangend te zijn.
Hij was oorspronkelijk, snedig en treffend waar het paste, en gebeurde het bij uitzondering, dat hij, zooals meer onzer Noorderbroeders, in zekere gerektheid verviel, die in gegeven omstandigheden, door haar spinnen de mannelijke gespierdheid, dit ideale desideratum van den stilist, zou kunnen ontzenuwen, in den regel had hij niets van die verwaterde en lamme langdradigheid, en mocht hij klaar, kernig en bondig genoemd worden. Hij was krachtig, eenvoudig, dichterlijk, statig, en alles naarmate het behandelde onderwerp, doorliep hij de gansche toonladder, nu zacht en zoetvloeiend als een kabbelend beekje, dan onstuimig en bruisschend als een vloed die zijne dijken verbreekt, verder bliksemend en donderend, om ten laatste dan weer in zijn gewoon gemoedelijk, gemeenzaam en beeldrijk gekeuvel, ons vaderlijk, als bij de hand, langs de wegen te leiden van het schoone en van het ware.
Hij was te huis in de oude en nieuwe talen en had de gewrochten van hunne meesters gepeild en doorgrond; met kennis van zaken heeft hij de geschiedenis, de zedeleer en de critiek beoefend, en geen vak der letterkunde is hem vreemd gebleven. Hij heeft bij zijne leerlingen, bij zijne aanhoorders en zijne lezers de
| |
| |
zucht tot het schoone ingeprent, en bij velen de heilige liefde tot onze moedertaal in het hart ontstoken. Voor zooveel het kleed dat hij droeg het hem toeliet, ijverde hij bescheiden, doch krachtdadig mede, in den strijd voor de Vlaamsche rechten en de ontvoogding van ons Vlaamsche Polen. Als priester richtte hij zich inzonderheid tot de priesters, en smeekte de onverschilligen toch vlaamschgezind te zijn, eerst om de zake in haar eigen, uit vaderlandsliefde en volkswaardigheid, en tevens om hunne heilige ambtsbetrachting zelve, en zoó ons volk tegen den verpestenden wind van zedeloosheid en ongeloof die ons bijzonder uit het zuiden overwaait, in de maat der mogelijkheid, te beschutten.
Hij wedijverde steeds om de aesthetische gevoelens bij iedereen te doen ontwikkelen, en lang vóór het verschijnen der pauselijke breve Plane quidem van 20 Mei 1885, waardoor Leo XIII, die zelf met roem het voorbeeld geeft, de geestelijkheid aanwakkert tot het beoefenen van kunst en letteren, predikte hij overal en in alle omstandigheden, als een hoofdzakelijk grondbeginsel, bij leeken en inzonderheid bij priesters, het nut en den beschavenden en veredelenden invloed van die verhevene geestescultuur. Zoo nauw lag die propaganda voor verheffing van geest en ziel hem ter harte, dat ik, vreesde ik niet tot platheid over te slaan, bijna zou zeggen, dat dit ijveren voor verfijning en veredeling door kunstliefde en kunstbeoefening, die bezorgdheid die hem een eeretitel is, bij hem bijna ontaard en vergroeid was tot een stokpeerdje.
Voor vele jonge schrijvers was hij een Mentor, en zelfs kwamen ouderen van jaren zijn schrander en bevoegd oordeel over hunne gewrochten inwinnen. Geen als hij verstond de kunst de jonkheid aan te moedigen, en met de hartelijkste en bemoedigendste welwillendheid hunne eerste stappen op het letterveld te geleiden. Tienmaal, twintigmaal daags, tot misbruikens toe misschien, kwamen de jonge fraters van zijne orde aan zijne cel of aan de bibliotheek aankloppen, en wat hij ook haastig
| |
| |
aftewerken had, seffens lag zijne pen neder, en met geluk was hij ter hunner beschikking, hetzij om hun raadgevingen en wenken te geven, hetzij om hun boeken uit te kiezen naar gelang hunner lievelingstudie of den min of meer gevorderden graad van hunnen vooruitgang. Op zijn sterfbed nog kwam een jonge pater dien hij aangezet had een werk te schrijven, hem vaarwel zeggen en zijn aanstaande vertrek naar China aanmelden, en alhoewel reeds met de dood op de lippen, bekommerde de brave Servaas zich nog om de onderbleven uitgave, en raadde den schrijver aan ze ginder te laten verschijnen. Hij gaf hem alle inlichtingen, en niet alleen alle boeken en alle werken kennende, maar ook alle drukkers en alle uitgevers, wees hij hem aldaar tot voorbeeld, in het verre Oosten, menige firmas aan van Engelsche drukkerijen.
Voorwaar, zijn doodsbeeldeken slaat den spijker op het hoofd, als het zegt met den gewijden tekst, dat hij een brandende en lichtende fakkel was.
Pater Servatius was lid der Koninklijke Academie van Spanje, en eerlang wellicht zou er hem hier een zetel ingeruimd geworden zijn in de Koninklijke Vlaamsche Academie van België.
Het zal de eer van Het Belfort blijven dat het den begaafden man meer veropenbaard heeft, en zoo zijn prachtig en machtig talent in staat gesteld velen te leeren en te onderrichten: mortuus adhuc loquitur.
Lezers van Het Belfort, hij heeft U hartelijk bemind, beloont zijne liefde met wederliefde en bidt voor hem.
Gent.
A. Siffer.
|
|