| |
| |
| |
| |
Onze leestafel.
I.
PRUDENS VAN DUYSE. - Ik lees altijd geern eene oordeelkundige bijdrage van Max Rooses, als de fijne kenner in keurige tale zijne kundige waarnemingen en zijn goeden smaak openbaart en als de vrijmetselaar aan geene verdrietige liberale kous en breit. In 4e aflevering van 't Ned. Museum (1887), schetste en waardeerde hij Prudens Van Duyse als dichter op eene voortreffelijke wijze. Ik vernam dat men te Gent over zijn schrijven misnoegd was: 'k en weet niet waarom: hij staafde toch zijn oordeel met gegronde redens en treffende voorbeelden. Eerst deed hij de verdiensten en de begaafdheden van den dichter uitkomen. ‘Voor Van Duyse lag er in alles, ook in het meest gewone, bezielende kracht.... Wanneer hij de sluizen zijner verbeelding heeft opengezet, springen de beelden en gedachten in onstuimig gedwarrel te voorschijn... Zijne vruchtbaarheid in het scheppen is onuitputtelijk... Hij kent zijne taal en hare hulpmiddelen; hij heeft zich geoefend en oefent zich zonder ophouden in haar gebruik... Niet minder bedreven is hij in verzenleer en verzenbouw.’ Hoe komt het dat Van Duyse met al die begaafdheden geen groote dichter geworden is? Max Rooses maakt ons de oorzaak bekend in het tweede deel zijner studie: ‘De verbeelding heerscht bij hem oppermachtig... Zijn gave van improvisator schaadt hem meer dan zij hem baat: hij wil of kan zich niet bedwingen en dicht maar immer voort of de stof al of niet bezingenswaard, de aandrang sterk of zwak is, de ingeving voortduurt of ophoudt.... De waarlijk treffend gebruikte of juist gekleurde woorden, de uitdrukkingen waarbij men stil blijft staan wanneer men ze voor de eerste maal ontmoet en die men later niet meer vergeet, zijn verbazend dun gezaaid in zijne talrijke bundels.... Van Duyse had werkelijk een ongemeen gemak om verzen te schrijven en rijmen te vinden. In plaats van die gave te benuttigen om alleen het keurigste te kiezen, scheen al te dikwijls
het eerste het beste of het slechste hem goed genoeg.’ In het derde dee leeren wij Van Duyse als puntdichter kennen. Schrijver wensch
| |
| |
onze Letteren geluk met de aanwinst der Rijminvallen en deelt met den noodigen uitleg eenige dier prikkelende spellepunten en luimige zetten mede.
Lyof Tolstoï. - 't Laatste werk van Tolstoï, dat bij middel eener fransche vertalinge aan de letterkundige wereld wierd bekend gemaakt, is een tooneelstuk in vijf bedrijven: De kracht der Duisternissen.
't Schetst de zeden der Russensche boeren in hunne eigene, schilderachtige tale: de schoonheid der oorspronkelijke volkssprake en schaft ons geen genot; hare geur verzwakt in de vertaling; de bloei valt af; de kleuren verbleeken.
De vertaling bederft min de ontwikkeling van het spel en den voortgang der handeling: in het leven ademen en bewegen, spreken en streven de mannen en vrouwen lijk in de tooneelen van dit drama: ze zijn onveranderd, uit hunne isba's op de planken van den schouwburg gekomen.
Het akelig drama heeft aleventwel eenen verhevenen uitval: 't zijn Tolstoï's zedekundige begrippen die in de laatste tafereelen de plaats der spelers innemen.
Deze schepping moet ik afkeuren: de Russensche tuchtdienst heeft er verbod op geleid en eene goede les gegeven aan al de schabeletters van Europa: het stuk en mag noch verkocht noch gespeeld worden.
't Letterkundig vermeugen van Tolstoï wentelt hier in de modder.
Een jonge boer, opgewekt door zijne moeder, eene ware heks die altijd koelbloedig en vrogezind kwaad stookt, bedrijft de grootste scheimstukken: 't wordt een ontuchtige moordenaar. In 't laatste tafereel, in stede van zijn leven te verkorten komt hij op eene huwelijksfeeste in zijn huis, zijne misdaden belijden en in Christus naam vergiffenis smeeken.
Ik geloof dat deze schepping van Tolstoï uiterst gelijkend is: maar waarom enkel het aanzijn geschonken aan walgelijke tooneelen? Waarom het bonte leven niet beschouwd en afgespiegeld lijk het gaat en staat? 't En zijn niet al duisternissen. 't En is niet al ongebondentheid. Zijn er vlekken en zwakheden te penceelen, 't zijn ook troostende indrukken te belichamen, vrome tafereelen ga te slaan en te ontleden.
Allerhande Maren. - In de aflevering van Juni van den Polybiblion heet de geleerde geschiedschrijver eerw. heer Ernest Allain, het werk van Darras, dat hier in Vlaanderen nog al gebezigd en geraadpleegd wordt, de ellendige Geschiedenis van Darras.
- 't Handelsblad schreef den 16 Juni van den Wet. Ned. ‘De Vlaming die met de hedendaagsche letteren wil bekend blijven, moet zich dit tijdschrift aanschaffen.’ Eer wij de aan- | |
| |
beveling aanveerden zullen wij aan J.W. Brouwers vragen, waarom hij de zeer geleerde bijdrage van den eerw. Pater van den Gheyn over de geschiedenis der godsdiensten van Tiele in onleesbaar Dietsch heeft meegedeeld. Eerw. Pater van den Gheyn was onbekwaam om zulke onhebbelijke en verbasterde tale te schrijven.... of is het misschien noodig dat eene bijdrage die voor Noord-Nederland bestemd is, eerst verdrietig moet worden?
- A. Gittée beveelt in 't Ned. Museum (5e afl.) het werk van Goblet d'Alviella: Introduction à l'Histoire Générale des Religions. 't En geldt zelfs bij de Rationalisten niet. De Vlaamsche voortverkooper dier onvlaamsche ware beweert dat de tegenstrevers schreeuwden omdat Goblet het bovennatuurlijke loochent. Zij weerleggen hem gemakkelijk - en wat weegt hij bij mannen lijk onze de Harlez? - 1o omdat hij het bovennatuurlijke loochent 2o omdat hij de geschiedenis vervalscht.
- Sommige katholieke geleerden twisten nog altijd onder malkander om te weten of de zonvloed van Noë geheel de wereld overstroomde of niet. E.H. Robert van Rennes, sluit in dezer voegen eene zeer lange bijdrage in de R. des Q. Scientif: ‘Indien de natuurlijkste zin van het H. Schrift gelegenheid geeft om de niet-algemeenheid van den zonvloed te aanveerden, en door die veronderstelling de opwerpingen der geleerden in den bodem te slaan, waarom ze niet aangenomen en daarmee de Rationalisten den mond gestopt?’ De hoofden der Rationalisten beweren immers overal waarnemingen te doen, die bewijzen dat de zondvloed een sage, een verzinsel is. (Loopende jaarg. bl. 468.)
- De landdag der geschied- en oudheidskundige bonden van Belgenland komt te Brugge bijeen 22, 23 en 24 dezer maand. De maatschappijen van het Vlaamsche land zijn bijna al van den Franschen kanker aangedaan en om zeggens verteerd. 't Ware te wenschen dat de gilden van het Vlaamsche land de Walen lieten steken om eenen Dietschen Bond te stichten. Wij en zijn daar nog niet: maar wij zullen werken met handen en tanden, opdat de franschdolheid - ook op het gebied der geleerdheid - uitsterve.
- De wederlandsche landdag der katholieke geleerden moest dit jaar te Parijs vergaderen: hij is verzet tot het toekomend jaar... 't Zou wel kunnen een groot Fransch gedacht zijn dat op niets uit en komt.
- De schoonste studie over folk-lore las ik 't Daghet in den Oosten, II, 2, 3: 'k ontwaarde er den levenden geest van de tale, spelende met de klanken der Limburgsche dichtveerdigheid, en 'k ontdekte er eene bedrevene hand, die met de sleuters van Loquela, de geheimen dier klanken en bediedenissen ontsloot.
- Te Roeselare bij J. De Meester verscheen: Etymologie des Mots français. Manuel élémentaire, à l'usage des cours d'humanités, par L. Lootens, prof. au Petit Séminaire de Roulers.
| |
| |
(56 bl. Prijs...?). In dit oorbaar boeksken worden de uitkomsten der fransche geleerdheid, eenigzins door Guido Gezelle verbeterd, ten dienste van het onderwijs heel kundig gekneed en verwrocht. 't En zal nochtans haast niemand voldoen. Die de zake der taalgeleerdheid in het onderwijs genegen zijn, zullen zeggen: weerom een Fransch werk, ten voordeele van het verfranschend onderwijs! Die anders spreken zijn ofwel onverschillig of wel 't benuttigen der spraakwetenschap in 't onderwijs vijandig.
- ‘De politiek slorpt in ons land al de krachten op der leidende partijen; deze hebben slechts oog en hart voor de politiek; voor kunsten, letteren, wetenschappen: een genadeblik, nu en dan eene aalmoes.... Het overgroot getal onzer politiekers kent onze geleerden niet eens bij name, maar zij kennen den naam van het onbeduidenste advokaatje dat in de eene of andere kiesvergadering tien woorden heeft uitgekraamd.’ (Flandria 10 Juli).
- Buls en de Schepenraad te Brussel bevelen dat alle opschriften en alle stukken voor het volk bestemd in de twee talen moeten opgesteld worden. Hunne bureelbeambten zijn niet meer verlegen met dat bevel als met eene doode musch. Alles verschijnt in 't Fransch alleen. De reden is ten anderen gemakkelijk om verstaan: de Vlamingen hebben verstand genoeg om alles te vatten en te kennen... Omdat de Walen zoo dom zijn moet alles in hunne taal bekend gemaakt worden.
- M.G. Kurth heeft volgens zijne eigene leering eenen woordenboek der plaatsnamen zijner gemeente opgesteld: Glossaire toponymique de la commune de St Léger. (In 't verslag van den Landdag van Namen.) In den zelfden zin wrocht M. Harou voor de omstreken van Antwerpen. (Ann. de l'Acad. d'Arch. de Belg. 3e série T.X.) 't Ware goed in Vlaanderen met dezelfde strengheid, met dezelfde keurigheid, niet op eene geheele gau, maar op een enkel dorp, op eene kleine beperkte streek te werken.
- Te Amsterdam, met de vergadering van het Taal- en Letterkundig Congres, zal er - ter vereering van Vondel? - een tooneelstuk van Shakspere opgevoerd worden.
J. Claerhout.
| |
II.
Davidsfonds. - De muziekcommissie is aan het werk om de afdeelingen in het algemeen en de zangliefhebbers in het bijzonder, te gerieven. Een zangstuk op woorden van Hilda Ram zal nog vóor October in 't licht komen, en de liederen van Tinel verschijnen eerstdaags.
Fata Morgana, een roman door A. Snieders, ligt gereed om uitgedeeld te worden.
Vlaamsche Academie. - In hare laatste zitting heeft zij mededeelingen gehoord over den geslachtsboom van Vondel, door
| |
| |
M. Genard, en voorlezingen door de heeren Claeys en Mathot over Vondel en Pauwels, eenen Antwerpschen dichter der 18de eeuw.
Zij heeft aan den Minister van ons Postwezen gevraagd het mogelijke te doen om tusschen Noord- en Zuid-Nederland vermindering van postrechten te bekomen ten einde de letterkundige betrekkingen tusschen de twee landen te vergemakkelijken.
Om de letterkundige betrekkingen in het binnenland ook te bevoordeeligen mocht er ook wel aan den Minister gevraagd worden zijne postbedienden opteleggen min streng en willekeurig te zijn, want sedert eenigen tijd is het verzenden van drukproeven, inschrijvingsbulletijns enz., door vele kleingeestige postreglementen uit het arsenaal der verouderde verordeningen opgevischt, belachelijk belemmerd.
De Academie heeft ook een verzoekschrift gezonden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en van Onderwijs, aandringende om het wetsontwerp op het hooger onderwijs, dat eerlang in de Kamer ter bespreking zal komen, in dezen zin te wijzigen, dat de studenten in de kandidatuur van wijsbegeerte en letteren de keus behouden tusschen de geschiedenis der Vlaamsche en der Fransche letterkunde;
dat er de graad worde ingevoerd van doctor in wijsbegeerte en Germaansche talen;
dat het artikel over het certificaat der middelbare studiën volledig gemaakt worde in dezen zin, dat de certificaten, afgeleverd door de gestichten der Vlaamsche gewesten, vaststellen dat ten minste twee vakken in de Vlaamsche taal zijn onderwezen geworden, overeenkomstig art. 2 en 3 der wet van 15 Juni 1883.
Beeldende kunsten. - De portretten der vier Voorzitters welke de Provinciale Raad van Oost-Vlaanderen aan zijn hoofd gehad heeft sedert 1830, versieren reeds de vergaderzaal. Het zijn die der heeren Rooman, Groverman, della Faille en Libbrecht, respectievelijk uitgevoerd door de kunstschilders Lybaert, Juliaan De Vriendt, Le Brun en Albrecht De Vriendt. Dat van den heer della Faille was eerst opgedragen aan Jozef Janssens, doch, om overlast had hij er om bedankt. Het portret van den heer Greffier de Grave hem door de leden van den Raad aangeboden ter gelegenheid van zijn jubelfeest van 25 jaren dienst, is insgelijks afgewerkt, het doet eere aan schilder Tydgadt.
Het portret van M. Rooman bevalt ons bijzonder, de kunstenaar heeft het met brio uitgevoerd in losse en breede borsteling.
Hij toont dat hij speelt met zijn penseel, want verleden jaar toonde hij ons in den Casino eene O.-L.-Vrouw zoo netjes en zoo haarfijn afgewerkt, dat men zou gemeend hebben voor eenen Memling te staan.
Sprekende van den Vlaamschen en Vlaamschgezinden kunstschilder Lybaert, melden wij nog dat hij laatst in huwelijk getreden is met de schoonzuster van het Academielid M. Obrie- | |
| |
Temmerman, en juist op den dag der plechtigheid kwam het goede nieuws dat zijn ‘Voorhof van het Alhambra na de slachting der Abencerage's’ met goud bekroond was te Montpellier en er tevens aangekocht door een stedelijk museum. Voorwaar, edel bruiloftgeschenk.... De Vlaamsche meester houdt rijkelijk zijne beloften van den tijd dat hij zich, eenige jaren geleden in de driejaarlijksche tentoonstelling, veropenbaarde met zijn doek eenen monik voorstellende aan een doodshoofd vragende: ‘Wat waart gij, koning of bedelaar?’
- Het standbeeld van Paus Urbanus II is dezer dagen te Chatillon-sur-Marne, zijne geboorteplaats, ingehuldigd, onder eenen toeloop van minstens 20000 personen, waaronder 30 Bisschoppen. Het draagt voor opschrift: Aan den gelukzaligen Urbanus II, 1042-1099, en heeft eene hoogte van 23 meters. Legoff in de kunstwereld bekend om zijne werken aan het Parijzisch stadhuis en zijn beeld van Sinte Anna van Auray, heeft er een indrukwekkend meesterwerk van gemaakt. Slechts vier standbeelden overtreffen dit in omvang: De vrijheid, te New-York, de H. Carolus Boromeus, te Arena, O.-L.-Vrouw, te Puy en De Batavier, te Munchen.
- Gent heeft den 10 Juli aan zijnen genialen krankzinnigheidsdocter, Jozef Guislain, zijn standbeeld opgericht, Hambresin heeft het een statig en grootsch voorkomen gegeven, misschien ietwat te zwaar. Brugge heeft zijnen Breidel en zijnen De Coninck in het brons gegoten; Engeland richt op het kerkhof van Evere een gedenkteeken op aan zijne gesneuvelden van Waterloo; Dillens legt de laatste hand aan zijne spaansche figuren die op het Brusselsch broodhuis moeten prijken; de Vaticaansche bibliotheek heeft voor hare galerij een beeld besteld van den H. Thomas van Aquinen; onze wetgevende Kamers gaan versierd worden met de borstbeelden van al de kabinetsoversten sedert 1830 en Fraikin heeft aanvang genomen met dat van P. De Decker; Brussel gaat recht laten wedervaren aan Anneessens, zijnen burgerheld van het einde der 18de eeuw, en hem eene zuil toewijden op eene zijner markten; te Antwerpen spreekt men van een standbeeld aan Victor Driessens, den overleden tooneelist en tooneelbestuurder; Kortrijk op zijne beurt bereidt insgelijks het zijne aan den uitvinder van het verlossingijzer, zijnen inboorling Palfijn, te Gent begraven, waar hij in de St. Jacobskerk een marmeren praalgraf heeft.
Breidel en de Coninck. - Op den 11 Juli, 585en verjaardag van den Slag der Gulden Sporen, zijn de feesten begonnen ter verheerlijking van die twee helden, den maceclier Breidel en den wever De Coninck, die door hunnen moed en hun beleid Vlaanderen gered hebben van het vreemde juk. Conscience's Leeuw van Vlaanderen was het eerste gedenkteeken aan die dapperen,
| |
| |
hun brons vervaardigd door De Vigne en De la Censerie is er de heerlijke bekroning van. De groep is prachtig en indrukwekkend, eene banier steekt boven uit, Breidel hanteert het wapen, De Coninck beraamt het plan, en gebroken boeien liggen aan hunne voeten. De figuren zijn forsch en karaktervol, in een woord de beelden leven en het geheele is harmonievol, statig en grootsch.
In tegenwoordigheid van de Burgerlijke en militaire Overheid neemt M. Coppieters 't Wallant, Voorzitter van de Breidel-commissie het woord, en herdenkt in breede trekken den reuzenstrijd van 1302. De standbeelden worden ontbloot en oogenblikkelijk begroet door het lied ‘Vlaanderen’, dat fanfaren van op den Halletoren aanheffen, en door twaalf muzieken en duizenden stemmen die onder het bestuur van Meester Benoit, den zang doen hooren Lied der Vlamingen.
Wat den stoet aangaat, het Willemsfonds dat al zijne afdeelingen opgetrommeld had om er een liberaal karakter te kunnen aan geven, hij was ver van blauw van kleur te zijn. Meest al de afdeelingen van dit fonds waren wel is waar vertegenwoordigd maar meestal alleen door hunnen..... cartel ter plaatse zelve en voor de omstandigheid gemaakt.
De eigentlijke plechtige feesten hebben eerst in Augustus plaats en wel inzonderheid den 14 en 15. (Zie programma vroeger gegeven, aflevering Mei).
Prijs van Rome. - Ziehier de lijst der kantaten, die bij het Gouvernement zijn ingekomen voor den Prijskamp van dit jaar:
1. De Aardbeving te Niza; 2. De Zang der Belgen; 3. Het Nieuw vaderlandsche lied der Belgen en Nederlanders; 4 Halewijn; 5. De Winter; 6. Savitri; 7. Judith; 8. Stemmen uit het Zuiden; 9. Groeningen; 10. Het koren; 11. Brugge's Hallentoren; 12. Storm op Zee; 13. Bertina in het Woud; 14. Galewintha; 15. Een Droom; 16. Vaderland; 17. Breidel en de Coninc; 18. De Morgen; 19. Liefdelicht; 20. De Veldelging van Pompëi.
In de voorloopige proeve van den muziekprijskamp zijn de volgende kandidaten in deze volgorde uitgekomen: Lebrun, Heckers, Rinskopfh, Moeremans en Lapon. De vier eerste behooren tot het conservatorium van Gent, de vijfde is Oostendenaar.
In de bouwkunde heeft K. De Wulf uit Brugge den prijs weggedragen. Het onderwerp was een ambassadepaleis.
Kunst. - Camille Lemonnier, naturalistische romanschrijver en auteur van ‘Le Mâle’ is door het Gouvernement belast in Duitschland, Zweden en Noorwegen de nijverheidskunstscholen te gaan studeeren, en verslag te doen over de Vlaamsche beeldhouwkunst der 16 en 17de eeuw, waarvan aldaar rijke specimens aangetroffen worden. Men had een echt Vlaamschen kunstenaar noodig, en men noemt een Waalschen pornograaf. Waarom geenen dansmeester gezonden?
| |
| |
- De Gentsche kunstschilder Bressers-Blanchard heeft in den Katholieken Kring alhier, decoratieve schilderingen op reps tentoongesteld. De doeken zijn voor een kasteel bestemd en men zou ze voor ware Gobelijnen nemen.
- Schilder Bosboom, echtgenoot van de overledene talentvolle romanschrijfster Mevr. Bosboom-Toussaint heeft laatst zijn 70ste verjaringsfeest gevierd. Vele schilders van naam zijn hulde aan hunnen begaafden medebroeder komen brengen.
- Een Rubens zou gevonden zijn in het bekende wassenbeeldenkabinet van Mad. Tussaud in Londen. Men spreekt insgelijks van de vondst van eene andere schilderij van den meester, in een vergeten kerkje van Frankrijk. In de kerk van Deurne zou ook een doek van Van Diepenbeek ontdekt zijn.
- Samuël, bestuurder van het Gentsch Conservatorium bereidt een opera, Rieul et Edwige, op een libretto van zijnen zoon. Het zal op zijn Wagners zijn, in den geest, zegt men, van De Walkuren.
Congres. - Het XXe Ned. Taal- en Letterkundig Congres zal te Amsterdam plaats vinden, in plaats van op 27, 28 en 29 September, op 15, 16 en 17 derzelfde maand. Het permanent bestuur is er vertegenwoordigd door Prof. J.A. Alberdingk en H. De Veer. Het lidmaatschap is gesteld op fr. 5,00.
Volgens schikking te Brugge moest dit congres verleden jaar te Leiden plaats hebben, en het publiek is niet weinig verergerd over de groote vrijheid der regelingscommissie, die zoo maar op eigen hand en volgens eigen lust jaar en plaats durft wijzigen. Er zijn slechts verzachtende omstandigheden te zoeken in het feit dat dit jaar invalt met de Vondelfeesten.
Wij zijn reeds voorbij midden 1887 en De Handelingen van het Congres in 1884 te Brugge gehouden zijn nog niet verschenen. Men weet dat daar in zake-Mervillie zekere vergrippen tegen beleefdheid en opvoeding zijn gebeurd, en dat zekere liberale bazen, (ik schreef bijna blazen, want wind hebben zij) daar, openbaar, en tot hunne eeuwige schande, door eenen commissaris van het feest moeten betuchtigd zijn geworden met de apostrophe, waarop zij niets wisten te zeggen dan deerlijk te blozen: hetgeen gij daar doet is niet eerlijk. Is het vertoef misschien te wijten aan het feit dat er goesting zou bestaan die grofheden te doen vergeten onder de ophooping der jaren en zoo de wegmoffeling van het gebeurde mogelijk te maken -? Hooggeleerde, zeer geleerde en weledele gestrenge heeren, uw straatjongensgedrag van dien tijd staat geprent, en komt wellicht eens te berde, want uwe guiterijen en uwe charlatanisme beginnen over te maat te gaan.
Sterfgevallen. - De kunsten ondergaan een zwaar verlies door het afsterven van Nicaise De Keyser, den vermaarden schilder
| |
| |
die met Wappers en Leys het meest heeft bijgedragen tot den roem der Antwerpsche schilderschool.
Te Santvliet geboren in 1813 kwam hij al vroeg naar de Scheldestad om onder de leiding van Van Brée de lessen der Academie te volgen, en op 23jarigen leeftijd stichtte hij reeds zelf een eigen atelier waaruit mannen gekomen zijn zooals Lies, Verlat, Hamman, Guffens en Swerts. Een vierde van eene eeuw was hij bestuurder der Koninklijke Academie van Antwerpen, hij was lid van alle kunstinstellingen zoowel in den vreemde als ten lande en vereerd met uitheemsche en binnenlandsche ridderorders.
Zijne bijzonderste schilderijen zijn: De slag der Gulden sporen, die van Woeringen, Seneffe en Nieuwpoort, verder Laurens van Medicis en zijn hof, De School van Rafaël, van Dyck vaarwel zeggende aan Rubens, Rubens den strooien hoed schilderende en de muurschilderingen in de voorzaal van het Antwerpsch Museum. In het schilderen van portretten, vooral vrouwenportretten, muntte hij inzonderheid uit.
Gansch Antwerpen en de Belgische kunstwereld vergezelden zijn lijk, de ruime kerk was proppensvol en nog moesten de twee derden der bijwoners, bij gebrek aan plaats, buiten, het einde van den dienst afwachten.
† - A. Colas, kunstschilder en bestuurder der schilderschool van Rijssel. Zijne beste werken zijn: De oprechting van het Kruis, De H. Gregorius-de-Groote, Dood en overbrenging der reliquiën van St. Folquin, Geboorte van den Heiland, de Verrijssenis, De Hemelvaart van O.H. en de muurschildering van de koepel in de O.-L.-Vr. kerk van Robaais.
† - Frederik-August Popp, de Nestor der taalkundigen en een der stichters der vergeleken taalstudie. Hem niet te verwarren met den taalkundige Bopp; hij was geboren in 1802 te Nethelrede en is hoogleeraar gestorven te Halle. Met een boek over de Tsiganen won hij den Volney-prijs in Frankrijk, en maakte zich beroemd, door werken over de familienamen.
† - Te Sèvres, Jufvrouw Theresia-Alphonsa Karr, dochter van den schrijver van ‘Les Guêpes’. Zelve was zij eene begaafde schrijfster en liet veel van hare geestesvoortbrengselen verschijnen in katholieke gazetten en tijdschriften.
† - Caro, een der knapste mannen der Fransche Academie. Hij werd in 1826 te Poitiers geboren en bekleedde in 1874 den zetel van Vitet in het areopaag der Fransche onsterfelijken. Hij schreef veel in den zin der spiritualistische wijsbegeerte.
|
|