Het Belfort. Jaargang 1
(1886)– [tijdschrift] Belfort, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 631]
| |
Gewestspraak en algemeene taal.VELE wordt er gezeid en ook al somtijds geschreven tegen de Westvlaamsche schrijvers onzer dagen. Zij schrijven patois, stratevaagsel, stratetale, provincialisme; 't zijn particularisten, excentriken, scheurmakers, enz.. enz., in een woord, zij schrijven dialect, dat is tongval, gewesttaal, kantsprake en verwerpen de algemeene Nederlandsche tale, - zegt men. Laat ons onderzoeken wat er daarvan waar is. | |
I. Wat is Dialect of tongval?Op het XIVe Taalcongres, te Maastricht vergaderd, sprak de Heer H. Kern, professor van Oostersche talen te Leiden en voorzitter der Afdeeling Taal- en Letterkunde in dat zelfste Congres, de volgende woorden, als begin van zijne redevoering over de verhouding tusschen heerschende taal en tongvallen: ‘Hetgeen ik’, zei hij, ‘ter sprake wensch te brengen, zijn slechts losse gedachten, bij mij opgerezen, toen ik eenige taalkundige processen nalas. Het is nog niet lang geleden, dat in België een strijd ontbrandde, die gedeeltelijk weêrklank gevonden heeft in het Noorden; een strijd welke uitging van iemand die in ons midden is, den Heer Nolet de Brauwere van Steeland. Deze meende te moeten opkomen tegen eene poging van eenige Westvlaamsche schrijvers om eene gewestelijke taal, een tongval tot spreektaal te verheffen, omdat hij meende dat dit strekken zou ten nadeele van den bloei van de door ons algemeene geschreven Nederlandsche taal. | |
[pagina 632]
| |
waarin zij geschreven zijn geen tongval is, maar niets anders dan het gewone goede of slechte Nederlandsch, doorspekt met zeer vele uitdrukkingen die alleen in Westvlaanderen verstaan en gebruikt worden. Van dergelijke gewrochtenGa naar voetnoot(1) nu kan men niet beweren dat ze geschreven zijn in den een of anderen tongval. Ik noem schrijven in een tongval dat wat gedaan is in Noord-Nederland door Cremer en in Duitschland door Klaus Groth en Fritz Reuter. De geschriften van die mannen zijn doorloopend in een tongval geschrevenGa naar voetnoot(2)’. Aldus Prof. Kern.
Dialect is dan b.v. het volgende van Cremer: ‘'N zeker mins had twee zeuns... En weinig doagen loater, toen de jongste zeun alles bij mekoar had gepakt, is i wiid weg heer gereisd noar 'n vremd land, en het doar ziin goed deurgebrocht iin overdoad.’ (Tongval van de Over-Betuwe in GelderlandGa naar voetnoot(3).) Dialect ook is dit van Klaus Groth: ‘En mann harr twee saehns... Un nich lang darna sammel de jüngste all dat stenige to sam un trock uten lann un verbroch dat dar mit wull-leben.’ (Tongval van Dithmarschen in HolsteinGa naar voetnoot(4).) Dialect nog is 't volgende van Fritz Reuter: ‘Dor was mal en mann, dei harr twei sähns..... Un 't wohrte nich lang', dunn sammelte de jüngste sähn allens tau samen un treckte wid äver 't land un dor bröchte hei sin vermägen üm mit wollewen.’ (Tongval van Stavenhagen in MecklenburgGa naar voetnoot(5).) Dialect ook ware 't, zoo er een Westvlaming, bij voorbeeld aldus schreeve: Op zijn Kortrijksch: ‘'Ne man a twee zeuns. De joengste zei an zi voader: voader! gee' mi miin dèël van mi goe' da'k ê moe'. En ze krèëgen elk ulder déëlGa naar voetnoot(6).’ | |
[pagina 633]
| |
Dat is de kantsprake die men spreekt al de kanten van Kortrijk of op den Kortrijkschen kant van West-vlaanderen. Ofwel op zijn Duinkerksch: ‘En den joengsten stak-et up, èle verre, en i depanseerde ol ziin geld met prullen uut te steken. En os-en aarme was lek djob, die kwamp er nog 'n grôte famine in die paji en i wist nie' wa' gedan van oengerGa naar voetnoot(1).’ Ofwel op zijn Veurne-Ambachtsch: ‘E gink num toen goan vereuren bi e boer van die streke en den dienen zont en noa zen ofstee om de zwiins te wachten. En adde bliid ewest van te meugen ze buuk vullen me' zwinekost; moa' nie' 'n mensjge die der num gafGa naar voetnoot(2).’ Ofwel op zijn Brugsch: ‘Wa' nu gedôn, zeit i in zen egen; vôdder en wil va' me ne' mee' weten, en i ee wal en bitje geliik okeGa naar voetnoot(3).’ Dat, volgens Prof. Kern, moet men kantsprake, tongval heeten of dialect.
Dit gedacht van den Hollandschen taalgeleerde stemt wonderwel overeen met hetgene in 1874 prof. MeerssemanGa naar voetnoot(4) daarover uiteen deed: ‘Dialect schrijven,’ zei hij, ‘dat is schrijven gelijk het volk in eene afzonderlijke landstreke spreekt, met de verbeeldinge der klanken, klankwijzigingen en woordenverminkingen, die in het platte en onbeschaafde gebruik der tale voorkomen, zonder eerbied hoegenaamd voor gelijk wat regels van uitsprake, van schik of woordenvormen, van orthographie, van syntaxis of grammatica; zonder acht op de taalkundige weerde van de woorden of de wendingen die men uit den mond van 't volk ontleentGa naar voetnoot(5)’. Maar 'k vrage 't u, wie in Westvlaanderen heeft er ooit in eenen boek zulke tale geschreven? | |
[pagina 634]
| |
Van in 1858 reeds schreef Guido Gezelle, de meester van al de Westvlaamsche schrijvers: ‘Natuerlyk zal een Vlaming geen ruw en ongezuiverd Vlaemsch gaen schryven, zoo als hy 't op straet hoort; even zoo min zou hy met ongemeulend kooren durven naer de mart gaen; zoo schryft hy niet: “ten è chee wae;” maer: “'t en is geen waer,” niet: “mettak weg was kwaempi,” maer: “met dat ik weg was, kwam hy,” “niemendolle” niet, maer “niet med-allenGa naar voetnoot(1)’. Neen, de schrijvers van Westvlaanderen en schrijven geene kantsprake: wat zij schrijven, is onze algemeene Nederlandsche taal, zoo wij aanstonds zullen betoogen. | |
II. Wat is onze algemeene taal?1. Is dat de verzameling van die woorden en wendingen alleen die overal in alle streken en onder alle deelen van het volk gekend en gebruikt zijn? Het is zoo klaar als de dag dat men zoo de algemeene taal niet verstaan mag. Inderdaad: ‘Was dat alzoo en moest de beschaafde tale zich alleen met datgene generen wat aan alle dialecten gemeen is, hoe arm, hoe gebrekkig, hoe ongebruikelijk zou die tale zijn! Hoevele denkbeelden zouden zonder bewoordinge of kleederen staan! Hoevele werkingen zou het onmogelijk worden van nog uit te drukken! Alzoo, b.v. het werkwoord fokken dat bij ons voor hukken geldt, maar elders aankweeken bediedt, ware ongebruikelijk omdat het in den zelfsten zin niet overal gekend en is. - Schaverdijnen zeggen de Vlamingen; schaatsenrijden, zegt men elders; maar schaatsen zijn stelten bij ons: welk is het woord dat overal van allen wordt verstaan? - Elders is de kansel een gestoelte; hier is het een grof gevlochten pander, zoo toch ook cancelli kan beteekenen. - Eenen gaai noemen wij, die elders een koolen, elders nog een meerkool, een roetaard, een weiten of een weiting heet; moeten al die dialectische namen te gelijk verworpen worden, welken naam zal men den vogel geven? - Zoo is het nog met honderd en honderd andere woorden, en foeit men ze allen weg, ei! zegt mij, wat blijft er nog overGa naar voetnoot(2)?’ | |
[pagina 635]
| |
Neen, dien zin kan men aan 't woord ‘algemeene taal’ niet geven. Ook niemand die dwaas genoeg is om het alzoo te meenen.
2. Is de algemeene taal misschien de verzameling van al de woorden en wendingen die in eene landstreke bestaan en als alleen geldig, deugdelijk en gebruikbaar aan alle andere gewesten moeten opgeleid worden? Daar zijn lieden die 't alzoo willen. Ten tijde van den taalstrijd tusschen Nolet de Brauwere van Steeland en De Bo schreef Dr Van Helten als volgt: ‘Zoo lang er, in vroegere eeuwen, geene behoefte bestond aan onderlinge mededeeling van geestelijke leven, zoolang men het belang niet gevoelde om de wetenschap, enz., tot gemeen goed te maken, zoolang stelde zich ieder te vreden met de kennis en het gebruik van zijn eigen dialect. Zoodra echter nam het volk niet toe in beschaving, en voelde het de noodzakelijkheíd van geestelijke gemeenschap, of de stand van zaken werd geheel anders..... Zoo bestond, b.v. in Frankrijk, tegen over de verschillende dialecten, eene door het geheele land verstaanbare schrijftaal, die tevens de spreektaal van den beschaafden man werd. Even zoo in Duitschland, ten gevolge van Luthers bijbelvertaling; even zoo in England, enz. En zou nu de Nederlander of Vlaming hierop eene uitzondering maken? Zeker niet; want ook hij heeft, bij toeneming zijner beschaving, uit zijne vele dialecten een enkel tot schrijftaal weten te verheffen, welke tevens den beschaafden en ontwikkelden tot algemeene spreektaal kan dienenGa naar voetnoot(1). Dus, een enkel dialect is het dat geletterden ‘tot schrijftaal weten te verheffen’ en alle beschaafden willen opleggen. En welk is dat dialect? ‘Uit de volkstaal van de provincien Holland en van westelijk Utrecht’, zegt Johan Winkler, ‘uit den hollandschen tongval van de nederduitsche taal, heeft de hedendaagsche nederlandsche taal, | |
[pagina 636]
| |
de geijkte taal van het koningrijk der Nederlanden zich ontwikkeld.... Meestal noemt men de nederlandsche taal het hollandsch, de hollandsche taal.... Deze benaming is ook niet geheel af te keuren, want het nederlandsch is werkelijk hollandsch en niet geldersch of vlaamsch, of brabantsch, of iets anders; 't is de hollandsche spreektaal, het hollandsch dialect tot eene schrijftaal vervormdGa naar voetnoot(1)’. En 't is die taal, die beschaafde taal die de Hollanders overal willen opdringen: ‘De Hollanders matigen zich in de Nederlanden alles aan, ook de alleenheerschappij over ons aller nederlandsche, liever nog nederduitsche taal. Niet alleen dat sedert ruim twee eeuwen, in geheel Noord-Nederland, langzamerhand de algemeene schrijftaal al meer en meer op de hollandsche leest is geschoeid geworden; neen, maar tegenwoordig wil men aan de niet-hollandsche Nederlanders niets meer of minder dan de hollandsche tongval als de eenige zoogenoemd beschaafde uitspraak der nederlandsche taal, als het eenige, het onfeilbare, het eenige geijkte nederlandsch opdringenGa naar voetnoot(2)’. Vroeger had H. Vanden Hoven (Delecourt) hetzelfde gezeid: ‘Depuis l'union d'Utrecht, la province de Hollande dont l'influence était prépondérante, imposa sa loi aux autres provinces en littérature comme en politique, et son idiome, le plus désagréable de tous les dialectes bas-allemands, devint le type de la langue écrite. Loin de se rattacher à leurs frères de l'Est et du Sud, les Hollandais n'eurent pas même égard aux dialectes de la Gueldre et de l'Overyssel. En cultivant la langue, ils l'ont appauvrie; au lieu d'emprunter aux autres populations germaniques, ils ont procédé par exclusion; et toute expression, toute tournure de phrase qui n'était pas née sur le sol hollandais, fut bannie de leurs livres, tandis qu'ils érigèrent en norme les moindres caprices de leur idiome provincialGa naar voetnoot(3)’. Zoodan geen Nederduitsch, zelfs geen algemeen Nederlandsch is het, maar wei ‘een enkel dialect’ dat niet de Nederlander of veel minder nog de Vla- | |
[pagina 637]
| |
ming, maar de Hollander alleen heeft weten tot schrijftaal te verheffen’. Zulks en kan noch en zal ooit voor algemeene taal aanveerd worden. Die alleenheerschappij van Holland verwerpen ook de Westvlamingen; hoe die baatzuchtige dwingelandij grond mist en moet verworpen worden, zal bewezen worden met den waren zin te toogen van 't woord algemeene taal. | |
III.Wat is dan algemeene taal in den waren zin des woords? | |
a) Gedacht van Westvlaamsche schrijvers.Meersseman, pastor te Moorseele: ‘De algemeene tale is deze die niet alles verwerpt en verfoeit wat dialectisch is, maar integendeel alles wat eigen is in gemeengoed verandert. Eene ware algemeene taal is deze alleen die alle dialecten in zich besluit, vereent en samensmelt wat ieder nederduitschsprekende gewest met reden en verstand heeft in voege gebracht.’ De Bo. ‘De grondregel is dat alles wat er goed en deugdelijk is, in welk dialect het ook zij, met volle recht deel maakt van de algemeene taal.’ Hugo Verriest (Yper): ‘De levende taal, zegt hij, bestaat uit ‘al de woorden en wendingen die het gedacht en 't gevoelen uitdrukken van alle menschen die dezelfde sprake spreken, dus van een geheel volk. De algemeene taal is dan gemaakt als al die woorden, al die wendingen bekend zijn en gebruikt. Laat men een deel daaruit, een deel wendingen, een deel van de taal blijft weg en de taal is onvolmaakt. Een tak van den boom is af, een levende tak van den levenden boom; een groote tak, is het deel dat men weglaat of verbant, groot, heeft het veel eigen woorden en eigen wendingen; een kleene tak, is het weggelaten of verbannen deel kleen. | |
[pagina 638]
| |
Wordt Limburg buiten gesloten, een schoonen moêrtak kapt men uit. Ook als men Braband buiten sluit, ook als men Holland buiten sluit, maar ook als men Vlaanderen buiten sluit... Natuurlijk moet studie en wetenschap in woord en wendinge onderzoeken wat goed en kwaad is, wat groeite is en wat bederf, en moet het kwaad dempen, omdat het kwaad is en niet omdat het van daar of van daar komt of elders onbekend is.’ Kanonik Duclos (Brugge): ‘Als wij, West-Vlamingen, onze woorden en wendingen bezigen die, volgens de gezonde rede en gegronde taalkenders, recht van poorterij in de taal hebben, dat en is niet om “de couleur locale” of hoe men dit heeten wilt; dat is enkel omdat die woorden zoo veel recht hebben als deze die onze broeders uit Braband of Limburg alleen bezigen; dat is omdat wij meenen in de tale zoo wel als in andere vakken te mogen zeggen: Het geheele maakt men met al de deelen. Dus ook de tale bestaat uit al de woorden en wendingen die goed bewezen of bewijsbaar zijn, uit gansch het vlaamsch sprekend land.’ Guido Gezelle (Kortrijk): ‘Welhoe! een woord of een zegwyze is Grieksch, Latyn, Hoogduitsch, Engelsch, Yslandsch, Deensch, Zweedsch, Fransch zelve, en 't en zou geen Vlaemsch mogen zyn, enkel omdat het in zulk of zulken woordenboek niet meer staet! Is eene schildery dan Hemmelinck's of Ruben's niet meer, omdat ze M.A. of M.B. in zyn kataloge vergeten heeft. Dusdanig is de meening van onze bijzonderste schrijvers in Westvlaanderen. Laat ons nu zien wat andere letterkundigen uit andere gewesten daarover oordeelen. Uit hunne redens zal men tevens kunnen klaar trekken dat men die alleenheerschappij van Holland teenemaal verwerpen moet. Er dient bemerkt dat 't gene gezeid wordt over 't recht van een dialect tegenover het albeheerschend Hollandsch, geldt voor 't is gelijk welk anderen tongval. | |
[pagina 639]
| |
b) Gedacht van andere Zuid-Nederlandsche schrijvers.Professor Joos (St-Niklaas):
Buiten Westvlaanderen is er ongetwijfeld niemand die den waren zin van algemeene taal meer en beter verdedigt dan de onvermoeibare professor Joos. In zijne Vlaamsche spraakkunst en in zijne Spraakkunst en Volkstaal geeft hij de ware taalregels die hij uit de levende tale put en uit de schriften van vroegere schrijvers. Zijne Schatten uit de Volkstaal bevatten 1200 vergelijkingen en 760 gepaarde woorden die hij uit den mond van 't volk afgeluisterd heeft, terwijl het Idioticon van 't Land van Waas, waar hij met eenige taalvrienden aan bezig is, ons ‘duizende woorden zal bekend maken die reeds als dood met een kruisken geteekend stonden en toch noch alle dagen levend en frisch, van de lippen des volks rollen.’ Dr Snellaert: ‘Het behoorde voor ons, Nederlanders, eene wet te zyn, dat elk gewest, elke gemeente van ons land het zyne bybragt tot beschaving en verryking der moedertael. Alle vryheid heeft hare perken; doch waer die perken moeten staen, weet men niet en 't gezond verstand alleen kan daerover beslissen. Het ware eene doodende dwingelandy indien aen enkele gewesten (b.v. aen Holland) het regt wierde toegekend, alleen datgene wat hun eigen is voor bruikbaer in geschrift of in deftige kringen te doen aennemen.’ Professor David: ‘Ik zou lang wezen, M.H. indien ik u alles, wat over dit onderwerp aen de hand ligt, wilde ophalen; maer ieder zal uit dit weinige reeds met my besluiten dat er eene menigte van echte, oorspronkelyk nederduitsche uitdrukkingen in het vergetelhoek zyn geraakt, die alleszins uit de levende volksspraak verdienen opgezameld en in onzen nationalen woordenschat hersteld te worden.’ | |
[pagina 640]
| |
Prof. David, die eerst en vooral 't gedacht gekregen heeft van het algemeen Vlaamsch Idioticon te doen uitkomen en ja zelfs grootendeels de letter A daarvan opgesteld heeft, gat menigwerf zijne meening te kennen over 't gene men algemeene tale noemt. In zijn tael- en letterkundige aenmerkingen geeft hij onder andere de volgende nota op het woord gewestspraak dat hij in een stukje van Prof. Heremans tegenkomt: ‘Dit woord is niet nieuw, al vindt men het nog in geene woordenboeken, en 't brengt zijne eigen verklaring meê. Namelijk men verstaat daardoor bijzondere uitdrukkingen en wendingen welke, in deze of gene provincie der beide landen gebruikelijk, in andere onbekend of verloren zijn, doch niet te min als echt nederduitsch en tot de gemeene taal behoorende, van de geleerden niet mogen verwaarloosd worden.’ Pastor Schuermans: ‘De gesproken taal moet tot maatstaf dienen van de beschaafde of geschreven taal. Hieruit volgt dat al wat in de volkstaal nog bestaat, aan de taal toebehoort.... De hollandsche schrijvers hebben hun dialect tot grondslag genomen en er hunne litterarische taal van gemaakt. Maar Holland is slechts de helft van Nederland, waarvan wij, Vlamingen, Brabanders en Limburgers de andere helft uitmaken.’ In 't prospectus van het algemeen Vlaamsch Idioticon door hem bewerkt, lezen wij als volgt: ‘In den Hortus botanicus der Nederlandsche letterkunde staan, meestendeels planten uit de Noorderlijke gewesten en hoofdzakelijk uit het eigenlijke Holland, dat met zijne staatswetten ook de wetten zijner taal aan de andere provinciën voorschreef. Edoch in de wouden en velden van Brabant en Vlaanderen, op de Kempische heiden en de oevers van de Limburgsche Maas, groeien er nog heerlijke planten, die in den algemeenen Hortus botanicus verdienen overgebracht te worden. Wij treffen er een aantal woorden en spreuken aan waarvan er velen zelfs in het Noorden gebruikelijk zijn, en die nochtans in de voornaamste woordenboeken niet zijn te vinden of wanneer zij er ergens staan, als vreemd en versleten beschouwd worden.’ | |
[pagina 641]
| |
Frans Decort: ‘Nederlandsch is niet alleen de in Holland heerschende spreeken schrijfwijze; wat hier goed is moet het daar ook zijn, en omgekeerd, - tenzij de dommerikken gelijk hadden, die vóór en na het jaar 30 van Hollandsch en Vlaamsch gewaagden!’ Pastor Claeys (Oostakker): ‘Onze taal is geene doode boekentaal, maar wel eene levende volks- en moedertaal; de geschrevene taal is op de gesprokene taal geënt en leeft een zelfde leven met haar; onze eigene woorden en eigene wendingen, onze krachtige volksspreuken en figuurlijke uitdrukkingen, waar zij alleszins gewettigd en alleszins aan te bevelen zijn, mogen wij niet verloochenen om aan te nemen wat in hunne plaats door onze noorderburen wordt gebruikt, mogen wij niet verloochenen, enkel omdat zij in de woordenboeken niet zijn opgegeven. Teekent het woordenboek eene spreuk of wending aan, dat zegt ons alleenlijk dat die uitdrukking in den taalschat begrepen ligt, maar daar kan nooit uit volgen dat eene andere uitdrukking, die wezentlijk bestaat en die 't zelfde gedacht vertolkt, tot dien taalschat niet behoort, in het woordenboek niet zou mogen aangewend worden.’ Max Rooses: ‘Een woord dat gebruikt wordt door de oude schrijvers, dat nog door twee of drie millioenen menschen gebezigd wordt, dat in overeenstemming is met de logiek en de algemeene taalregels, moet uit het nederlandsch verworpen worden omdat de beschaafde luî en de keurige schrijvers van twee of drie hollandsche provinciën het niet erkennen..... Dit stelsel bestrijden wij uit al onze krachten, omdat het vijandig is aan het gezond oordeel en aan den aard en de ontwikkelingswetten eener levende taal.’ Jan Bols: ‘Wat Winkler en anderen in Holland doen, pogen wij, Vlamingen, in Vlaamsch-België eveneens, te weten: de uitdrukkingen die sedert eeuwen in den mond des volks geleefd hebben behouden, om aldus aan de schrifttaal al de rondheid en kernigheid eener levende taal meê te deelen. Wij willen dat niet één dialect, maar wat goed is in al de dialecten van België, gelijk van heel Holland toehoore aan de Nederlandsche taal. Die provincialismen zetten wij in de plaats niet der gelijkbeteekenende uitdrukkingen die in heel Nederland | |
[pagina 642]
| |
gangbare munt zijn, maar wij willen nevens de algemeen aangenomene Hollandsche even goede vlaamsche synoniemen brengen.’ Paul Fredericq: ‘Allen (Willems, Conscience en al onze beste Zuid-Nederlandsche schrijvers) hebben er altijd naar gestreefd om in 't algemeen Nederlandsch te schrijven en dit belette hun nooit het kleurrijke en eigenaardige van hunnen Brabantschen of Vlaamschen woordenschat te benuttigen. Door hun toedoen zijn tot ieders voldoening uit de verschillige tongvallen vele goede bruikbare woorden in de algemeene moedertaal weer ingevoerd.’ H. Haerynck: ‘De Nederlandsche taal is en blijft dan de taal, niet van een gedeelte van het Nederlandsche volk, maar van al de Nederlansche streken te zamen, zoo zuiderlijke als noorderlijke, derwijze dat al de woorden, die van goed gehalte zijn, al waren zij maar gesproken in de eene of de andere provincie, nochtans deel uitmaken van den algemeenen taalschat en door niemand mogen verwezen worden.’ L. Mathot (van Rückelingen): ‘De taal van De Bo, alhoewel in West-Vlaamsche bewoordingen en vormen, was zuiver Dietsch, louter Nederlandsch.’ Van Droogenbroeck (Jan Ferguut): ‘Ik wil nog niets reppen over sommige hier gebruikte woorden, die niet algemeen in de schrijftaal zijn overgenomen. Waarom langer uit der taal verbannen wat nog levend Vlaamsch is en zelfs van adelouden stamme?’ Zuid-Nederlandsche Maatschappij van Taalkunde: ‘Er is nog een rijke oogst op het veld der gewestspraken voorhanden; vele volksuitdrukkingen dreigen te verdwijnen, die om hunne juistheid, schilderachtigheid of oudheid verdienen in de schrifttaal opgenomen en bewaard te blijven.’ | |
[pagina 643]
| |
J. Muyldermans (Aarschot): ‘Welk is het onmiddelijk gevolg geweest van het onderzoeken der gewestspraken? Men zag met blijde verrassing dat de Zuid-Nederlandsche taal nog tal van edelgesteenten bezat, vol glans, die uit de gewone schrijftaal waren weggevallen! dat zij eene frischheid en bevalligheid vertoonde, welke fel afstaken bij de gemaaktheid en stijfheid der boekentaal; dat zij in een woord nog grootendeels den rijkdom der middeleeuwen gaaf bewaard had; terwijl de geschreven taal verarmd was in het keurslijk van onbermhertige en onbezonnen grammatici. - Naarmate de weerde dier teruggevondene schatten meer beseft werd, zag men ook beter het onrecht in, waarmede zekere taalephoren het ostracism tegen de beste bestanddeelen der volkstaal uitspraken.’ Jan Van Beers: Behalve dat hij in zijne schriften woorden bezigt die in Vlaamsch-Belgenland alleen gekend zijn, zoo heeft hij nog in zijne Nederduitsche Spraakleer, 3de uitgave, 't gebruik van menige woorden of vormen goed en deugdelijk verklaard die uit de zoo genoemde geijkte of officiëele taal verbannen zijn. B.v. de zevenste voor de zevende (bl. 83); de meester zijn boek, voor des meesters boek (bl. 59); ik heb geweest, voor ik ben geweest (bl. 143); ik en weet niet, voor ik weet niet (bl. 167); ik leze de tale, voor ik lees de taal (bl. 222). En telkens, om zijn zeggen te staven, steunt Van Beers op het spraakgebruik der ouden en op de levende, gesprokene taal van Vlaamsch-Belgenland.
(Wordt voortgezet.)
Iseghem. P. Baes. |
|