| |
| |
| |
Eene middeleeuwsche stad.
'T IS van uit het hooge Noorden, van de boorden der Melar, dichtbij het strand der Oostzee, dat ik aan 't Belfort mijnen besten wensch toestuur. 't Is van verre en wel gemeend, en juist daarom verhoop ik dat mijne zwakke bijdrage zal welkom zijn.
Skandinavië met zijne barre granietrotsen, zijne eindelooze wouden, zijne uitgestrekte meeren, zijne beeren en wolven is geene vreemde streek voor Vlaanderen.
Denemark, Zweden, Noorwegen behouden heden nog diepe sporen van de Vlamingen, die daar van in de XIe eeuw gewoond en gehandeld hebben, en de geschiedenis van ons vaderland herinnert ons op menige bladzijde in welke betrekkingen het Vlaamsche volk met den noordschen stam geweest is.
De H. Kanutus, koning van Denemark, was gehuwd met Adelheid, dochter van Robert de Vries, en Karel de Goede, graaf van Vlaanderen, was hun zoon.
Magnus II, koning van Zweden, bijgenaamd de Vleier, was getrouwd met de dochter van Jan I, graaf van Namen, zoon van Gwijde van Dampierre.
't Was toen de grootheidstijd van Vlaanderen en wij vinden de Vlaamsche kooplieden in Wisbij, de groote en machtige Hanzestad op het eiland Gotland, in 't midden der Oostzee. Daar bezaten de Vlamingen
| |
| |
hunne eigene halle, gilde en kerk; de laatste overblijfsels der kerk zijn er nog te zien.
Op gelijken voet waren zij gevestigd in de Noorweegsche stad Bergen.
Eens zat er eene Vlaamsche prinsesse op den troon der drij vereenigde rijken: Denemark - Zweden - Noorwegen; 't was Izabella van Oostenrijk, zuster van keizer Karel V en echtgenoote van Kristiern II. Deze vorstin heeft zelfs op het eiland Amager, bij Kopenhagen, eene Vlaamsche volksplanting gesticht, die 't koninklijk hof voorzien zou van zuivel en groensels op Vlaamsche wijze. Koning Kristiern, een voortvarend en bedorven mensch, deed zoowel dat zijn eigen oom hem de kroon van het hoofd rukte; hij mocht in ballingschap gaan zwerven en nam zijne toevlucht naar Vlaanderen, waar hij gedurende acht jaren verbleef, met zijne vrouw en kinderen, te Lier, in welke stad men heden nog het huis, dat hij bewoonde, het hof van Denemark noemt. Izabella stierf in haar vaderland, te Zwijnaarde bij Gent, nog geen vijfentwintig jaar oud, en ligt begraven in de St.-Pieterskerk der gezegde stad. Kristiern deed naderhand veel geweld om zijne rijken weder te winnen, rustte eene vloot van dertig schepen uit, bemand met 8000 soldaten. 't Gelukte hem in den beginne, maar hij liet zich verschalken van zijnen oom, die in zijne plaats regeerde, en werd van hem in de gevangenis geworpen, waar hij 27 jaar lang in mocht zuchten.
Onder al de merkweerdigheden, die hier in 't noorden de aandacht verdienen, neemt de stad Wisbij de eerste plaats in, en zij is het zien weerd. Het tijdstip harer opkomst is onbekend, doch men meent dat hare eerste grondvesten gelegd werden in de jaren 800.
Gedurende de 10e, 11e, 12e, 13e en 14e eeuw was zij de voornaamste handelstad in Noord-Europa; in 1240 werd zij lid gemaakt van het Hanzeverbond door de Duitsche steden om handel en schipvaart te beschermen tegen geweld en zeerooverij. De voornaamste steden langs de Oost- en Noordzee en dieper Duitschland in
| |
| |
waren leden der Hanze. Gedurende dit tijdvak was Wisbij verre en wijd vermaard voor hare rijkdommen en pracht. Daar waren in en bij de stad drie kloosters met hunne kerken, elf parochiekerken, van welke er vier toebehoorden aan de kooplieden van verschillende natiën; tevens was er een H.-Geesthuis of hospitaal met twee kapellen, Dit gesticht was een toevluchtsoord voor zieken en noodlijdenden.
Al die kloosters, kerken en gestichten waren rijk aan giften en fondatiën.
Van die menigvuldige prachtige tempels is er maar éen bewadard gebleven, die tegenwoordig dient voor Luthersche domkerk, maar voortijds toegewijd was aan O.L.V. Deze kerk werd door de Duitsche kooplieden opgericht ten jare 1225; zij is 173 voet lang en 75 voet breed; in 1744. werd zij gedeeltelijk door eenen brand verwoest: het afgebrande gedeelte werd weder opgebouwd, maar de torens en het vernieuwd gedeelte staan in strijd met den oorspronkelijken bouwtrant, en zoo levert nu dit voormalig juweel van middeleeuwsche kunst een smakeloos geheel als staaltje van protestantschen kunstzin.
Ten einde een gedacht te geven over de wanschapenheden, door 't protestantismus voortgebracht, mogen wij des tempels binnenste beschouwen. In deze kerk stond een prachtig altaar, welks marmeren tafel 6 1/2 voet breed en 10 1/2 voet lang en uit een enkelen steen geslepen was; daarop prijkte een kunstrijk tabernakel; dit tabernakel werd natuurlijk door de hervormers als een nutteloos ding verkocht en vervangen door eenen smakeloozen groep, in zandsteen gekapt, verbeeldende Adam en Eva onder den boom der kennis van goed en kwaad. Dit werd later ook weggenomen en door nog iets dommer vervangen; men stelde een berg op, omringd van stralen, wolken en engels; aan den voet van den berg lag het Lam met de triomfbanier, en bachten en rond den berg werd er een bosch geschilderd op planken. Later werd dit bosch ook weggenomen en de berg meê; thans is de altaar- | |
| |
tafel tegen den muur geschoven; men heeft er een kruis opgezet en 't Lam aan den voet van het kruis en de groote kransen van boven op, waardoor men de middelste der drij altaarvensters gedoken heeft; van deze drij vensters, verbeeldende de H. Drijvuldigheid, zijn er thans maar twee meer zichtbaar.
De kerk is geplaveid met grafsteenen, waarvan een groot getal der jaren 1200, 1300, 1400 en 1500, schoon versierd met merkweerdige inschriften en beelden, herinnerende ons Gotlandsche, Duitsche, Vlaamsche, Deensche en andere uitlandsche mannen en familiën.
Onder eenen der torens, langs den zuidoostkant, zijn er vele merkweerdigheden bewaard, onder andere een beeld der H. Gertruidis, uit wit marmer gebeiteld en naar alle waarschijnlijkheid voortkomstig uit de Vlaamsche kerk, die aan de H. Gertruidis toegewijd was. Op de kerkzolders liggen en staan er eene menigte duurbaarheden van oude beeldhouw- en schilderkunst, tafereelen en beelden die voortijds deze kerk versierden, zooals een groot Christusbeeld, O.L.V. met het kind Jezus, St Joris te peerd en menig ander schoon sieraad, daar nu voor altijd in den vergetelhoek opgesloten.
In zijn geheel is het binnenschip der kerk van een schoon en innemend karakter. Het gewelf rust op 8 pilaren in twee reken; het licht dringt door 14 vensters; eenige zijn smal en rondbogig en van den tijd, dat de kerk gebouwd wierd, maar het grootste getal zijn verbreed geworden en in spitsboog gemaakt met pijlers in 't midden, die van boven roos en klaverdblad steunen. Langs den oostkant is de groote choor met hoogaltaar en twee zijaltaren. De hooge choor is vier trappen hooger dan het overige van den choor, en deze, alsook de zijaltaren, zijn drij trappen hooger dan het overige der kerk. Zes portalen geven ingang tot den tempel. Langs den zuidkant zijn er twee in oorspronkelijken rondboogstijl gebouwd; een dezer portalen is gemaakt met vergezicht en heeft een puntig gevelveld; het ander portaal, dat meer naar den westkant
| |
| |
is, geeft toegang tot de zuidkapel, welker deur in spitsboogstijl gemaakt is met vergezicht en rijk versierd met figuren en loofwerk, met een puntig veld, waar Christus afgebeeld staat, opstijgende uit het graf; op de kantlijsten van 't gevelveld zijn zeven schoone torekens. Op den voorkant der kapel staan vier moerpilaren, waarvan er twee rijk versierd met hangende kapellekens voor de beelden van Heiligen, overschaduwd met baldakijns en rustende op 4 fijne pilaarkens. Over alle moerpilaren waren er waterlijsten gemaakt, versierd met allerlei zonderlinge figuren: van deze lijsten zijn er slechts twee bewaard gebleven; de eene stelt voor een grijnzenden man, die op eene stake klimt; de andere verbeeldt den duivel met hoorens op het hoofd en eene keten om den hals; op den zolder der kapel ligt er eene derde lijst, voorstellende Samsoen, die den leeuwenmuil opentrekt.
Deze tempel was omringd door eenen muur met vier poorten; over vijf en twintig jaar werd deze muur afgebroken en slechts twee poorten zijn behouden, waarvan de eene, langs de noordzijde, zeer oud is, en merkweerdig met zitplaatsen en met een puntig, verheven dak met trapgevels.
Vóor de plundering van Wisbij in 1361 door koning Waldemar van Denemark was de kerk in bezit van eene menigte kostbaarheden in goud en zilver, zooals beelden der apostels, reliquiekassen, kelken, ciboriën, remontransiën, en indien de kronijk waarheid zegt, was daar zelfs een beeld van zuiver goud ter grootte van een vijfjarig kind.
De kerk der H. Geertruid, toebehoorende aan de Vlaamsche kooplieden, is bijna teenemaal vernield; de binnenlengte was 63 voet en de breedte 23 voet; langs den oostkant maakte de hooge choor eenen uitsprong in halfcirkel. Al den westkant staat het portaal, waar het beeld der H. Gertruidis uitgebeiteld is, dragende op de linke hand eene kleine kerk ten aandenken van haren iever voor kerken en kloosters.
| |
| |
Tien andere kerken zijn even puinhoopen, maar prachtig en indrukwekkend, met vervallene torens, hooge gevels en stevige muren, die zich majestatisch verheffen boven de omringende gebouwen, en de schoone maar strenge vormen hunner vensters en portalen van ver in de Oostzee de reizigers aanlokken en boeien; veil- en wijngaardranken slingeren hunne lange, magere twijgen en hun welig groen langs die bemoschte muren, - welke de regen, sneeuw en wind gedurende drij honderd jaar nog niet heeft kunnen zuiver wasschen van den bitter, die er zich aankleefde toen in 1525 de Zübeekers er het vuur aan staken en te zamen met geheel het noordelijk gedeelte der stad, met hospitalen, huizen en kloosters door eenen schrikkelijken brand verwoestten.
In haar geheel geeft de bouwvallige stad reeds van ver in zee eenen tooverachtigen aanblik, afgeboord zooals zij is door den machtigen stadsmuur met drij groote versterkte hoofdpoorten en eene menigte sterke torens. Treedt men er binnen en doorloopt men hare lange, smalle, slingerende straten, beschouwt men die middeleeuwsche burgerhuizen, waarvan het grootste getal meer dan vijfhonderd jaar oud zijn, en voorzien van zuilengangen, gewelfde doorstegen, dikke muren en hooge trapgevels, dan schijnt men in een ander tijdstip der geschiedenis te zijn teruggekeerd; men is in afwachting dat die oude burgers aldra gaan uit hunne huizen komen, en men de middeleeuwsche huizen, kaproenen en kolders gaat ontmoeten. Die doodsche, verlatene stad is inderdaad als een hoekje van de middeleeuwen, die hier in het hooge noorden vergeten is blijven liggen. Nu en dan heeft men wel wat houten huizen, wat nieuwerwetsche gebouwen tusschenin gelascht, doch men zou zeggen slechts in 't voorbijgaan, zonder gedacht van daar aan dat plekje iets te willen veranderen en als in afwachting dat de voormalige bewoners aldra zouden wederkeeren.
Thans is de bevolking van Wisbij circa zes duizend
| |
| |
inwoners, maar ten tijde harer grootheid rekende zij 12,000 burgers, die 't recht hadden de wapens te dragen; daarbij moet men nog de ambachtslieden en boeren voegen, die buiten den stadsmuur woonden.
Trotsch op hare rijkdommen en hare macht onttrok zij zich aan de Zweedsche kroon en verklaarde zich onafhankelijk. Toen legde zij de grondslagen van het zeerecht, dat naderhand tot voorbeeld heeft gediend aan menige andere natie. Dit wetboek kan elken Vlaming verstaan, en draagt voor titel: ‘Waterrecht, dat de koopliede und de schippers gemaket hebben to Wisby.’
De taal der Gotlanders draagt even diepe sporen van omgang met de Vlamingen en heeft eene menigte woorden en spreekwijzen behouden, die aan de Vlaamsche taal eigen zijn en die aan de Gotlandsche spraak eene eigenaardigheid bijzetten, krachtens welke de Zweden moeilijk hunne Gotlandsche medeburgers kunnen verstaan.
De trotsche Hanzestad had in den loop der tijden vele wederwaardigheden te verduren; de Wisburgers waanden hunne stad oninnemelijk en te oordeelen naar den grooten muur, die geheel de stad omringde en heden nog het grootste gedeelte derzelve omsluit, moest Wisbij inderdaad een geducht bolwerk zijn. Heden nog heeft de stadsmuur eene lengte van 11,200 voet, en met zijne talrijke torens en buitengewoon sterke hoofdpoorten, in de middeleeuwen voorzien van valbruggen, schietbanken, kanteelen en gaanderijen, en daarbuiten, rond de stad, paalwerken, loopgraven, dijken en wallen, moest dit in tijden, wanneer het grof geschut nog niet in voege was, inderdaad eene geduchte sterkte geweest zijn, door de gewone wapenmacht moeielijk te overweldigen.
De fiere Wisburgers betrouwden er te zeer op, want tot verscheidene reizen toe door den koning van Zweden verwittigd dat een groot gevaar de stad bedreigde en zij bijgevolg hunne wapenen en oorlogstuig in goeden staat zouden houden, tegen koning Waldemar van Denemark, die eenen aanslag beraamde, lachten er de
| |
| |
vermetele burgers mede; zij betrouwden op het machtig Hanzeverbond, waarvan Wisbij deelmaakte, en tevens op hun aanzien en hunne sterke vestingen.
Maar wat gebeurt er?
Zonder de minste reden, zonder oorlogsverklaring komt koning Waldemar van Denemark met eene talrijke vloot; zet zijn leger aan wal in 't zuidelijk gedeelte van het eiland en trekt op naar Wisbij.
't Is waar, in allerhaast wapenen zich de boeren, maar zij verliezen het spel in twee veldslagen.
Spoedig hadden de burgers van Wisbij hunne gelederen vergaderd en trokken zij de Denen te gemoet.
Niet ver van de stad kwam het tot een treffen, 't was den dijssendag na St-Jacobs, op 't einde van Juli. Eilaas ! zij werden verslagen en lieten 1800 dooden op het veld. Het slagveld draagt heden nog den naam van Kruisweide, naar het steenen kruis, dat er ter nagedachtenis der gesneuvelden is opgericht en voor opschrift draagt: ‘Anno Domini M.CCC.LXI feria tertia post Jacobi ante portas Wisby in manibus Danorum ceciderunt Gutenter, hic sepulti, orate pro eis’. - Dit beteekent in 't Vlaamsch: ‘'t Jaar 1361, Dijssendag na St-Jacobsdag, vielen, voor de poorten van Wisbij, de Gothen in de handen der Denen; hier liggen zij begraven: bidt voor hen.’
De stad opende hare poorten, maar de overwinnaar, ten teeken dat hij ze met het geweld der wapenen veroverd had, liet een groot stuk van den ringmuur neêrbreken en trok door die bres Wisbij in. Toen viel men aan 't plunderen en verwoesten dat het eene deernisse was. De overwinnaar volde drij schepen met den buit, liet aan de ongelukkige stad al hare rechten en vrijheden, maar verklaarde haar afhankelijk van de Deensche kroon en vertrok.
Het was een harde slag voor de stad en voor het gansche eiland, waar de vorige bloei nooit meer wederkwam, zooals de oude jaarboeken melden; van dan af begon het geplunderde Wisbij neêr te zinken van de
| |
| |
hooge plaats, die het tusschen Europas groote steden genoten had. Deze onrechtveerdige struikrooverstrek haalde den Deenschen koning eene menigte vijanden op den hals; de koning van Zweden, de vorsten van Sleswig, Mecklenburg en zeven en zeventig Hanzesteden zonden den snooden Waldemar hunne oorlogsverklaring, maar de slimme kerel wist door geweld en list het verbond zijner vijanden te breken.
Omtrent 30 jaar later overviel eene andere plaag het ongelukkig Wisbij. 't Was toen oorlog in Zweden tusschen Albrecht van Mecklenburg en Margareta van Denemark. Albrecht had zich den haat der Zweden op den hals getrokken en zijne onderzaten hadden Margareta de Zweedsche kroon aangeboden.
Maar Albrecht hield stand met zijne Duitsche troepen in Stockholm en werd er belegerd. Toen rezen in Duitschland de bloedverwanten van Albrecht op, en onder voorwendsel van Albrecht levensmiddelen te brengen, rustten zij schepen uit, die op plunder- en rooftochten uitgingen. Zij vielen in Gotland en bemachtigden Wisbij, waar zij schandelijk huis hielden. Daar hadden zij een goed winterkwartier en zeilden uit met de vroege lente. De stad onderging nu onberekenbare verliezen en ontelbare ongelukken; de oude handelskantooren verhuisden naar elders, en Wisbij ging met rasse schreden haren geheelen ondergang te gemoet.
Doch de schade, die deze roovers aan de zeevaart veroorzaakten, alsmede hunne wreede, ja, onmenschelijke plundertochten langs de kusten der Oostzee, noodzaakten eindelijk koningin Margareta en de Hanzesteden tot eenen tocht naar Gotland. Lang en vruchteloos geweld werd er aan den dag gelegd om de schuimers te doen verhuizen, toen eindelijk de grootmeester der Duitsche ridderorderde in Pruisen, Koenraad van Jungingen, in 't jaar 1398 eene sterke vloot naar Gotland zond uit hoofde van 't nadeel, dat de zeeroovers den handel in Dantzig aandeden, welke stad aan de ridderorde toebehoorde.
| |
| |
Het begin viel goed uit; de roovers werden deels neêrgesabeld, deels verjaagd; maar nieuwe benden stegen op, en 't was maar voort te vechten. De verovering van het eiland gaf aan den grootmeester der orde veel bekommernissen en onkosten. Om er een einde aan te stellen, maakte hij eene overeenkomst met Albrecht van Mecklenburg die, na gevangen geweest te zijn, weder op vrije voeten geraakt was en nog altijd naar de Zweedsche krone dong. Albrecht nam 9000 rosenabel ten leen en verzaakte aan alle aanspraak op het eiland Gotland; maar Albrecht moest daarentegen eene schuldbekentenis teekenen van 20,000 rosenabel, als schadeloosstelling voor de oorlogskosten der ridderorde.
Doch toen kwam Margareta voor den dag, die nu op den troon zat der drij rijken, en zij eischte het eiland voor hare rekening zonder schadevergoeding als Deensche provincie, met geweld van wapenen veroverd ten jare 1361. 't Was er dus nogmaals op. Ditmaal moest de Duitsche ridderorde krijgvoeren met Denemark en Wisbij werd belegerd door Deensche troepen. Eindelijk in 1408 werd er vrede gemaakt en de grootmeester stond Gotland af voor de som van 9000 rosenabel, met uitdrukkelijk voorbehoud dat de Gotlanders al hunne rechten, vrijheden en keuren zouden behouden.
De Duitsche ridderorde had gedurende haar tienjarig beheer op het eiland er zich zeer bemind gemaakt, en ten bewijze van dien toonden de Gotlanders zich ontevreden over het verdrag, zij zonden brieven naar den grootmeester, vol ieverige en ootmoedige beden om voor altijd te mogen onder het rechtveerdig bestuur der ridderorde blijven. De grootmeester antwoordde bij brieve dat hij de Gotlanders nooit zoude hebben verlaten, hadden er hem de omstandigheden niet toe gedwongen; maar dat hij alles gedaan had om hunne oude vrijheden en rechten te bewaren; ten slotte dankte hij de inwoners omdat zij zich altijd ten opzichte der ridderorde hadden gedragen als een volk vol eer en trouw.
| |
| |
Thans begint een lang tijdvak van zeeschuimerij, van twisten en oorlogen, en dit vanwege hooveerdige en hebgierige mannen, die zich te Wisbij neêrslaan om van daar hunne kaperschepen uit te zenden. Wij gaan dat treurig tijdvak voorbij en komen tot den dag, waar de oude Hanzestad den genadeslag krijgt.
Kristiern II zat thans op den troon der drie rijken, en was getrouwd met Izabella van Oostenrijk, zuster van keizer Karel V. De Zweden noemen hem tyran, doch in Denemark integendeel wordt hij geprezen als een volksvriend en als beschermer van den gemeenen man. Hij zond naar Wisbij den dapperen admiraal Severin Norrby als bevelhebber over het slot van Wisbij en over geheel het eiland.
Kristiern verloor de drie kronen, die hij gedragen had, en moest vluchten, Hij vertrok naar Vlaanderen; Norrby alleen bleef hem getrouw en behield Gotland voor zijnen meester; hij rustte eene kapervloot uit en in de Oostzee was er geen vaartuig zeker voor zijne schuimers. Hij had er een bijzonder behagen in om de Lübecksche schepen te plunderen, alsmede die der andere Hanzesteden, en hij was gewoon te zeggen dat het hem plezier en deugd deed van somtijds in hun kraamgoed te mogen snuffelen en aan hunne zakjes te rieken. Als hij ze uitgeplunderd had, liet hij ze varen met beleefd verzoek van aldra weêr te keeren.
Gustaaf I, van Zweden, op aandringen der Lübeckers, zond in 1524 eene vloot naar Gotland, maar de bevelhebber verried zijnen post. Intusschen deed Norrby maar altijd voort en hitste in 't zuiden van Zweden, dat toen aan Denemark toebehoorde, eenen oproer op tegen diens nieuwen koning, die er nochtans in gelukte de orde te herstellen.
De Lübeckers kwamen eindelijk zelven naar Wisbij, vernielden het noordelijk gedeelte der stad en staken er niet min dan elf kerken in brand, alsmede al de kloosters en hospitalen, waarvan heden nog grootendeels de puinhoopen bestaan.
| |
| |
Deze barbaarsche verwoesting is slechts toe te schrijven aan het fanatismus der protestantsche Lübeckers, die toen uit haat voor al wat Roomsch of katholiek was de oude Hanzestad tot puin en gruis keerden, waar zij zelven onlangs nog het oppergezag deelden en de helft van de plaatsen in den stedelijken raad bekleedden.
Daarop belegerden de Lübeckers het slot Wisburg.
De stoute Norrby zag eindelijk het geluk hem den rug keeren en leverde bij verdrag stad en slot aan koning Frederik van Denemark. Norby had nog menig lotgeval vooraleer hij 't opgaf voor zijnen koning te strijden, doch ten slotte trad hij in dienst van keizer Karel en streed met heldenmoed in de Nederlanden en in Italië; daar eindelijk sneuvelde de koene ridder, door eenen kogel getroffen, bij het beleg van Florencië, waar hij op 't kerkhof van een klooster begraven ligt. Hij was kloek en onverschrokken, een ware zeeheld. Man haftig was hij in 't gevecht en buitengewoon vernuftig in de onderhandeling.
Zijne zeeschuimerijen waren zeker niet te prijzen, maar lagen in den aard van dien tijd; in staatszaken, zeggen de protestantsche schrijvers, was hij niet te betrouwen. Doch er was éen man, die op hem betrouwen mocht, en voor wien hij alles opofferde, voor wien hij rusteloos, onophoudend streed en vocht: dat was Kristiern, zijnen koning, die gevallen, arm en verlaten in droevig ballingschap rondzwierf; en zulke onwankelbare getrouwheid, zulke standvastige gehechtheid aan zijnen ongelukkigen vorst werpt eene verzoenenden sluier over de gebreken van dezen koenen en inderdaad grooten man, die weerdig was eene betere zaak te dienen.
Intusschen, de gevechten, de plunderingen, de onzekerheid, de aanhoudende oorlogen hadden voor Gotland en Wisbij de rampzaligste gevolgen gehad. Het land was doodarm, neêrgetrapt, uitgeplunderd en ten gronde verwoest. De handel was naar elders verhuisd en de Hanzestad bezaaid met puinhoopen; de havens stonden ledig, de huizen onbewoond, en van het voor- | |
| |
malig groote Wisbij was thans Wisbij geene schaduw meer.
Met recht mocht vijf jaren later de gouvernante der Nederlanden, keizer Karels zuster Maria, op het vernietigde Wisbij wijzen als een treurig betoog der ijdelheid van alle aardsche grootheid, wanneer zij in 1530 in eenen omzendbrief verklaarde: ‘Wisbij was voortijds de grootste handelstad in de Oostzee, en nu liggen hare tempels in gruis! Dit is Gods wil, die ons daarmede leeren wil dat er hier op aarde niets bestaat, waarop wij met zekerheid kannen ons betrouwen stellen.’
Stockholm, den 28 December 1885.
V. van de Kerckhoven.
|
|