De bekeeringe Pauli
(1953)–Anoniem De bekeeringe Pauli– Auteursrecht onbekend
[pagina 40]
| |
Proloog
De 2 borgers eerst wt.Ga naar margenoot+
EERSTE BORGER
O gebuerman, ist niet quaet om verdragen
Het iammer datmen hier ter weirelt sietGa naar voetnoot2.
Vanden genen die den naem Christi gewagen?
Die sietmen iagen // en brengen int verdriet.Ga naar voetnoot4.
TWEEDE BORGER
5[regelnummer]
Tis wel waer, maer en verslaet u daerom niet;Ga naar voetnoot5.
Hebt toch patientie en hebt Iesum voor oogen,
Want sulckx is van beginne der weirelts geschiet,Ga naar voetnoot7.
Soo ons de propheten claerlijck toogen.Ga naar voetnoot8.
EERSTE BORGER
Veruolginge, tribulatie moesten sy gedoogen,Ga naar voetnoot9.
10[regelnummer]
Die synen naem aenriepen ende waerheijt deden blijcken.Ga naar voetnoot10.
Peyst toch hoe sy haer seluen bedrogen,Ga naar voetnoot11.
Diemen sach vanden Heere wijcken.
TWEEDE BORGER
Vreese te verliesene sweirelts ryckenGa naar voetnoot13.
Heeft Christum alleene ter doot verwesenGa naar voetnoot14.
15[regelnummer]
Doen die Joden spraken: ‘Laettij hem gaen strijcken,Ga naar voetnoot15.
Gij en sult des keysers vrint niet sijn midts desen.’Ga naar voetnoot16.
| |
[pagina 41]
| |
Haarlemse versie van deze verzenAARON
Vrias, gebuer, ist niet quaet om verdragen
Het jammer datmen thans ter werrelt siet
Vanden geen die den naem ons meesters gewaegen?
Die sietmen veriaegen / ende brengen int verdriet.
VRIAS
5'[regelnummer]
Aaron, broeder, verslaet u daer om niet!
Hebt toch patiencije, neempt Godt voor ogen,
Want sulckx is van t'begin der werrelt geschiet
So ons die propheten claerlijck togen.
ARON
Verualkch, tribulacij mosten sij gedogen
10'[regelnummer]
Die sijn naem aen riepen / ende sijn woort deen blijcken.
Peijnst doch hoe sij hem seluen hebben bedrogen,
Die ghenen diemen vanden Heer sach wijcken.
VRIAS
Om vreese van t'verlies des werrelts rijcken
So wordt Gods naem heel achter gestelt
15'[regelnummer]
Door Fortsich Laboer ende ijpochrijts practijcken.
So sietmen gebeuren dit groot gewelt.
| |
[pagina 42]
| |
EERSTE BORGER
Doen quam in Pilato een boosheijt, soo wij lesen,Ga naar voetnoot17.
En heeft Jesum in haeren handen gestelt.Ga naar voetnoot18.
Dies sy met nijde syn op hem geresenGa naar voetnoot19.
20[regelnummer]
En hebben hem ter doot bracht met fortse en gewelt.Ga naar voetnoot20.
TWEEDE BORGER
Och, denckt hoe minnelyck dat hij ons heeft vertelt:Ga naar voetnoot21.
‘Sij hebben mij veruolgt, wilt dit onthouwen,Ga naar voetnoot22.
Sij sullen u oock veruolgen.’ Dit heeft hy ons gespelt.Ga naar voetnoot23.
Dus moetem wy vast in syn woort betrouwen.
25[regelnummer]
Elck was hij vrindelyck,Ga naar voetnoot25.
EERSTE BORGER
mans en vrouwenGa naar voetnoot26.
Die secoers oft hulpe aen hem begeirden,Ga naar voetnoot27.
Soomen in syn leuen wel mocht aenschouwenGa naar voetnoot28.
Doenmen hem sach conuerseren opder eyrden.Ga naar voetnoot29.
TWEEDE BORGER
‘Hebt malcanderen lief, sprack hij, en in grooter weijrden,
30[regelnummer]
Soo mijn hemelsche vader u lief gehadt heeft.’
Sijn woorden waxen soete als honich geyrden,Ga naar voetnoot31.
Seggende: ‘U sal vergeuen worden als gij vergeeft.’Ga naar voetnoot32.
| |
[pagina 43]
| |
ARON
Onsen meester Iesus heeft ons claerlijck vertelt:
‘Sij hebben mij veruolcht, wilt dit onthouwen,
Sij sullen u oock veruolgen, twert u gespelt.‘
20[regelnummer]
Dus moeten wij vast op sijn woort betrouwen.
VRIAS
Elck was hij so troostelijck, / twaeren mannen off vrouwen,
Die secoers ofte hulp van hem begeerden,
Somen in sijn leuen mocht aenschouwen
Als hij opter aerde met ons conuerseerden.
ARON
25[regelnummer]
‘Hebt malcanderen lieff, dit was dat hij ons leerden,
So mijnen hemelschen vader u lieff gehadt heeft.’
Sijn woorden met sijn wercken so wel accordeerden
Seggende: ‘U sal vergeuen worden als ghij vergeeft.’
VRIAS
Elck macher om dencken al dat nu leeft,
30[regelnummer]
Watten lieft den Heer ons heeft bewesen.
Die doode verweckte hij, twaer noot dat ghijt schreeft,
Die dooue dede hij hooren, / die siecken genesen.
| |
[pagina 44]
| |
EERSTE BORGER
Elck macher om dencken inder eeuwicheijt die leeft,Ga naar voetnoot33.
De liefde die Jesus ons heeft bewesen.
35[regelnummer]
De doode verweckte hij, twaer goet dat gift schreeft,Ga naar voetnoot35.
De dooue dede hij hooren, de siecke genesen.Ga naar voetnoot36.
TWEEDE BORGER
De creupele maeckte hij gaende, dwelck men na sal lesen.Ga naar voetnoot37.
Noch heeft hij meer teeckenen der liefden gedaen,
Ia, de duijuel veriaegde de Heere gepresen;
40[regelnummer]
Oock heeft hij droog voets ouer twater gegaen.
EERSTE BORGER
Sachmen hem niet vijfduijsent menschen versaenGa naar voetnoot41.
Met twee visschen en vijf garsten brooden ?
Dit en conden ons geleerde niet verstaen,Ga naar voetnoot43.
Maer sy sochten middele om hem te dooden.
TWEEDE BORGER
45[regelnummer]
Dat was om dat hij strafte hun geboden,Ga naar voetnoot45.
Haer geueijsde wercken, en gierige abuijsen.Ga naar voetnoot46.
Hij dede alle neersticheyt om die wt te rooden,Ga naar voetnoot47.
Waer hij quamp, tsij in tempelen oft huijsen.
EERSTE BORGER
En die daer noch seggen alsulcke concluijsen,Ga naar voetnoot49.
50[regelnummer]
Die meugen wel dencken om een cart leuen;Ga naar voetnoot50.
| |
[pagina 45]
| |
Maer die willen prysen haer stinckende confuijsen,Ga naar voetnoot51.
Die sullen van ons geleerde wel worden verheuen.Ga naar voetnoot52.
TWEEDE BORGER
Den costelycken balsem die ons is gebleuen,Ga naar voetnoot53.
Dats syn leuende woort, een spijse der sielen.Ga naar voetnoot54.
55[regelnummer]
Dat wort nu seer deerlyck veracht, verdreuen,
En die de waerheyt seggen doen sy vernielen.Ga naar voetnoot56.
EERSTE BORGER
Peyst toch, broeder, hoe dat de palmkens vielen
Als ons meester opden sondach quam geredenGa naar voetnoot58.
Onder die scharen van volcke diemen daer sack crielen,Ga naar voetnoot59.
60[regelnummer]
Als voor Jerusalem een hooft der steden.
TWEEDE BORGER
Daer heeft hij met schreijende stemme gebeden:Ga naar voetnoot61.
‘O Jerusalem, Jerusalem, wist gij dat ick weet,
Gij sout met mij weenen met beuende leden !’
Hier of hoorden wij claerlijck van hem bescheet.Ga naar voetnoot64.
EERSTE BORGER
65[regelnummer]
Wij syn comen inden tijt van schreyingen vreet.Ga naar voetnoot65.
O waerachtich propheet, welrieckende fonteijne,Ga naar voetnoot66.
Van u en sullen wij scheyden om lief om leet,Ga naar voetnoot67.
En die oock anders doet, slacht den vileijne.Ga naar voetnoot68.
| |
[pagina 46]
| |
TWEEDE BORGER
Och, mij gedenckt noch van onsen meester reijneGa naar voetnoot69.
70[regelnummer]
Hoe sy hem gingen soecken recht voorde feest,Ga naar voetnoot70.
Dat crachtich woort, alderedelst van greijne,Ga naar voetnoot71.
Daer wij deur leuen moeten inden geest.
EERSTE BORGER
Maer doen Jesus sprack: ‘Ick bent!’ elck viel als een beest,Ga naar voetnoot73.
Want Godts woort was hun een veruaerlijck afgrijsen.Ga naar voetnoot74.
75[regelnummer]
Tsloech in haer ooren met grooten tempeest,Ga naar voetnoot75.
En met eenen woorde liethijse weder oprijsen.Ga naar voetnoot76.
TWEEDE BORGER
Dat eeuwich woort, niet om volprijsen,Ga naar voetnoot77.
Hoorden wij oock van onsen meester verclaren
Als sy tot hem seyden, hem willende onderwijsen:Ga naar voetnoot79.
80[regelnummer]
‘Weettij niet dat ick de macht hebbe om u beswaeren,Ga naar voetnoot80.
U te doen dooden, oft quijt te laeten varen ?’Ga naar voetnoot81.
Doen antwoorde Jesus, die goddelycke adere:Ga naar voetnoot82.
‘Gij en sout geen macht hebben om crincken twee haeren,Ga naar voetnoot83.
Waert u niet gegeuen van mijnen hemelschen vadere.’
EERSTE BORGER
85[regelnummer]
O eeuwige salicheijt !Ga naar voetnoot85.
TWEEDE BORGER
Des sondaers ontladere,
Die als een misdadere // om ons aent cruijse is geacht,Ga naar voetnoot86.
| |
[pagina 47]
| |
EERSTE BORGER
In liefden vierich,
EERSTE BORGER
Doen ginck hij betalen
TWEEDE BORGER
onsser alder schult,
90[regelnummer]
Deur liefden veruult // als hooft der vailianden.Ga naar voetnoot90.
EERSTE BORGER
Noch soo riep hij: ‘Vader, in uwen handenGa naar voetnoot91.
Beueel ick mijnen geest!’ Dit hoorden wij spreken.Ga naar voetnoot92.
TWEEDE BORGER
Och, die in hem betrouwen,Ga naar voetnoot93.
EERSTE BORGER
niet en mach hem gebreken.
TWEEDE BORGER
Hoe salt hem noch rouwen,Ga naar voetnoot94.
EERSTE BORGER
die syn woort versteken,
95 En die belet hebben soo menich weirdich sermoon!Ga naar voetnoot95.
| |
[pagina 48]
| |
TWEEDE BORGER
Wat sullen wij beginnen?Ga naar voetnoot96. EERSTE BORGER
Ick en cant niet beuroen.
TWEEDE BORGER
Mijn hertte vreest van binnen.Ga naar voetnoot97.
EERSTE BORGER
Wat sullen wij doen
Als die veruolgers coen // vol tirannijenGa naar voetnoot98.
Ons comen bestrijen ? //Ga naar voetnoot99.
TWEEDE BORGER
Wij moeten ons lijen
100[regelnummer]
En oock niet vermijen // het woort des Heeren.Ga naar voetnoot100.
EERSTE BORGER
O Heere bewaert ons !Ga naar voetnoot101.
TWEEDE BORGER
Ons sterckheyt wilt vermeeren,
Dat wij ons niet en keeren // deur tribulatieGa naar voetnoot102.
Van uwen naeme.Ga naar voetnoot103.
TWEEDE BORGER
105[regelnummer]
Och, ick hope, hij sal ons gade slaen.Ga naar voetnoot105.
Dus laet ons tuijswaert gaen, tis mijn begeiren,Ga naar voetnoot106.
Want die Godt wil helpen, wie sal hem deiren ?Ga naar voetnoot107.
Binnen
|
|